ECLI:NL:RBUTR:2012:BY6497

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-653479-12 (promis)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de meervoudige strafkamer inzake openlijke geweldpleging, mishandeling, diefstal en poging tot diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 4 december 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder openlijke geweldpleging, mishandeling, diefstal en poging tot diefstal. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 20 november 2012, waar de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. A.M.C.J. Klosterman. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten die zich in Utrecht en Nieuwegein hebben afgespeeld, waarbij de verdachte betrokken was bij geweldsdelicten tegen meerdere slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 10 juli 2012 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een mobiele telefoon en geld, waarbij geweld is gebruikt tegen het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging, waarbij het slachtoffer is geslagen en geschopt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 27 mei 2012 een poging tot diefstal heeft gedaan, waarbij zij geweld heeft gebruikt tegen een ander slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, waaronder de vernieling van een raamkozijn, omdat er onvoldoende bewijs was om haar als dader aan te merken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een jeugddetentie van 6 maanden, met bijzondere voorwaarden voor hulp en begeleiding. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van de diefstal. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zwakbegaafdheid en de invloed van haar omgeving op haar gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/653479-12 (Promis)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 4 december 2012, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1995],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats], thans verblijvende in de justitiële jeugdinrichting “De Heuvelrug, locatie Lindenhorst” te Zeist.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. A.M.C.J. Klosterman, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van diefstal met geweld, tegen [slachtoffer 1] op 10 juli 2012 te Utrecht;
Feit 2: zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging op 10 juli 2012 te Utrecht tegen [slachtoffer 1];
Feit 3: zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal met geweld, tegen [slachtoffer 3] op 27 mei 2012 te Utrecht;
Feit 4: zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld tegen [slachtoffer 4] op 17 juli 2012 te Utrecht;
Feit 5: zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van het raamkozijn van de woning van [slachtoffer 2] op 16 juli 2012 te Nieuwegein;
Feit 6: zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 5] op 16 juli 2012 te Nieuwegein.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde vernieling van het raamkozijn wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie verwijst naar het door de aangeefster en een getuige gegeven signalement van verdachte, welk signalement in hoofdlijnen overeenkomt. Bovendien komt dit signalement overeen met hetgeen verdachte zelf ter zitting heeft verklaard over wat zij die dag aan kleding droeg.
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent dat zij een baksteen heeft gegooid. Bovendien kan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen dat het verdachte was die deze baksteen gegooid heeft. De door de aangeefster en een getuige gegeven signalementen komen niet met elkaar overeen. Daarnaast waren er een heleboel meisjes aanwezig en kan het dus goed zijn dat het iemand anders was die de baksteen gegooid heeft, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat zowel de aangeefster als een getuige een signalement hebben gegeven van het meisje dat de baksteen gooide. Deze signalementen vertonen op punten overeenkomsten met de persoon van verdachte, maar met betrekking tot andere kenmerken, waaronder lengte en haarkleur, zijn de gegeven signalementen niet gelijkluidend. Daarnaast was er sprake van een groep meiden die zich voor de deur van aangeefster verzameld had en die na het gooien van de baksteen uiteenvloog. Aangeefster is deze groep achterna gegaan en heeft later een handgemeen met verdachte gehad. Hierdoor is het ook niet volledig uit te sluiten dat haar latere aangifte van zowel de mishandeling als de vernieling van het raamkozijn (onbewust) beïnvloed is door het beeld wat aangeefster had van het meisje dat haar mishandeld had. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn om buiten enige twijfel te kunnen vaststellen dat degene die de baksteen gooide de persoon van verdachte betrof. Hierdoor heeft de rechtbank evenmin de overtuiging verkregen dat verdachte als de dader van dit feit moet worden aangemerkt. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde.
