ECLI:NL:RBUTR:2012:BY7165

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/656198-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor cocaïnehandel en bezit van MDMA met afwijzing bewijsuitsluiting

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 21 december 2012, is de verdachte veroordeeld voor het handelen in cocaïne en het bezit van MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 25 augustus 2012 cocaïne heeft verhandeld en op 25 augustus 2012 in het bezit was van negen en een halve pil MDMA. De verdediging voerde aan dat de observatie van de verdachte op 23 augustus 2012 in strijd was met artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering, maar de rechtbank wees dit beroep op bewijsuitsluiting af. De rechtbank oordeelde dat de observatie niet als stelselmatig kon worden aangemerkt en dat er geen noodzaak was voor een vordering op grond van artikel 126g Sv. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten, waarbij het bewijs werd ondersteund door getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering. De rechtbank weigerde strafvermindering op basis van een geconstateerd vormverzuim, omdat de verdachte geen nadeel had ondervonden van dit verzuim. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen van het gebruik van verdovende middelen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/656198-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 december 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1980] te [woonplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in PI Nieuwegein, HvB Nieuwegein te Nieuwegein
raadsman mr. J.P.M. Denissen, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 december 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. in de periode 1 januari 2010 tot en met 25 augustus 2012 te [woonplaats] heeft gehandeld in cocaïne;
2. op 25 augustus 2012 in het bezit was van negen en een halve pil bevattende MDMA.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Daarbij heeft de verdediging aangevoerd dat - samengevat - bij het voorbereidend onderzoek het bepaalde in de artikelen 126nd en 126g van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is geschonden. De camerabeelden van de beveiligingscamera’s zijn namelijk door de politie bekeken respectievelijk aan de politie verstrekt zonder dat door de officier van justitie een vordering ex artikel 126nd Sv is ingediend en verdachte is stelselmatig geobserveerd zonder dat daartoe een bevel als bedoeld in artikel 126g Sv is verkregen. Beide verzuimen zijn naar de mening van de verdediging onherstelbaar en verdachte is hierdoor in zijn belangen geschaad, immers zijn recht op privacy is geschonden hetgeen een inbreuk oplevert op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ingevolge artikel 359a Sv dienen in een zodanig geval primair de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen te worden uitgesloten van het bewijs. Het betreffen, aldus de verdediging, de resultaten van de observaties van 23 augustus 2012 en 25 augustus 2012, de resultaten verkregen als gevolg van de aanhouding van verdachte, meer in het bijzonder al hetgeen in het bezit van verdachte is aangetroffen, het nader onderzoek naar de telefoon van verdachte en de verklaringen van de getuigen die zijn gehoord naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek naar de telefoons van verdachte.
Uit het overige bewijsmateriaal blijkt naar de mening van de verdediging onvoldoende wettig en overtuigend dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Op grond van artikel 341 Sv kan het bewijs dat verdachte hetgeen ten laste gelegd heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op de opgaven van de verdachte.
Om die reden dient, aldus de verdediging, vrijspraak te volgen.
Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, dan is de verdediging van mening dat de bewijsbare periode korter is dan is ten laste gelegd en dat verdachte slechts incidenteel en met grote tussenpozen heeft gehandeld.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Het beroep op bewijsuitsluiting
Zoals hiervoor onder 4.2 is overwogen heeft de verdediging aangevoerd dat een aantal resultaten van het voorbereidend onderzoek dient te worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op zaterdagavond 25 augustus 2012 bevonden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich in burger gekleed in Soest op een feestterrein aan de [adres] om toezicht te houden op de Soester Gildefeesten. De beveiliging van het feestterrein was in handen van de firma [X]. In en rondom de feesttent waren videocamera’s geplaatst voor het maken van opnamen. Zowel in het programmaboekje als bij de hoofdingang en in de tent was melding gemaakt van de aanwezigheid van videocamera’s.
