ECLI:NL:RBUTR:2012:BY7061

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 12/2515
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen disciplinaire maatregel van ontslag wegens plichtsverzuim en psychische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 18 december 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen een disciplinaire maatregel van ontslag die aan eiser was opgelegd. Eiser, werkzaam bij de politieregio Utrecht, had zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim door onder andere 14.000 kilometer privé met de dienstauto te rijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van toerekenbaar plichtsverzuim, maar heeft ook rekening gehouden met de psychische gesteldheid van eiser na het overlijden van zijn echtgenote. Eiser betoogde dat zijn gedragingen voortkwamen uit deze psychische toestand en dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig was. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf de toets van evenredigheid niet kon doorstaan, gezien de omstandigheden waaronder het plichtsverzuim had plaatsgevonden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de korpsbeheerder en droeg deze op om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, waarbij een voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van twee jaar als mogelijkheid werd gesuggereerd. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/2515
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2012 in de zaak tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. H. Oosting, werkzaam bij de politievakbond ACP,
en
de korpsbeheerder van de politieregio Utrecht, verweerder
gemachtigden: C.M. Brown, hoofd divisie informatie, en mr. M.D.W. Smit-van Valkenhoef, beiden werkzaam bij de politieregio Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2011 heeft verweerder eiser op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) met onmiddellijke ingang de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd. Bij besluit van 14 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende, ook door partijen niet betwiste, feiten.
2. Eiser is op 1 oktober 1978 in dienst getreden bij de gemeentepolitie Utrecht. Sinds 2005 is eiser werkzaam als analist bij (een voorloper van) de Bovenregionale Recherche Noordwest Nederland (BRNwN), behorend bij de politieregio Kennemerland. Op 26 oktober 2009 is eiser overgeplaatst van de locatie [locatie] naar de locatie [locatie].
Per 1 januari 2011 is eiser, na een interne sollicitatie, aangesteld als operationeel analist bij de afdeling analyse en informatiebeheer van de divisie informatie van de politieregio Utrecht.
3. Bij brief van 27 april 2011 heeft verweerder eiser er van in kennis gesteld dat, omdat naar aanleiding van ambtsberichten van de BRNwN het vermoeden is ontstaan dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, een disciplinair onderzoek zal worden gestart. In verband hiermee is eiser met onmiddellijke ingang buiten functie gesteld.
4. Bij brief van 22 juni 2011 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij het voornemen heeft hem de disciplinaire maatregel van ontslag op te leggen. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op de bevindingen die staan in een disciplinair onderzoek van 31 mei 2011. In deze brief is verder aan eiser meegedeeld dat de buiten functiestelling wordt omgezet in een schorsing. Eiser heeft bij brief van 4 juli 2011 schriftelijk en op 18 juli 2011 mondeling op het voornemen gereageerd.
5. Bij besluit van 15 september 2011 heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd.
6. Naar aanleiding van een door eiser in bezwaar overgelegde verklaring van drs. J. van Dijk, GZ-psycholoog, van 12 oktober 2011 heeft verweerder aan drs. C.J.F. Kemperman, psychiater/neuroloog, verzocht om een expertise te verrichten.
Eiser heeft verweerder geen toestemming gegeven om van het gehele onderzoeksrapport van Kemperman kennis te nemen. Hij heeft wel toestemming gegeven aan drs. E.A. Hoeksema, bedrijfspsycholoog, om verweerder in kennis te stellen van de antwoorden die Kemperman in zijn rapportage heeft gegeven op de hem voorgelegde vragen. Hoeksema heeft verweerder bij brief van 21 maart 2012 van deze antwoorden op de hoogte gesteld.
7. De bezwarenadviescommissie heeft verweerder op 25 april 2012 geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, in afwijking van het advies van de bezwarenadviescommissie, ongegrond verklaard en het ontslag per 15 september 2011 gehandhaafd.
8. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende vormen van plichtsverzuim:
• gebruik dienstauto gedurende langere tijd voor privé doeleinden. In totaal heeft eiser op kosten van verweerder 14.000 kilometer privé gereden;
• onjuist invullen van BVCM (systeem voor urenverantwoording, cursivering rechtbank);
• zonder voorafgaande toestemming, dus ongeoorloofd, afwezig zijn op 27 en 29 december 2010;
• zich niet houden aan regels omtrent ziekmelding.