5. Waardering van het bewijs
5.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 4 en 6:
De officier van justitie acht de onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 1 acht de officier van justitie de diefstal van het geld en de mobiele telefoon wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie vordert vrijspraak ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen, het geweld en de bedreiging met geweld. De officier van justitie merkt op dat zij deze diefstal los ziet van de vechtpartij. Verdachte heeft zich bemoeid met een ruzie en heeft vervolgens van de gelegenheid gebruik gemaakt om zich tevens schuldig te maken aan diefstal, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 2 verwijst de officier van justitie naar de verklaring van de aangeefster, de geneeskundige verklaring, de getuigenverklaring en de eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat zij aangeefster twee schoppen tegen het gezicht heeft gegeven.
Ten aanzien van het derde ten laste gelegde feit verwijst de officier van justitie naar de daartoe opgemaakte aangifte en de camerabeelden.
Ook de onder 4 ten laste gelegde diefstal gevolgd van geweld acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen en verwijst naar de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte. Tevens acht de officier van justitie het door de aangever beschreven geweld wettig en overtuigend bewezen. De aangever heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd van hetgeen er buiten is voorgevallen. Verdachte zet hier een zeer onlogische verklaring tegenover die door de officier van justitie ongeloofwaardig wordt geacht.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde verwijst de officier van justitie naar de daartoe opgemaakte aangifte en hetgeen verdachte hierover zelf verklaard heeft.
5.2. Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde merkt de raadsvrouw op dat verdachte beseft dat zij dom heeft gehandeld en zich niet met deze ruzie had moeten bemoeien. Verdachte heeft bekend dat zij aangeefster heeft geschopt en 12 euro van haar heeft weggenomen. Met betrekking tot de telefoon merkt de raadsvrouw op dat verdachte deze niet heeft gestolen, maar heeft overgegeven aan een ander, waarvan zij, verdachte, dacht dat die persoon tot het kamp van aangeefster hoorde.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde merkt de raadsvrouw op dat verdachte erg boos is geworden naar aanleiding van een opmerking van aangeefster en dat zij haar toen heeft getrapt. Dit laat onverlet dat zij niet de telefoon en of de handtas van aangeefster had willen stelen. Hiervoor is ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, waardoor verdachte dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde verzoekt de raadsvrouw om vrijspraak van de ten laste gelegde diefstal met geweld. Verdachte heeft verklaard dat zij het blikje Red Bull inderdaad had willen stelen maar dat zij geen geweld heeft gebruikt tegen aangever. Volgens verdachte kwam zij tijdens de achtervolging tegen een geparkeerde fiets aan waardoor die fiets viel.
Ten aanzien van het 6 ten laste gelegde merkt de raadsvrouw op dat het klopt dat verdachte ruzie heeft gehad met aangeefster, maar volgens verdachte begon aangeefster met schelden en heeft zij verdachte in de bosjes geduwd. Verdachte heeft daarop gereageerd door te trappen en duwen om vrij te komen. Het is het woord van aangeefster tegen het woord van verdachte, terwijl er verder geen getuigenverklaringen zijn. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Op 10 juli 2012 bevond [slachtoffer 1] (verder te noemen aangeefster) zich op een kermis te Utrecht. Aangeefster kwam op de kermis een groepje meisjes tegen, waarna er een ruzie ontstond tussen aangeefster en een van deze meisjes. Aangeefster kreeg van dit meisje een klap in haar gezicht. Aangeefster werd aan haar haren getrokken door een meisje en geduwd door verdachte. Plotseling zag aangeefster dat verdachte haar Blackberry Bold 9780 uit haar handen trok. Aangeefster was inmiddels erg bang en wilde naar haar fiets lopen. Aangeefster voelde toen dat zij van achteren achterover werd getrokken en ten val kwam. Vervolgens werd aangeefster door verdachte in haar gezicht geschopt. Aangeefster voelde dat zij ook nog door anderen werd geschopt tegen haar been. Plotseling hielden zij op en liepen zij weg. Toen aangeefster overeind was gekomen en naar haar fiets was gelopen, zag zij dat verdachte weer naar haar toe kwam. Aangeefster hoorde dat zij tegen haar zei: “Heb je nog geld?”. Aangeefster zag en voelde dat verdachte haar portemonnee uit haar handen griste, deze opende en het geld, een briefje van € 10 en twee losse euromunten, uit de portemonnee nam en de portemonnee weer op de grond gooide.
