ECLI:NL:RBUTR:2012:BY7098

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-656161-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot oplichting met ISD-maatregel voor stelselmatige dader

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 11 december 2012, stond de verdachte terecht voor poging tot oplichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 18 augustus 2012 in Nieuwegein heeft geprobeerd om een bedrag van tien euro te verkrijgen door zich voor te doen als glazenwasser. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij bij de aangever heeft aangebeld en heeft geprobeerd om de openstaande rekening te innen. De rechtbank achtte niet bewezen wat meer of anders was ten laste gelegd en sprak de verdachte vrij van die beschuldigingen.

De officier van justitie vorderde de oplegging van een ISD-maatregel, gezien de recidive en de problematiek van de verdachte, die verslaafd was aan alcohol en cocaïne. De rechtbank overwoog dat de verdachte in de afgelopen jaren meerdere keren was veroordeeld voor vermogensdelicten en dat eerdere behandelingen niet effectief waren gebleken. De rechtbank concludeerde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de recidive te stoppen en om de verdachte de kans te geven aan zijn problemen te werken.

De rechtbank legde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar op, zonder dat de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De rechtbank achtte de maatregel niet disproportioneel en oordeelde dat er voldoende capaciteit was om de maatregel op korte termijn uit te voeren. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n, 45 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/656161-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 december 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
Gedetineerd in Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht,
raadsman mr. J.J.W. Doleweerd, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 november 2012, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 18 augustus 2012 in Nieuwegein heeft geprobeerd om iemand op te lichten.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft ter zitting bekend dat hij geprobeerd heeft iemand op te lichten en daartoe op 18 augustus 2012 in Nieuwegein bij een woning heeft aangebeld, tegen aangever gezegd heeft dat hij de glazenwasser was, vervolgens gezegd dat hij werkzaam was voor de glazenwasser van aangever, dat hij de week ervoor de ramen had gereinigd en dat hij nu de openstaande rekening van tien euro kwam innen. Hij heeft het geld niet gekregen.
[aangever] heeft hiervan aangifte gedaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 augustus 2012 te Nieuwegein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag te weten 10 euro, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich heeft voorgedaan als glazenwasser en verteld dat hij werkzaam was voor de vaste
glazenwasser van voornoemde [aangever] en gemeld dat hij de week daarvoor de
ramen van de woning van voornoemde [aangever] had gereinigd en tegen die [aangever] gezegd dat hij de openstaande rekening van die werkzaamheden kwam innen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot oplichting.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht en gebaseerd op de wettelijke vereisten waaraan is voldaan, gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD).
Aan de formele vereisten voor het opleggen van deze maatregel wordt voldaan. Zij acht de maatregel wenselijk en noodzakelijk met het oog op de veiligheid van goederen en personen.
Verdachte veroorzaakt met het plegen van vermogensdelicten en bedreigingen veel overlast. Verdachte was ernstig verslaafd en bagatelliseert deze problematiek. Twee klinische behandelingen zijn voortijdig afgebroken. Enkele weken na vertrek uit de laatste klinische setting is verdachte wederom gerecidiveerd. Ambulante behandeling is onvoldoende om het hoge recidivegevaar te minderen dan wel te beëindigen. Blijkens het rapport van het Centrum Maliebaan is er een grote kans op herhaling.