9. Eiser heeft betoogd dat de oorzaak van zijn gedragingen is gelegen in zijn psychische toestand na het overlijden van zijn echtgenote. Zij kreeg na een periode ‘schoon’ te zijn verklaard, in 2008 opnieuw borstkanker en is op 15 juli 2009 overleden. Eiser heeft erkend dat hij in de periode daarna, tussen ongeveer oktober 2009 tot eind december 2010, 14.000 kilometer privé heeft gereden, dat hij BVCM niet zorgvuldig heeft ingevuld en dat hij niet aan zijn leidinggevende heeft gemeld dat hij op 27 en 29 december 2010 afwezig was. Eiser heeft erkend dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en daarvoor spijt betuigd. Eiser heeft gesteld dat hij zich nooit ten koste van verweerder heeft willen verrijken, hij heeft alleen zijn hoofd er niet bij gehad. Eiser heeft betoogd dat het plichtsverzuim hem niet volledig is toe te rekenen aangezien uit een door hem in beroep overgelegde rapportage van dr. P.L. Remijnse, psychiater bij Psyon, van 30 oktober 2012, blijkt dat er zeker een verband gelegd kan worden tussen zijn klachten/symptomen enerzijds en enkele hem verweten gedragingen anderzijds. Volgens eiser is de opgelegde straf van onvoorwaardelijk strafontslag onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. Hij heeft in dat kader gesteld dat het plichtsverzuim is gelegen in zijn psychische toestand na het overlijden van zijn echtgenote. Hij heeft er verder op gewezen dat hij gedurende 30 jaar met veel inzet voor verweerder heeft gewerkt en een onberispelijke staat van dienst heeft.
10. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat het aan eiser verweten gedrag kan worden aangemerkt als plichtsverzuim.
11. Op grond van artikel 76, eerste lid, van het Barp kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft.
Op grond van artikel 77, eerste lid, van het Barp, kunnen de volgende straffen worden opgelegd:
a. schriftelijke berisping;
b. buitengewone dienst op andere dagen dan op zondag en de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen en vrije dagen zonder beloning of tegen een lagere dan de normale beloning en wel voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag;
c. vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met ten hoogste een vierde gedeelte van het aantal uren, bedoeld in artikel 17, waarop in het desbetreffende kalenderjaar aanspraak bestaat;
d. geldboete van ten hoogste € 22;
e. gedeeltelijke inhouding van salaris tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand;
f. vermindering van het salarisnummer met ten hoogste twee jaren, voor de tijd van niet langer dan twee jaren;
g. het niet meetellen van een verdere diensttijd van ten hoogste vier jaren voor de vaststelling van het salarisnummer;
h. schorsing voor een bepaalde tijd met gehele of gedeeltelijke inhouding van de bezoldiging of
i. plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt;
j. ontslag.
Op grond van artikel 78, eerste lid, van het Barp kan bij het opleggen van een straf worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, indien met toepassing van het eerste lid de straf van ontslag wordt opgelegd, tegelijk met deze straf één van de in artikel 77, eerste lid, onderdelen a tot en met e genoemde straffen worden opgelegd.
12. Eiser heeft, naar de rechtbank begrijpt, primair betoogd dat verweerder niet bevoegd was hem een disciplinaire straf op te leggen omdat het geconstateerde plichtsverzuim hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
13. De rechtbank acht het, gelet op de brief van psycholoog Hoeksema met daarin de samenvatting van het rapport van psychiater Kemperman en het rapport van psychiater Remijnse, voldoende aannemelijk dat eiser vanwege het overlijden van zijn echtgenote psychische klachten heeft die kunnen worden geclassificeerd als een aanpassingsstoornis.
14. Kemperman heeft gesteld dat van een psychiatrische ziekte of gebrek welke de wilsbepaling ten aanzien van de verweten gedragingen of de aanspreekbaarheid op dit gedrag afwezig deed zijn, geen sprake is. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat deze conclusie van Kemperman niet bruikbaar is omdat deze is gebaseerd op de onterechte veronderstelling dat hij ten aanzien van de verweten gedragingen herhaaldelijk was gewaarschuwd. Uit de brief van Hoeksema blijkt niet dat deze veronderstelling voor Kemperman van belang is geweest om te komen tot zijn conclusie dat er geen sprake is van een psychiatrische ziekte of gebrek die de wilsbepaling bij eiser afwezig deed zijn.
