Parketnummers: 16/653284-12 (A) en 16/653058-12 (B) (Promis)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 4 december 2012, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [1995],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats], en aldaar feitelijk verblijvende.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2012.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier en van wat verdachte en de advocaat, mr. N.A. de Leon-van den Berg, naar voren hebben gebracht.
De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
zaak A:
feit 1: een poging doodslag op zeven personen wordt verweten door op 24 januari 2012 te Bunnik de bestuurder van het busje, waarin verdachte en zes medeleerlingen zaten, de veiligheidsgordel om de nek te trekken. Dit terwijl het busje met ongeveer 100 kilometer per uur over de snelweg reed. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
feit 2: een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wordt verweten door op 18 april 2012 te Utrecht [slachtoffer 1] van de fiets te trekken, op de grond te duwen en tegen het hoofd/lichaam te trappen, terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag. Middels een wijziging van de tenlastelegging ter zitting van 20 november 2012 is dit feit subsidiair ten laste gelegd als mishandeling;
feit 3: zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door op 18 april 2012 te Utrecht aan [slachtoffer 1] een mes te tonen en daarbij te zeggen: “je moet niet stoer doen tegen mij, volgende keer ga ik je niet meer slaan, maar dan ga ik je zien”.
zaak B:
In de periode van 28 september 2011 tot en met 16 maart 2012 heeft nagelaten de school waar hij als leerling stond ingeschreven, geregeld te bezoeken.
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Ten aanzien van het in zaak A, onder 2, primair, ten laste gelegde:
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat de bewijsmiddelen geen ruimte laten voor een veroordeling terzake de onder 2. primair, ten laste gelegde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte wordt daarvan dan ook vrijgesproken.
5. Waardering van het bewijs
5.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het in zaak A, onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde en het in zaak B ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak A, onder 1, primair, ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie verwijst hiertoe naar de aangifte en de getuigenverklaringen, die de verklaring van de aangever op alle onderdelen bevestigen.
Ook acht de officier van justitie de onder 2, subsidiair, en 3 ten laste gelegde mishandeling en bedreiging van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie verwijst hiertoe naar de aangifte van [slachtoffer 1], welke aangifte volledig overeenkomt met hetgeen de getuigen hebben waargenomen.
Ten aanzien van de in zaak B ten laste gelegde overtreding van de Leerplichtwet 1969 verwijst de officier van justitie naar het terzake opgemaakte proces-verbaal en hetgeen verdachte hierover zelf heeft verklaard.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak A onder 1, primair, 2, subsidiair en 3 ten laste gelegde en het in zaak B ten laste gelegde:
Met betrekking tot het in zaak A, onder 1, primair, ten laste gelegde heeft de raadvrouw opgemerkt dat de opzet bij verdachte ontbrak. Wegens het ontbreken van dit bestanddeel dient verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Met betrekking tot hetgeen onder 2, subsidiair, en 3 is ten laste gelegd is de raadsvrouw van mening dat het niet duidelijk is wat er allemaal gebeurd is en hoe dat daar gelopen is. Het bewijs is niet zo hard dat daaruit de overtuiging kan worden verkregen dat verdachte heeft gedaan wat hem is ten laste gelegd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Zaak A
ten aanzien van het onder 1, primair, ten laste gelegde:
Op 24 januari 2012 haalde [slachtoffer 2] als chauffeur leerlingenvervoer een zestal leerlingen op bij de school “[school]” te [plaats]. Tijdens de rit vertelde [slachtoffer 2] de leerlingen dat hij hen in een andere volgorde thuis zou afzetten, waardoor er die dag een andere route dan gebruikelijk zou worden gereden. Verdachte was hier wel boos om. Ineens voelde [slachtoffer 2] dat er iets over zijn hoofd werd getrokken en hij zag en voelde dat dit zijn veiligheidsgordel was, die op dat moment om zijn nek werd getrokken. [slachtoffer 2] probeerde niet in paniek te raken en schreeuwde naar verdachte dat hij hem los moest laten. Op dat moment reed [slachtoffer 2] met de leerlingen op de snelweg, de A12, ter hoogte van Bunnik in de richting naar Utrecht. [slachtoffer 2] kon geen kant uit met de bus, onder andere omdat er wegwerkzaamheden waren.