Verdachte heeft bekend aangeefster geduwd te hebben, haar telefoon te hebben gepakt en die aan iemand anders te hebben gegeven en even later twaalf euro uit de portemonnee van aangeefster te hebben gestolen.
Gelet op het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van de mobiele telefoon alsmede van twaalf euro, toebehorende aan aangeefster. Het verweer van de raadsvrouw, dat verdachte slechts de telefoon zou hebben overgegeven aan iemand die volgens haar behoorde tot het kamp van aangeefster, vindt geen steun in de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en wordt dan ook verworpen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verdachte zich na het oprapen van de telefoon heeft gedragen als heer en meester over de telefoon, waarmee de diefstal voltooid is.
Verdachte heeft deze diefstallen laten vergezellen en volgen van geweld en bedreiging met geweld. Aangeefster is immers geduwd door verdachte, waarna haar telefoon werd afgenomen door verdachte. Daarna is zij geslagen en geschopt door (onder meer) verdachte. Vervolgens is aangeefster, nadat zij door zowel verdachte als anderen, in elkaar was geslagen en naar huis wilde gaan, door verdachte gesommeerd haar geld af te geven. Onder deze omstandigheden is hetgeen door verdachte is gezegd, “Heb je nog geld?” wel degelijk als een bedreiging met geweld op te vatten. Aangeefster heeft zelf ook verklaard dat zij, toen zij verdachte voor de tweede keer op zich af zag komen lopen, weer erg bang was dat zij, verdachte, haar weer iets zou gaan aandoen.
De rechtbank komt niet tot het bewijs dat verdachte de diefstal heeft gepleegd tezamen en in vereniging met anderen, nu zij hiervoor onvoldoende bewijs aanwezig acht. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Nu verdachte dit ten laste gelegde feit heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
1. Een proces-verbaal d.d. 10 juli 2012, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 1], in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
2. Een geneeskundige verklaring d.d. 11 juli 2012 betreffende medische informatie [slachtoffer 1], opgesteld en ondertekend op 11 juni 2012 door de behandelend arts.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 juli 2012, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
4. De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 20 november 2012 heeft afgelegd.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Op 30 mei 2012 deed [slachtoffer 3] aangifte van poging tot diefstal. Zij verklaarde dat ze op 27 mei rond 21.45 uur op de Laan van Puntenburg te Utrecht liep en haar tas over haar rechterschouder had hangen. Ter hoogte van de zijstraat Moreelsepark zag aangeefster een vrouw staan die aan haar vroeg of zij haar mobiele telefoon mocht lenen. Aangeefster zei tegen de vrouw dat zij geen mobiele telefoon had. De vrouw zei haar dat zij haar niet geloofde en pakte de tas van aangeefster en probeerde de tas te openen. Aangeefster hoorde de vrouw zeggen dat zij een mes bij zich had. Aangeefster heeft haar tas nog steviger vastgepakt, trok met kracht haar tas los en rende direct weg.