15. Psychiater Remijnse heeft in zijn rapportage geschreven dat hij, voorzover hij kan nagaan, geen duidelijke aanwijzingen heeft gevonden dat eiser steeds psychiatrische patronen had ten tijde van de hem verweten gedragingen die zodanig doorgewerkt zouden kunnen hebben dat zij zijn wilsvrijheid tot handelen bij herhaling aantastten. Evenmin heeft hij duidelijke aanwijzingen dat eiser zich niet bewust was van de ontoelaatbaarheid van diverse hem verweten gedragingen. In de reconstructie die Remijnse met eiser heeft gemaakt, maakt eiser eerder melding van het omgekeerde: dat hij gedachten had en gedrag tentoonspreidde dat er op wijst dat hij kennis had van de relatieve ontoelaatbaarheid van bepaalde gedragingen en dat zijn gewetensfunctie intact was.
16. De rechtbank acht het, gelet op hetgeen onder 14 en 15 is overwogen, voldoende aannemelijk dat eiser zich heeft gerealiseerd dat zijn gedragingen niet acceptabel waren. Uit de rapporten van Kemperman en Remijnse blijkt immers niet dat sprake is (geweest) van een ziekte of gebrek ten gevolge waarvan eiser bij voortduring niet in staat was om zijn eigen wil ten aanzien van de verweten gedragingen te bepalen. Uit het disciplinair onderzoek van 31 mei 2011 blijkt dat eiser op 18 mei 2011 ook zelf heeft verklaard dat hij zich bewust was dat hij de dienstauto voor privédoeleinden gebruikte. Van een situatie waarin het plichtsverzuim eiser niet kan worden toegerekend is dan ook niet gebleken. Verweerder heeft de gedragingen van eiser dan ook terecht aangemerkt als toerekenbaar plichtsverzuim.
17. Verweerder was, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, op grond van artikel 76, eerste lid, van het Barp bevoegd om eiser een disciplinaire straf op te leggen.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid aan eiser de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag heeft kunnen opleggen.
Die vraag ziet op de evenredigheid van de in dit geval door verweerder uit de disciplinaire maatregelen die hem op grond van artikel 77, eerste lid, van het Barp ter beschikking staan, gekozen straf.
18. Volgens het rapport van psychiater Remijnse kan er in het geval van eiser wel een zeker verband gelegd worden tussen zijn klachten/symptomen enerzijds en enkele hem verweten gedragingen anderzijds. Eiser had, passend bij de geconstateerde aanpassingsstoornis / depressie, in 2010 last van stressgevoelens, angst en somberheid en zocht om die reden veiligheid en bescherming bij zijn vriendin in Amstelveen, daarbij gebruik makend van de dienstauto. De ritten naar Amstelveen kunnen, aldus Remijnse, worden opgevat als een vorm van coping (namelijk veiligheid en bescherming zoeken) die eiser hanteerde, welke zonder de psychische klachten (zijnde de aanpassingsstoornis/depressie) die het gevolg waren van het overlijden van eisers echtgenote niet nodig was geweest. Er kan, aldus de rapportage van Remijnse, zeker gesproken worden van een verband tussen de geconstateerde stoornis en sommige verweten gedragingen. Dit maakt het naar oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de oorzaak voor het disfunctioneren van eiser en het geconstateerde plichtsverzuim is gelegen in de psychische toestand waarin eiser na het overlijden van zijn echtgenote is geraakt. De rechtbank vindt hiervoor tevens steun in het - ook door verweerder niet bestreden - feit dat het disfunctioneren van eiser zich eerst na het hervatten van zijn werk na het overlijden van zijn echtgenote heeft voorgedaan en dat hij voordien gedurende 30 jaar een onberispelijke staat van dienst had.
19. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen het feit dat eiser, vanwege zijn psychische toestand, zijn vriendin in Amstelveen veelvuldig bezocht en het feit dat hij daarvoor gebruik maakte van de dienstauto. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe dat de genoemde gedragingen zeer nauw met elkaar samenhangen en in die zin logischerwijs niet los kunnen worden gezien.
20. Verweerder heeft voorts betoogd dat de psychische toestand van eiser weliswaar een rol kan hebben gespeeld bij het ontstaan van het plichtsverzuim, maar dat eiser zich, gelet op de duur van de periode waarover het plichtsverzuim zich heeft uitgestrekt, op enig moment had kunnen en moeten realiseren dat zijn gedrag niet kon en dat hij er mee moest stoppen.