[slachtoffer 2] verklaarde dat hij zich op dat moment doodschrok en geen adem kon halen. [slachtoffer 2] voelde pijn aan zijn strottenhoofd dat door de veiligheidsgordel werd dicht getrokken. De bus reed intussen met een snelheid van ongeveer 100 km per uur over de A12. [slachtoffer 2] dacht maar één ding; dat hij moest zorgen dat hij de bus op de weg hield en was aldus bezig met overleven. Na ongeveer 10 à 15 seconden liet verdachte los.
[getuige 3] verklaarde dat hij tijdens de rit op 24 januari 2012 als leerling in de bus zat. De sfeer in de bus was grimmig, omdat de chauffeur had doorgegeven dat de volgorde van thuisbrengen iets anders werd. [getuige 3] zat te dommelen in de bus toen hij opeens hoorde “he joh, doe normaal”. Toen [getuige 3] opkeek zag hij dat verdachte de veiligheidsgordel van de chauffeur om zijn nek had getrokken. [getuige 3] riep “doe eens normaal, ben je gek ofzo”. Op dat moment liet verdachte los.
Ook [getuige 4] bevond zich als leerling op 24 januari 2012 in de bus van [slachtoffer 2]. Zij verklaarde dat de route werd omgelegd en dat met name verdachte agressief werd in de richting van de chauffeur. Zij zag opeens dat verdachte op de A12 de gordel van verdachte aantrok en dat de chauffeur in paniek riep dat hij moest ophouden. Verdachte reageerde daar niet op. Pas toen [getuige 3] en zijzelf riepen dat verdachte moest ophouden liet hij los. Getuige was erg geschrokken en dacht dat ze een ongeluk zouden krijgen.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot de opzet
De raadsvrouw van verdachte heeft gesteld dat de opzet bij verdachte ontbrak, waardoor vrijspraak moet volgen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte van achteren de veiligheidsgordel om de nek van de chauffeur heeft getrokken waardoor de chauffeur geen adem meer kon halen. Intussen reed de chauffeur op de snelweg met een snelheid van ca. 100 km/uur en had hij geen uitwijkmogelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door aldus te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de chauffeur de macht over het stuur zou verliezen, met alle gevolgen - waaronder ook een gevolg met fatale afloop – van dien. Verdachte heeft gehandeld met het voor een poging tot doodslag vereiste opzet in voorwaardelijke zin. Het verweer wordt dan ook verworpen.
ten aanzien van het onder 2, subsidiair, en 3 ten laste gelegde:
Op 18 april 2012 reed aangever [slachtoffer 1] op het fietspad op de Marokkodreef te Utrecht. Aangever hoorde zijn naam roepen en zag verdachte lopen. Verdachte schold aangever uit, rende naar hem toe en pakte hem vast. Verdachte trok aangever van de fiets, waardoor aangever met zijn hoofd op de grond viel. Verdachte ging vervolgens op hem zitten en begon op hem in te slaan. Verdachte gaf aangever meerdere stompen op het gezicht en lichaam. Hierdoor voelde aangever overal pijn. Op een gegeven moment voelde aangever dat er bloed in zijn mond zat. Aangever zag vervolgens dat verdachte een mes tevoorschijn haalde. Verdachte zat toen nog op de buik van aangever. Verdachte hield het mes op ongeveer vijf centimeter voor de neus van aangever. Verdachte zei: “je moet niet meer stoer doen tegen mij, volgende keer ga ik je niet meer slaan maar dan ga je zien”. Vervolgens stond verdachte op en liep weg. Aangever was hierdoor erg geschrokken en voelde zich bedreigd.
Bovenstaand voorval is waargenomen door twee getuigen, [getuige 1] en [getuige 2]. Deze getuigen hebben gezien dat aangever kwam aanfietsen. Verdachte liep daar ook in de buurt en begon gelijk te schelden tegen aangever. Verdachte liep vervolgens naar aangever toe en trok hem van zijn fiets, waardoor aangever op de grond viel. Aangever werd vervolgens door verdachte met gebalde vuisten op het lichaam en gezicht gestompt. Vervolgens trok verdachte een mes en liet dit mes aan aangever zien. Getuige [getuige 2] hoorde dat verdachte hierbij zei: “De volgende keer sla ik je niet meer, de volgende keer prik ik gelijk”. Getuige [getuige 1] hoorde verdachte zeggen: “De volgende keer ga je zien”.