De locatie waar aangeefster zich op genoemde datum en tijdstip bevond werd middels camera’s van de afdeling Cameratoezicht van de politie Utrecht bewaakt. De poging tot beroving, waarvan aangifte was gedaan, is hierbij vastgelegd. De verbalisant die deze camerabeelden heeft uitgekeken zag dat de persoon die met gebruikmaking van geweld de tas van de aangeefster [slachtoffer 3] trachtte weg te nemen sterke overeenkomsten vertoonde met de hem bekende [verdachte]. Verdachte heeft verklaard dat zij aangeefster inderdaad geschopt heeft.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit, omdat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de tas en/of telefoon van aangeefster heeft willen stelen. Verdachte heeft aangeefster geschopt nadat aangeefster haar had gezegd dat zij haar telefoon niet uitleende aan een zwarte. Verdachte heeft ter zitting nog verklaard dat zij aangeefster tot stilstaan wilde manen om verhaal te halen naar aanleiding van deze opmerking van aangeefster. Hierbij heeft verdachte aan de tas van aangeefster getrokken.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovengenoemde wettige bewijsmiddelen vast staat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De verklaring van aangeefster dat verdachte haar tas trachtte te ontvreemden en hetgeen verbalisant naar aanleiding van het uitlezen van de camerabeelden heeft waargenomen, kan, reeds gelet op deze uiterlijke verschijningsvorm, niet anders geïnterpreteerd worden als een poging om de tas van aangeefster te ontvreemden. Aangeefster heeft ontkend dat zij een racistische opmerking heeft gemaakt. De rechtbank heeft geen reden om aan deze ontkenning te twijfelen. Hierdoor hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte dat zij als reactie op deze opmerking boos werd, aangeefster een schop heeft gegeven en getracht heeft haar te laten stilstaan om verhaal te halen door aan haar tas te trekken. Deze verklaring vindt ook overigens geen steun in de bewijsmiddelen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
Op 17 juli 2012 deed [slachtoffer 4], namens Plus Voorstraat B.V. te Utrecht, aangifte van diefstal van een blikje Red Bull. Verdachte verklaarde dat het klopt dat zij een blikje Red Bull had gestolen en dat zij daarna was weggerend.
De aangever heeft verklaard dat hij verdachte achterna was gelopen, buiten de winkel het blikje Red Bull van haar had overgenomen en haar vertelde dat ze was aangehouden wegens verdenking van diefstal. Verdachte rende vervolgens weg. Aangever rende haar achterna. Verdachte rende een steegje in. Aangever zag dat zij een aldaar geparkeerde fiets pakte en in zijn richting gooide. Aangever voelde dat de fiets hem op beide knieën raakte. Aangever heeft twee pijnlijke knieën aan dit voorval overgehouden.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde diefstal met geweld, omdat verdachte tijdens de achtervolging tegen een fiets aankwam waardoor deze fiets viel. Er is geen wettig en overtuigen bewijs voor het ten laste gelegde, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank stelt vast dat de aangever een gedetailleerde verklaring over dit voorval heeft afgelegd. De rechtbank ziet ook geen reden om te twijfelen aan deze verklaring van de aangever. De verklaring van verdachte, dat zij tegen een fiets aanliep die vervolgens naar achteren viel, acht de rechtbank hoogst onaannemelijk. Verdachte heeft niet duidelijk kunnen maken hoe een fiets, die zij al rennend passeerde, vervolgens naar achteren om kan vallen. Op grond van het vorengaande is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, welke diefstal is gevolgd van geweld tegen de aangever [slachtoffer 4]. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
Op 16 juli 2012 deed [slachtoffer 2] aangifte van mishandeling te Nieuwegein. Aangeefster verklaarde dat zij die dag, na een ruzie met een aantal meisjes, door verdachte tegen haar rechterbovenbeen werd getrapt. Aangeefster voelde pijn. Toen aangeefster zich omdraaide, zag zij dat verdachte haar sloeg. Verdachte heeft verklaard dat zij aangeefster een trap heeft gegeven.
Op grond van het vorengaande acht de rechtbank de mishandeling van aangeefster wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van verdachte, dat zij in eerste instantie een klap kreeg van aangeefster en dat zij aangeefster heeft getrapt om zich te verweren en los te komen, maakt dit niet anders. Deze verklaring van verdachte vindt geen ondersteuning in de overige bewijsmiddelen en is ook anderszins niet aannemelijk gemaakt. Weliswaar zijn ook bij verdachte diverse verwondingen aangetroffen, maar deze geconstateerde verwondingen staan een veroordeling van verdachte terzake mishandeling niet in de weg. Zowel verdachte als aangeefster ontkennen immers niet dat er een (voorafgaande) schermutseling tussen hen heeft plaatsgevonden.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde geweld jegens [slachtoffer 5] nu het dossier daarvoor onvoldoende wettige bewijsmiddelen bevat.