In de middag van 25 augustus 2012 was door een medewerker van de firma [X] al gesignaleerd dat er vermoedelijk cocaïne werd gesnoven in de feesttent. Een man werd daarop aangesproken, gaf het gebruik van cocaïne toe en werd verwijderd van het feestterrein. In de avond kwam de groep waarin die man zich eerder had bevonden weer in de feesttent voor het avondfeest, waarna die groep in de gaten werd gehouden onder meer via de aanwezige camera’s. Een persoon die achter de camera’s zat riep op enig moment dat een persoon in die groep kennelijk aan het dealen was. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voornoemd, bevonden zich op dat moment in de portocabin van de beveiliging en keken live de beelden mee. Verbalisant [verbalisant 1] herkende een persoon als zijnde [verdachte], verdachte. Verbalisanten zagen op het scherm waarop de beelden werden afgespeeld dat verdachte iets overgaf aan een persoon die later bleek te zijn [A]. Verbalisanten hoorden van een beveiliger dat hij eerder die dag een soortgelijke overdracht plaats had zien vinden. Vervolgens hebben beveiligers van het evenement verdachte naar buiten gebracht, waarna verdachte door politieagenten is aangehouden en gefouilleerd.
Naar het oordeel van de rechtbank valt in het onderhavige geval het meekijken van de beelden door voornoemde verbalisanten onder de hen ingevolge artikel 2 van de Politiewet 1993 gegeven taak, te weten onder meer het zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Immers, indien de politie getuige is van een strafbaar handelen, ook als dat indirect via de camera’s van de beveiliging gaat, wordt van de politie verwacht dat zij direct optreedt respectievelijk ingrijpt. In dat geval is niet noodzakelijk dat de politie haar ogen sluit en pas iets onderneemt nadat zij een vordering ex artikel 126nd heeft ingediend (en op die vordering is beslist). De door de verdediging aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 26 mei 2011 (LJN: BQ9711) ziet op een andere situatie, waarin de politie na meerdere meldingen van auto-inbraken in een parkeergarage besluit om de beelden van de beveiligingscamera’s live te gaan meekijken. In die situatie had de officier van justitie een vordering ex 126nd van het Wetboek van Strafvordering moeten indienen. In de onderhavige zaak werd de politie door een getuige opmerkzaam gemaakt op verdachte gedragingen die op dat moment plaatsvonden en live op de beelden te zien waren. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat de politie van haar waarneming van die gedragingen op die beelden een proces-verbaal van bevindingen opstelt. Dit proces-verbaal kan naar het oordeel van de rechtbank voor de bewijsvoering worden gebruikt en behoeft daarvan dus niet te worden uitgesloten. Hetzelfde geldt voor de onderzoekshandelingen die hiervan het gevolg zijn geweest.
Ten aanzien van de beelden zelf geldt dat de officier van justitie voor de afgifte van dat materiaal een vordering ex artikel 126nd had moeten indienen, hetgeen niet is gebeurd (althans dat blijkt niet uit de stukken in het dossier). Derhalve is sprake van een vormfout. Deze is echter niet dusdanig ernstig dat daarop de sanctie van bewijsuitsluiting dient te staan. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte door deze vormfout niet in zijn verdediging geschaad, noch is hierdoor op andere wijze voor hem nadeel veroorzaakt. Deze conclusie is te meer gerechtvaardigd met het oog op het feit dat verdachte op de hoogte was, althans had kunnen/moeten zijn, van het feit dat tijdens het Gildefeest toezicht werd gehouden door middel van beveiligingscamera’s en de privacygevolgen daarvan in de zin van artikel 8 EVRM.
Ten aanzien van de het standpunt van de verdediging dat met betrekking tot de observatie van verdachte op 23 augustus 2012 is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 126g Sv, overweegt de rechtbank het volgende. Op 23 augustus 2012 heeft er van 17:00 uur tot 22:10 uur een observatie van verdachte plaatsgevonden. Gelet op de korte duur van die observatie en het feit dat die observatie in de openbare ruimte plaatsvond, kan hier niet gesproken worden van stelselmatige observatie, zodat een vordering op grond van het bepaalde in artikel 126g Sv voor die observatie niet noodzakelijk was.
Feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op de avond van 25 augustus 2012 0,5 gram cocaïne bij zich had en dat hij die cocaïne aan [A] heeft verkocht.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat zij, terwijl zij live meekeken op de beelden van de camera’s, zagen dat verdachte een goed overgaf aan een ander persoon, die later bleek te zijn [A]. [A] is aangehouden en bleek een drietal wikkels bij zich te hebben die in beslag zijn genomen. De inhoud van deze wikkels zijn vervolgens getest. Twee wikkels gaven een positieve reactie op cocaïne en één wikkel op ketamine.