Op grond van het vorengaande stelt de rechtbank vast dat zowel wettig als overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging van [slachtoffer 1]. De lezing van verdachte dat hij niets heeft gedaan, dat de aangever veeleer als de agressor moet worden aangemerkt en dat hij, verdachte, door de vader van aangever naderhand is mishandeld vindt geen enkele steun in de bewijsmiddelen en is ook overigens geenszins - middels de door verdachte aangekondigde ontlastende getuigenverklaringen - aannemelijk gemaakt.
Nu verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
Ten aanzien van het ten laste gelegde:
1. Een proces-verbaal Leerplichtwet 1969, inhoudende een melding van ongeoorloofd schoolverzuim in de periode van 28 september 2011 tot en met 16 maart 2012 van [verdachte], opgesteld op 19 maart 2012 door de daartoe bevoegde verbalisant/leerplichtambtenaar [verbalisant].
2. De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 20 november 2012 heeft afgelegd.
De rechtbank acht op grond van de onder 5. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
ten aanzien van het onder 1, primair, ten laste gelegde:
op 24 januari 2012 te Bunnik, in elk geval op de snelweg de A12 ter hoogte van Bunnik in de richting van Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en medepassagiers, zes medeleerlingen welke op dat moment in het busje zaten hetwelk door [slachtoffer 2] werd bestuurd, van het leven te beroven, met dat opzet een veiligheidsgordel, welke die [slachtoffer 2] als bestuurder van het busje om had, heeft vastgepakt en die veiligheidsgordel om de nek van die [slachtoffer 2] heeft getrokken en getrokken heeft gehouden, wardoor die [slachtoffer 2] geen adem kon halen, zulks terwijl die [slachtoffer 2] met ongeveer 100 km/uur over de snelweg reed, zijnde de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet voltooid.
ten aanzien van het onder 2, subsidiair, ten laste gelegde:
op 18 april 2012 te Utrecht opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem opzettelijk van de fiets te trekken en tegen het lichaam en hoofd heeft gestompt ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 18 april 2012 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes aan die [slachtoffer 1] getoond en voorgehouden en daarbij voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: “je moet niet stoer doen tegen mij, volgende keer ga ik je niet meer slaan, maar dan ga ik je zien”.
in de periode van 28 september 2011 tot en met 16 maart 2012 te [plaats], meermalen telkens, terwijl hij, verdachte, de leeftijd van 12 jaren had bereikt, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, terwijl hij als leerling van een school, te weten “[school]” was ingeschreven, die school na inschrijving geregeld te bezoeken.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
Ten aanzien van het onder 1, primair, bewezen verklaarde:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder 2, subsidiair, bewezen verklaarde:
Mishandeling.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Overtreding van artikel 2 lid 3 van de Leerplichtwet 1969.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen en maatregelen
9.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in de zaak A, onder 1, primair, 2, subsidiair en 3 bewezen geachte feiten de gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) zal worden opgelegd voor de duur van 1 jaar, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 9 maanden. De officier van justitie vordert dat de gedragsbeïnvloedende maatregel wordt ingevuld zoals door de Raad van de Kinderbescherming is geadviseerd.
Tevens vordert de officier van justitie dat verdachte voor de in de zaak A, onder 1, primair, 2, subsidiair, 3 en het in de zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 50 dagen, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden dat verdachte naar school moet gaan en geen contact mag opnemen/doen opnemen met [slachtoffer 1]. De officier van justitie verzoekt de dadelijke uitvoerbaarheid van de GBM.
9.2. Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft geen specifiek strafmaatverweer gevoerd.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door zich, in een snel rijdend busje op de snelweg, waarin ook medeleerlingen werden vervoerd, op volstrekt onverantwoorde wijze te gedragen door de chauffeur van dit busje onverwachts de veiligheidsgordel om zijn nek te trekken. Dat deze handelwijze van verdachte niet heeft geresulteerd in een zeer ernstig ongeluk, met mogelijk dodelijk afloop voor een of meer inzittenden, is te danken aan het koelbloedig optreden van de chauffeur die door zijn hoofd er bij te houden het busje op de weg wist te houden en daarnaast aan het ingrijpen van twee medeleerlingen die verdachte toeriepen dat hij moest stoppen. De rechtbank neemt dit gedrag verdachte zeer kwalijk.
