ECLI:NL:RBUTR:2012:BY6608

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-656196-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag met verwerping van noodweerexces

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 18 december 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 25 augustus 2012 in Amersfoort heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven door hem meermalen met een mes in zijn bovenlichaam te steken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aan een aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat hij [slachtoffer] dodelijk zou verwonden. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces, omdat de verdachte welbewust heeft gehandeld in een poging zijn vriend te ontzetten, en niet aannemelijk is geworden dat zijn handelen het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging. De rechtbank acht de poging tot doodslag bewezen, maar spreekt de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden op, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 1.844,40, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank ook heeft gekeken naar de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16-656196-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 december 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1987] te [geboorteplaats] (Polen)
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Utrecht, locatie Wolvenplein te Utrecht
raadsman mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 december 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 25 augustus 2012 te Amersfoort (primair) heeft gepoogd om opzettelijk [slachtoffer ] van het leven te beroven, door hem meermalen met een mes in zijn borst en hoofd te steken, dan wel (subsidiair) dat hij [slachtoffer ] daardoor opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht of (meer subsidiair) gepoogd heeft hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de verklaringen van verdachte bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting, op de aangifte van [slachtoffer ] en op de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer ] zou overlijden, aldus de officier van justitie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, nu dit niet bewezen kan worden.
De raadsman wijst erop op dat voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde niet alleen vereist is dat verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer ] zou kunnen overlijden, maar ook dat hij die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Niet is vast komen te staan dat hij het mogelijke gevolg van overlijden ook bewust heeft gewild, zodat, aldus de raadsman, wel sprake is van grove onachtzaamheid maar niet van voorwaardelijke opzet op doodslag.
Voorts is de raadsman van mening dat de verwondingen van [slachtoffer ] niet zijn aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, zodat de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling evenmin bewezen kan worden.
Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt omtrent het ten laste gelegde feit het volgende .
Aangever [slachtoffer ] verdedigde zich op 25 augustus 2012 in het centrum van Amersfoort tegen een Poolse man, die hem met zijn rechtervuist tegen zijn hoofd sloeg. Hij nam hiertoe het hoofd van de Poolse man in een verwurging met zijn linkerarm vast onder zijn oksel.
Toen verdachte zag dat zijn vriend aan de overzijde van de straat in een verwurging werd gehouden door [slachtoffer ] rende hij op de twee mannen af, haalde een mes uit zijn broeksband en maakte zwaaiende bewegingen met het mes. Vervolgens stak hij [slachtoffer ] voor de eerste maal in zijn bovenlichaam. Direct daarna stak verdachte [slachtoffer ] nogmaals in zijn borst, en tegen zijn hoofd. [slachtoffer ] heeft steekwonden aan de linkerzijkant van zijn borstkast tussen zijn ribben, met als gevolg een klaplong en onder zijn linkeroksel, alsmede een snijwond op zijn hoofd.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel en door de verdediging is niet betwist, dat verdachte zich aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat hij [slachtoffer ] dodelijk zou verwonden door met een mes in diens bovenlichaam te steken. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in iemands bovenlichaam dodelijke verwondingen van die persoon tot gevolg kan hebben.
De rechtbank verwerpt het standpunt van de verdediging, dat verdachte deze aanmerkelijke kans niet welbewust heeft aanvaard. Hierbij wordt in de eerste plaats in aanmerking genomen de aard en de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging: het door verdachte steken met een mes in het bovenlichaam. Bij het vaststellen van de aard van de gedraging wordt tevens het door die gedraging ontstane letsel bij [slachtoffer ] in ogenschouw genomen, waaronder een geperforeerde long. Hieruit volgt dat verdachte de naar ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans op het overlijden van [slachtoffer ] willens en wetens heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden is de rechtbank niet gebleken. Ook het enkele feit dat verdachte ten tijde van het incident onder invloed van alcohol verkeerde leidt niet tot een ander oordeel.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 augustus 2012 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer ] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer ] meermalen met een mes in zijn borst en hoofd heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Met de raadsman is de rechtbank van mening dat sprake was van een noodweersituatie ten tijde van het aan verdachte tenlastegelegde. Toen [slachtoffer ] verdachtes vriend in een wurggreep hield was sprake van een wederrechtelijke aanranding van die vriend, waartegen verdachte zijn vriend in beginsel kon en mocht verdedigen. Door [slachtoffer ] met een mes te steken heeft verdachte echter de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op: poging tot doodslag.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
5.2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte strafbaar is.