[A] heeft verklaard dat hij op de avond van 25 augustus 2012 op het Gildefeest in Soest was, dat hij op het feest iemand zag van wie hij wel eens eerder cocaïne had gekocht en dat hij op die avond bij die persoon voor € 20,- een ponypack cocaïne kocht.
Verdachte is op 25 augustus 2012 aangehouden . Bij de fouillering van verdachte werd in zijn rechter broekzak een plastic hersluitbaar zakje met negen hele pillen en een halve pil (alle blauwkleurig) aangetroffen. Voorts werd in de door verdachte meegevoerde tas in het voorvak € 92,- (1 x € 20,-; 1 x € 50,-; muntgeld ter waarde van € 22,-) en in het hoofdvak
€ 915,- gekopte en gesorteerde bankbiljetten (1 x € 100,-; 7 x € 50,-; 14 x 20,-; 17 x € 10,-; 3 x € 5,-) aangetroffen.
Voorts werd bij verdachte een drietal gsm’s aangetroffen, een witte Blackberry Pearl, een zwarte Blackberry Pearl en een grijze Nokia C1.
De gsm Nokia C1 is uitgelezen. Deze telefoon van verdachte, met telefoonnumer [nummer], bleek na diens aanhouding continue over te zijn gegaan. Er was sprake van 30 à 40 gemiste oproepen. Een aantal van de door verdachte in zijn gsm ingevoerde contacten zijn gehoord.
Contact nummer 79 ‘[B]’, zijnde [B], heeft verklaard dat hij vanaf begin 2010 cocaïne koopt van een persoon die hij [C] noemt, dat hij 20 tot 30 keer cocaïne van hem heeft gekocht, meestal voor € 20,- tot € 50,-, en dat hij in totaal 30 tot 40 gram van hem heeft gekocht. Getuige beschrijft [C] als een getinte man, Marokkaan of Turk, dik, kort zwart haar en bol gezicht. Bij confrontatie met een foto van verdachte, verklaart [B] dat de man op de foto de persoon is die hij [C] noemt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wel een paar keer door [B] is gebeld en dat hij dan cocaïne verkocht aan [B], 0,5 gram voor € 20,- en 1 gram voor € 40,-.
Contact nummer 21 ‘[naam] kinderboerderij’, zijnde [D], heeft verklaard dat zij vanaf maart/april 2011 cocaïne gebruikt en dat zij deze koopt van een persoon die zij [E] noemt en die het telefoonnummer [nummer] heeft. Zij kocht per keer nooit meer dan 0,5 gram cocaïne, betaalde daarvoor € 20,- en heeft in de periode maart 2011 tot en met 24 augustus 2012 een keer of 15 bij [E] gekocht. [D] heeft voorts verklaard dat zij altijd afsprak in de wijk [wijk] in [woonplaats] en dat er een kinderboerderij is in de buurt van de plek waar zij had afgesproken met [E]. Bij confrontatie met een foto van verdachte, verklaart [D] dat de man op de foto de persoon is die zij [E] noemt.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij wel eens naar de kinderboerderij is gegaan en aldaar cocaïne aan [D] heeft verkocht.
Contact nummer 57, [F], zijnde [F], heeft verklaard dat hij verdachte al 25 jaar kent, dat hij geen cocaïne koopt bij verdachte maar dat hij kleding in grote maten voor verdachte ruilt voor cocaïne, en dat hij dit jaar ongeveer 20 keer cocaïne heeft gehad van verdachte. [F] heeft voorts verklaard dat het telefoonnummer van verdachte [nummer] is.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het klopt dat hij aan [F] cocaïne heeft gegeven in ruil voor kleding in grote maten.
Contact nummer 67, [G].nw.turfstrk, zijnde [G], heeft verklaard dat hij sinds 2009 cocaïne koopt van [verdachte], dat hij € 20,- betaalt voor een wikkel met 0,5 gram en dat hij best wel vaak en uitsluitend cocaïne van [verdachte] heeft gekocht. Hij heeft voorts verklaard dat hij [verdachte] dan belde en dat [verdachte] de cocaïne dan kwam langsbrengen.
Bij confrontatie met een foto van verdachte, verklaart [G] dat de man op de foto de persoon is die hij [verdachte] noemt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een paar maal door [G] is gebeld.