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 5. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 10 juli 2012 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (Blackberry Bold 9780) en een geldbedrag, te weten euro 12,-, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat zij, verdachte, die op de grond liggende [slachtoffer 1] meermalen in het gezicht heeft geschopt en, nadat die [slachtoffer 1] weer was opgestaan, aan die [slachtoffer 1] heeft gevraagd: “Heb je nog geld?”
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 10 juli 2012 te Utrecht met anderen op de openbare weg, de Hugo de Grootstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het stompen/slaan in het gezicht van die [slachtoffer 1], het aan de haren trekken van die [slachtoffer 1], ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] achterover op de grond is gevallen en het meermalen schoppen/trappen in het gezicht en het linkerbovenbeen van die op grond liggende [slachtoffer 1] en het ter aanmoediging en /of ondersteuning aanwezig zijn bij een of meer van bovenvermelde handelingen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 27 mei 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een handtas, toebehorende aan [slachtoffer 3], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, hebbende zij, verdachte aan de handtas van die [slachtoffer 3] getrokken en daarbij tegen die [slachtoffer 3] gezegd dat zij, verdachte, een mes bij zich had en die [slachtoffer 3] meermalen tegen het lichaam geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 17 juli 2012 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een blikje Red Bull, toebehorende aan Plus Voorstraat B.V., welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat zij, verdachte, een fiets tegen die [slachtoffer 4] heeft gegooid.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
op 16 juli 2012 te Nieuwegein opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] tegen een been heeft geschopt waardoor voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Diefstal, gevolgd van geweld, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde:
Mishandeling.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen en maatregelen
9.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 60 dagen,
alsmede tot jeugddetentie van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie als bijzondere voorwaarden gevorderd dat de Maatregel Hulp en Steun zal worden opgelegd, waarvan 12 maanden ITB Plus. Voorts vordert de officier van justitie als bijzondere voorwaarde dat verdachte zal meewerken aan elektronisch toezicht voor de duur van maximaal vier maanden, dat verdachte zal meewerken aan individuele behandeling ten behoeve van agressieregulatie bij De Waag of een soortgelijke instelling en het ontwikkelen van copingsvaardigheden en impulscontrole, ook als dit inhoudt dat de behandeling van Lijn 5 moet worden overgedragen aan een instelling voor forensische psychiatrie als Wier. Tenslotte dient verdachte haar medewerking te verlenen aan intensieve gezinsbehandeling.
Tevens vordert de officier van justitie de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2. Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft opgemerkt dat verdachte en haar moeder zich in hoofdlijnen kunnen vinden in het plan van aanpak zoals ter zitting nader toegelicht door de gezinsvoogd. Verdachte verzoekt wel de voorwaarde elektronisch toezicht niet op te nemen.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen een meisje dat zij verder niet kende geslagen en geschopt. Door dit handelen hebben verdachte en deze anderen het slachtoffer pijn gedaan en letsel toegebracht. Een dergelijke openlijke geweldpleging roept bij omstanders, en ook in de samenleving, gevoelens van onrust en onveiligheid op. Het slachtoffer heeft het gebeuren ook zelf als ingrijpend ervaren. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich tweemaal schuldig gemaakt aan diefstal met geweldpleging en eenmaal aan een poging diefstal, die ook vergezeld ging met geweld. Dit zijn zeer ergerlijke feiten, die naast schade hinder veroorzaken voor de benadeelden. Bovendien heeft verdachte niet geschuwd om telkenmale ook geweld te gebruiken, waardoor zij haar slachtoffers schrik heeft aangejaagd en pijn en/of letsel heeft toegebracht. Tenslotte heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan mishandeling. Dit zijn ernstige feiten. Gelet op het korte tijdsbestek waarbinnen deze feiten hebben plaatsgevonden en het steeds terugkerende patroon van gebruikmaking van geweld baart dit de rechtbank ernstige zorgen.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Uit de omtrent verdachte opgemaakte rapportages door de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg komt een beeld van verdachte naar voren van een meisje dat, wanneer zij onvoldoende grenzen en structuur krijgt, het overzicht verliest en reageert met oppositioneel gedrag. Verdachte kan door haar zwakbegaafdheid de gevolgen van haar gedrag moeilijk overzien, waarbij ze vanuit haar impulsiviteit onvoldoende rekening houdt met anderen. Vanuit haar lage zelfbeeld en angst voor afwijzing is verdachte geneigd zich te conformeren aan het gedrag dat haar groep vrienden laat zien. Zij is een meisje dat door haar problematiek verdwaalt in de wereld als het haar ontbreekt aan een zeer duidelijke structuur. In de loop van de tijd is gebleken dat de moeder van verdachte tot op heden onvoldoende in staat is haar consequent en duidelijk op te voeden.