De officier van justitie heeft toegezegd dat bij oplegging van de ISD maatregel voorwaardelijk gratie zal worden verzocht van de nog niet ten uitvoer gelegde veroordelingen onder de parketnummers 16/081754-10: een geldboete van € 70,- subsidiair 1 dag hechtenis, 16/031692-10: een geldboete van € 60,- subsidiair 1 dag hechtenis en 16/ 600088-10: 60 uur werkstraf.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat weliswaar is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de ISD maatregel doch hij bepleit afwijzing van de vordering. Naar zijn mening is onvoldoende gebleken dat de veiligheid van goederen en/of personen in het geding is, nu de delicten zich hebben beperkt tot feiten van geringe ernst en er ook niet een gegronde vrees aanwezig is dat het van kwaad tot erger zal gaan. Oplegging van ISD is in dat opzicht disproportioneel. Daarnaast zou uit het verslag van Groot Batelaar opgemaakt kunnen worden dat zijn cliënt tot op heden niet op de voor hem geschikte manier is behandeld, omdat zijn cliënt mogelijk minder geschikt is voor behandeling in een groep. Het is op dit moment in het geheel niet duidelijk of er in de ISD wel aangesloten kan worden op wat hij nodig heeft. Voorkomen moet worden dat de maatregel uitdraait op twee jaar opsluiting. Tot slot vraagt hij zich af of er voldoende plaats is. Dat dit van belang is, heeft hij onderbouwd met een door hem overgelegde “Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (w.o. vordering van de maatregel ISD bij stelselmatige daders)(2009R004), waarin wordt vermeld dat naast de wettelijke vereisten het uitgangspunt geldt dat er – binnen redelijke termijn - capaciteit voor de tenuitvoerlegging beschikbaar moet zijn, welke richtlijn bij Arrest van de Hoge Raad d.d. 7 juli 2009 (BH9943) bindend is verklaard.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Blijkens het rapport van het Centrum Maliebaan d.d. 9 november 2012, opgemaakt door reclasseringswerker N. de Leeuw is verdachte (fors) verslaafd aan alcohol en cocaïne en meermalen veroordeeld voor vermogensdelicten om in zijn verslaving te voorzien. Daarnaast spelen factoren als het ontbreken van een stabiele woonplek en zinvolle dagbesteding, een (deels) negatief sociaal netwerk, gebrekkige probleemhantering en zwakbegaafdheid een rol in het delictgedrag. Verdachte heeft het afgelopen jaar tweemaal voortijdig een klinische behandeling afgebroken en is vrijwel direct erna gerecidiveerd. Het recidiverisico is hoog, er zijn problemen op ieder leefgebied. Het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden is eveneens hoog: verdachte heeft op 7 mei 2012 voor de tweede keer een klinische behandeling afgebroken, een aangeboden heropname geweigerd, is niet verschenen op een afspraak met de Reclassering en kort erna gedetineerd geraakt, waarna het advies voor de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf is uitgebracht. Tot op heden heeft verdachte resoluut geweigerd mee te werken aan een behandeling gericht op zijn verslaving. Er is geen risico op letselschade: de delicten in de sfeer van geweld zijn beperkt gebleven tot beledigingen, bedreigingen en vernieling.
Ter zitting heeft mevrouw De Leeuw toegelicht dat verdachte zeker goede voornemens heeft maar deze blijken niet voldoende om recidive te voorkomen. Abstinentie van alcohol is belangrijk voor verdere behandeling, daarvoor is een klinische behandeling noodzakelijk. Een ambulant traject is onvoldoende en verdachte wil niet meewerken aan een opname. Daarom is oplegging van ISD noodzakelijk.
De rechtbank is op grond van voormelde bevindingen van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wenselijk en noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaromtrent stelt.
Immers op het door verdachte begane misdrijf is voorlopige hechtenis toegelaten, terwijl de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel eist. Gelet op het hiervoor vermelde acht de rechtbank de maatregel niet disproportioneel. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de maatregel het beste kader biedt voor verdachte om aan zijn goede voornemens en wensen vorm te geven.
Tot slot is de rechtbank ambtshalve bekend dat er voldoende capaciteit is om de maatregel op korte termijn ten uitvoer te leggen.
De rechtbank zal de gevorderde ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren opleggen. Om de recidive te beëindigen en tot een zo optimaal mogelijke oplossing van de problematiek van verdachte te komen, zal de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 45, 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot oplichting.
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en
mr. J. P.M. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van drs. M.G.M. van Rijnstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 december 2012.
Mr. Schwillens is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.