5.2.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van noodweerexces. Dat verdachte bij de noodzakelijke verdediging van zijn vriend door met een mes te steken disproportioneel heeft gehandeld is het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, die door die aanranding werd veroorzaakt. Verdachte schrok toen hij zag dat zijn vriend in een wurggreep werd gehouden, liet zijn portemonnee achter en rende op de groep af. De raadsman wijst er daarbij op dat ook de officier van justitie zich eerder op het standpunt heeft gesteld dat verdachte in een waas handelde.
5.2.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces. Toen verdachte zag dat [slachtoffer ] zijn vriend aan de overzijde van de straat in een wurggreep hield, is hij op hen afgerend. Zoals uit de stukken en uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken heeft verdachte geschreeuwd en heeft hij zwaaiende bewegingen gemaakt met het mes, voordat hij [slachtoffer ] voor de eerste maal met dat mes stak. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met dit schreeuwen en zwaaien heeft beoogd te bereiken dat [slachtoffer ] zijn vriend los zou laten. Aangenomen wordt dan ook dat verdachte tussen het moment waarop hij de wurggreep opmerkte en het moment waarop hij overging tot het steken met het mes, welbewust heeft gehandeld in een poging zijn vriend te ontzetten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het steken met het mes het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, zoals door de raadsman is betoogd.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van overige omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht een gevangenisstraf van 18 maanden voldoende wanneer tot een bewezenverklaring wordt gekomen. Hij wijst op een vergelijkbare zaak, waar bij twee pogingen tot doodslag 3 jaar gevangenisstraf werd opgelegd. Een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft naar zijn mening geen toegevoegde waarde, nu ook voorwaarden gesteld kunnen worden via de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in een poging zijn vriend te ontzetten disproportioneel gehandeld door [slachtoffer ] met een mes meerdere malen in zijn bovenlichaam, tegen zijn hoofd en in zijn hand te steken. Hij heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat ernstige verwondingen heeft opgelopen. Dat dit bij hem niet tot dodelijke verwondingen heeft geleid is een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins is te danken aan verdachte en diens handelen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer zich angstig en onveilig voelt en daarvan nog steeds hinder ondervindt in zijn dagelijks leven. De rechtbank rekent het verdachte bovendien aan dat hij door zijn handelen tijdens een zaterdagavond in het centrum van Amersfoort naast het slachtoffer veel andere mensen heeft geconfronteerd met een geweldsdelict, wat bijdraagt aan een gevoel van onveiligheid en onrust in de samenleving in het algemeen en bij de getuigen hiervan in het bijzonder.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 oktober 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, onder andere voor een bedreiging met zware mishandeling. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals geëist door de officier van justitie, acht de rechtbank niet van toegevoegde waarde, nu daaraan geen eis tot het opleggen van een bijzondere voorwaarde is gekoppeld. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer ] vordert een schadevergoeding van € 1.844,40, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit een gedeelte van € 94,40 aan materiële schade en een gedeelte van € 1.750,- aan immateriële schade.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de vordering voldoende is onderbouwd en is van mening dat deze dient te worden toegewezen, met vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de reiskosten naar Utrecht voor verhoren door de rechter-commissaris niet voor vergoeding in aanmerking komen. Voorts verzoekt hij om halvering van het bedrag voor vergoeding van materiële schade. Hij wijst erop dat de uitspraak waarnaar in de vordering wordt verwezen niet vergelijkbaar is, nu in de voorliggende zaak sprake is van een zekere mate van eigen schuld van de benadeelde partij.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade van € 1.844,40 een rechtstreeks gevolg is van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen, evenals de wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert: poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer ] van € 1.844,40, waarvan € 94,40 ter zake van materiële schade en € 1.750,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 25 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer ] € 1.844,40 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 25 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 28 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. I.M. Vanwersch en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. de Meulder, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 december 2012.