Dit betoog slaagt niet. Uit de rapportage van psychiater Remijnse blijkt dat de reactie van eiser op het overlijden van zijn echtgenote juist vanwege de langere periode dat de klachten hebben aangehouden niet meer als een rouwreactie maar als een aanpassingsstoornis moet worden geclassificeerd. In de rapportage van Remijnse van 30 oktober 2012 is als diagnose gesteld dat eiser ten tijde van die rapportage nog een aanpassingsstoornis had. Uit de brief van psycholoog Hoeksema blijkt dat ook psychiater Kemperman als diagnose heeft gesteld dat eiser een aanpassingsstoornis heeft. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij pas in mei 2011 professionele hulp heeft gezocht voor zijn psychische klachten. Naar het oordeel van de rechtbank valt zonder nadere medische onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien dat verweerder met juistheid kan stellen dat de psychische klachten van eiser ten gevolge van het overlijden van zijn echtgenote niet in ieder geval tot 1 januari 2011 hebben voortgeduurd.
21. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat in de psychische gesteldheid van eiser aantoonbaar aspecten zijn gelegen die een zwaarwegende rol dienen te spelen bij het bepalen van een evenredige straf.
22. Ter zitting heeft verweerder, in het kader van de evenredigheid van de door hem opgelegde straf, betoogd dat de omstandigheid dat eiser ruim 30 jaar bij verweerder in dienst is, juist betekent dat eiser zich des te meer had moeten realiseren dat zijn gedrag niet acceptabel was. Dit betoog volgt de rechtbank niet, omdat het er aan voorbij gaat dat ook in een dergelijk geval psychische problemen kunnen verhinderen dat iemand zijn gedrag kan aanpassen aan wat van hem onder normale omstandigheden gevraagd kan worden.
23. Verweerder heeft ter zitting verder gesteld dat gekozen is voor onvoorwaardelijk strafontslag omdat hij eiser niet meer kan vertrouwen. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat eiser met name ook wordt verweten dat hij, toen zijn leidinggevende [A] hem op 27 december 2010 vroeg of hij die dag privé met de dienstauto had gereden, niet naar waarheid heeft geantwoord.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser hiermee het door [A] in hem gestelde vertouwen heeft geschaad. Zij is evenwel van oordeel dat ook deze gedraging van eiser moet worden gezien tegen de achtergrond van zijn psychische toestand na het overlijden van zijn echtgenote. De rechtbank acht het standpunt van verweerder dat hij niet meer op eiser kan vertrouwen, gelet op deze achtergrond en eisers tot het overlijden van zijn echtgenote onberispelijke staat van dienst, niet reëel. De rechtbank stelt voorts vast dat [A] ten tijde van het ontslag niet meer de leidinggevende van eiser was, zodat verweerder de verstoorde relatie tussen eiser en [A] niet aan het ontslag ten grondslag heeft kunnen leggen.
24. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor onder 19 tot en met 23 is overwogen, van oordeel dat de straf van onvoorwaardelijk strafontslag ter zake van het geconstateerde plichtsverzuim in dit geval de toets aan de evenredigheid niet kan doorstaan. Zij acht daarbij van belang dat in verweerders belangenafweging, in het licht van mogelijke maatregelen van artikel 77, eerste lid, van het Barp, niet niet is betrokken dat de aanleiding voor het ‘ontspoorde’ gedrag gelegen is in een ernstig life-event dat eiser is overkomen en waarmee hij als vader van een gezin en kostwinner had om te gaan. De rechtbank weegt verder mee dat eiser heeft erkend dat hij fout was, bereid is de kosten van de gemaakte kilometers te vergoeden en de straf van voorwaardelijk strafontslag te accepteren.
25. Het beroep is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:4 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:51a van de Awb, aangezien verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven dat hij vooralsnog bij zijn standpunt blijft dat een strafontslag wel gerechtvaardigd is. Verweerder dient binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Hierbij overweegt de rechtbank dat het haar voorkomt dat de feiten en omstandigheden van dit geval een voorwaardelijk strafontslag, met bijvoorbeeld een proeftijd van twee jaar, wel zouden rechtvaardigen.
26. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 874,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,00) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
• verklaart het beroep gegrond;
• vernietigt het bestreden besluit van 14 juni 2012;
• draagt verweerder op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
• bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150,00 aan hem vergoedt;
• veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,00 te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M.M. van Amstel , voorzitter, en mr. E.J.W. Verhaagh en mr. M.F.J.M. de Werd, leden, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.