Wat betreft het incident met [slachtoffer 1] heeft verdachte [slachtoffer 1] uit het niets aangevallen en hem op een nare wijze mishandeld en bedreigd. Verdachte heeft zijn slachtoffer hierdoor pijn aangedaan en letsel toegebracht. Opvallend en zorgwekkend is dat verdachte weinig inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Leerplichtwet 1969.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Uit de over verdachte opgestelde rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat er enige zorgen zijn over de psychosociale situatie van verdachte. Verdachte is gediagnosticeerd met ODD. Daarnaast komt naar voren dat hij problemen heeft op sociaal gebied en problemen met agressiebeheersing. Dit beeld wordt bevestigd door het beeld dat de school schetst. Uit het psychodiagnostisch onderzoek van de Raad d.d. 6 november 2012 komt naar voren dat er sprake is van een milde antisociale gedragsstoornis, beginnend in de adolescentiefase. “[verdachte] is zelfbepalend en kan zich moeilijk in een ander verplaatsen. Er is sprake van zelfingenomenheid, gebaseerd op een irreëel positief zelfbeeld. Ouders versterken [verdachte] in deze visie, waardoor dit in stand gehouden wordt. Emotioneel gezien reageert hij gevoelens van ongenoegen of boosheid met agressief gedrag af, omdat hij onvoldoende in staat is om dit op een prosociale, geaccepteerde wijze te uiten. Dit leidt tot conflicten en escalaties”.
De raad adviseert een GBM omdat er binnen een voorwaardelijk kader alleen niet met een voldoende gestructureerd en vooruit opgesteld plan, dat gericht is op gedragsverandering en de kans op recidive vermindert, gewerkt kan worden. De Raad vindt het noodzakelijk dat verdachte een traject gaat doorlopen dat intensief, langdurig maar vooral niet vrijblijvend is. Binnen de GBM kan via ITB Plus voor de duur van een jaar aandacht worden geschonken aan de verschillende probleemgebieden.
Ter terechtzitting van 20 november heeft mevrouw De Jong namens de Raad van de Kinderbescherming aangegeven dat zij ook contact heeft gehad met de Leerplichtambtenaar. Vanuit de school worden grote zorgen geuit over verdachte. Cognitief kan hij het niveau aan, maar daarnaast is sprake van verzuim, te laat komen en negatief en storend gedrag. Mevrouw De Jong spreekt een voorkeur uit voor een directe uitvoerbaarheid van de ITB Plus, zodat men ook met de schoolgang van verdachte gelijk aan de slag kan.
De rechtbank stelt vast dat de wettelijke bepalingen betreffende de GBM niet de ruimte bieden een GBM dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Dat is slechts voorbehouden aan voorwaardelijk opgelegde straffen en een voorwaardelijke PIJ. Anderzijds onderschrijft de rechtbank het - zowel door de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming als de officier van justitie aangegeven - belang dat er wel direct met verdachte aan de slag kan worden gegaan. De rechtbank zal daarom in plaats van een GBM aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentiestraf opleggen met daaraan gekoppeld niet alleen de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming binnen het kader van de GBM zijn geadviseerd, maar ook de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden. Dit is mogelijk, omdat er in dit geval ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Voor het opleggen van een contactverbod met [slachtoffer 1] ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding. Dit onderdeel van de eis zal zij dan ook niet overnemen.
Voor de overtreding van de Leerplichtwet ziet de rechtbank aanleiding de verdachte afzonderlijk straf op te leggen, inhoudende een werkstraf van na te noemen duur.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 45, 62, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z,77aa, 77gg, 77za, 285, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A, onder 2, primair, ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, onder 1, primair, onder 2, subsidiair en onder 3, alsmede de in zaak B ten laste gelegde overtreding heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1, primair, bewezen verklaarde:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder 2, subsidiair, bewezen verklaarde:
Mishandeling.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Overtreding van artikel 2 lid 3 van de Leerplichtwet 1969.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
zaak A, onder 1, primair, 2, subsidiair en 3 bewezen verklaarde:
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als veroordeelde tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- De verdachte moet zich gedurende de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, ook indien dit inhoudt een Intensieve Traject Begeleiding (ITB) Plus gedurende een jaar.
- De rechtbank draagt die instelling op om de verdachte hulp en steun te verlenen bij het naleven van de bijzondere voorwaarden.
- De verdachte dient de gedragsinterventie TACT-individueel (35 uur) te volgen.
- De verdachte dient zijn medewerking te verlenen aan gezinsbegeleiding in de vorm
van Multi Systeem Therapie (MST)
- De verdachte moet op de school waar hij is ingeschreven de lessen volgens het
lesrooster volgen.
Beveelt dat de hierboven gestelde algemene en bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
In zaak B bewezen verklaarde:
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. M.J. Veldhuijzen en E.A. Messer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Gardenier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2012.