Aan de hiervoor genoemde door de politie gehoorde afnemers van verdachte, met uitzondering van [F], is een foto van verdachte getoond. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de persoon is die op die foto staat.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 1 januari 2010 tot en met 25 augustus 2012 heeft gehandeld in cocaïne.
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 10 december 2012 ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2012 ,
- het rapport Opiumwet d.d. 28 augustus 2012 ;
- het NFI-rapport d.d. 14 september 2012 .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 25 augustus 2012 te [woonplaats], telkens opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 25 augustus 2012 te [woonplaats], opzettelijk aanwezig heeft gehad negen en een halve pil bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de dagen die in voorarrest zijn doorgebracht en met de bijzondere voorwaarden als genoemd in het rapport van Reclassering Nederland d.d. 7 december 2012.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om vrijspraak. Subsidiair is verzocht om strafvermindering op de voet van het bepaalde in artikel 359a Sv, gelet op de door de verdediging genoemde vormverzuimen.
Voorts heeft de verdediging er op gewezen dat het volgens de reclassering noodzakelijk is dat verdachte professionele hulp krijgt, zowel bij zijn praktische als bij zijn emotionele problemen. Bovendien is verdachte niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het dealen in cocaïne en heeft voorts een hoeveelheid pillen, bevattende MDMA, in bezit gehad. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Uit het strafblad van verdachte van 29 oktober 2012 volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Op 7 december 2012 is er door de Reclassering Nederland een advies uitgebracht, opgemaakt door H. Ellen. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringstoezicht, waaronder een meldplicht bij de reclassering van Centrum Maliebaan en de verplichting om zich te laten onderzoeken en behandelen bij een ambulante instelling voor forensische verslavingszorg.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij inziet dat hij hulp nodig heeft. Verdachte is bereid mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde behandeling en begeleiding.
De rechtbank acht, alles afwegende en rekening houdend met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en met de omstandigheid dat verdachte in de periode van half mei 2010 tot half september 2010 in Turkije heeft verbleven en zich toen niet schuldig heeft kunnen maken aan in Soest gepleegde handel in cocaïne, een gevangenisstraf van 20 maanden passend en geboden. De rechtbank zal een deel daarvan, groot 8 maanden, voorwaardelijk opleggen met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf maakt de behandeling en begeleiding van verdachte mogelijk en dient tevens te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank ziet geen aanleiding om strafvermindering toe te passen in verband met het onder 4.3 geconstateerde vormverzuim. De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen nadeel heeft ondervonden van het vormverzuim en dat de ernst van het vormverzuim evenmin aanleiding geeft tot strafvermindering. De rechtbank volstaat dan ook met constatering van het vormverzuim.
7 Het beslag
7.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van het onder verdachte aangetroffen geldbedrag. Voorts is verzocht om teruggave van de in beslag genomen telefoons, in ieder geval de telefoons die voor het onderhavige onderzoek niet relevant zijn gebleken.
7.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van het bij verdachte aangetroffen geld gevorderd aangezien dat geld is verkregen door handel in cocaïne. De Blackberry Pearl (zwart) en de Blackberry Pearl (wit) kunnen worden teruggegeven aan verdachte. Als het onderzoek met betrekking tot de Nokia C1 (grijs) is afgerond, kan dat toestel ook worden teruggegeven aan verdachte, aldus de officier van justitie.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten een geldbedrag en een mobiele telefoon (Nokia C1, grijs), zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezenverklaarde feit is verkregen (geld) respectievelijk tot het begaan van het onder 1 bewezenverklaarde feit is bestemd (telefoon).
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten twee mobiele telefoons (Blackberry Pearl, zwart respectievelijk wit), aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich binnen een week na vrijlating moet melden bij de reclassering van Centrum Maliebaan (Tolsteegsingel 2a te Utrecht). Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte wordt verplicht om zich te laten onderzoeken en behandelen bij een ambulante instelling voor forensische verslavingszorg, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen, te weten een bedrag van
€ 915,- (goednummer PL0930-2012189027-707007), een bedrag van € 92,- (goednummer PL0930-2012189027-707006), een Nokia C1, kleur grijs (goednummer PL0930-2012189027-707005);
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen, te weten een Blackberry Pearl, kleur zwart (goednummer PL0930-2012189027-707004) en een Blackberry Pearl, kleur wit ( goednummer PL0930-2012189027-707000).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 december 2012.