Er is over verdachte op 6 november 2012 een gedragskundig rapport opgemaakt door drs. E.F. de Witt, GGZ-psycholoog, waarin de rechtbank wordt geadviseerd haar als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank zal dit advies overnemen.
De gezinsvoogd, mevrouw E. Dorst heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte en haar moeder een zeer sterke band hebben en dat zij allebei het liefste zien dat verdachte weer thuis, bij haar moeder, gaat wonen. Voor een uithuisplaatsing zijn zowel verdachte als haar moeder niet gemotiveerd. Wat volgens de gezinsvoogd nu het beste is, is de structuur en duidelijkheid die haar op dit moment nog worden geboden binnen de geslotenheid van De Lindenhorst, over te zetten in de thuissituatie. Daarvoor is een groot aantal bijzondere voorwaarden nodig, mede om de moeder de nodige ondersteuning te bieden. Het zal geen gemakkelijk traject worden voor verdachte, maar met zoveel structuur om haar heen en de nodige ondersteuning voor de moeder zou dit traject wel moeten kunnen slagen, aldus de gezinsvoogd.
Ondanks dat de rechtbank een feit minder bewezen acht dan de officier van justitie, zal zij de vordering van de officier van justitie, die daarmee het voorstel van Bureau Jeugdzorg volgt, overnemen. Gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten kan niet met een lagere straf worden volstaan. Daarnaast is de rechtbank, met de officier van justitie en de gezinsvoogd, van oordeel dat verdachte ook wel moet merken dat haar gedrag consequenties heeft. De rechtbank zal verdachte daarom tevens een werkstraf opleggen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 750 (zegge: zevenhonderd en vijftig euro), waarvan € 350 als materiële schade en € 400 als immateriële schade wordt toegekend. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdediging heeft verzocht om bij het toewijzen van de vordering van de benadeelde partij te bepalen dat verdachte het te betalen bedrag kan voldoen in maandelijkse termijnen en het per termijn te betalen bedrag te bepalen op € 5,-. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen nu de wet hiervoor geen mogelijkheden biedt.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 300, 312, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
Verklaart het onder 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Diefstal, gevolgd van geweld, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (zegge: honderdtwintig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- De verdachte moet zich gedurende de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, ook indien dit inhoudt een Intensieve Traject Begeleiding (ITB) Plus voor de duur van 1 (een) jaar en behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
- De rechtbank draagt het Bureau Jeugdzorg op om de verdachte hulp en steun te verlenen bij het naleven van de bijzondere voorwaarden.
- De verdachte dient haar medewerking te verlenen aan Elektronisch Toezicht voor de duur van maximaal vier maanden.
- De verdachte dient haar medewerking te verlenen aan individuele behandeling ten behoeve van agressieregulatie en het ontwikkelen van copingsvaardigheden en impulscontrole (ook als dit inhoudt dat de behandeling van Lijn5 moet worden overgedragen aan een instelling voor forensische psychiatrie als Wier).
- De verdachte dient haar medewerking te verlenen aan intensieve gezinsbehandeling.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats] toe tot € 750,-- (zegge: zevenhonderdvijftig euro)
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 750 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie van 1 dag. De toepassing van die jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de datum waarop het vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A. Messer, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. M.J. Veldhuijzen en P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Gardenier griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2012.