ECLI:NL:RBUTR:2012:BY5986

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600610-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere inbraken en pogingen tot inbraak met DNA-bewijs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 30 augustus 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere inbraken en pogingen tot inbraak bij verschillende bedrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij DNA-bewijs een cruciale rol speelde. De verdachte is veroordeeld voor diefstal met braak en poging tot diefstal, waarbij hij zich toegang tot de plaatsen delict heeft verschaft door middel van braak en inklimming. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van één inbraak wegens onvoldoende bewijs, aangezien er enkel een DNA-spoor was zonder ander ondersteunend bewijs. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf. De opgelegde straf bestaat uit een gevangenisstraf van 169 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een werkstraf van 240 uren opgelegd, subsidiair 120 dagen hechtenis. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 400,00 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, omdat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk is aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600610-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 augustus 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres], [woonplaats]
raadsvrouwe mr. B. Molleman, advocaat te Amersfoort
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 augustus 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feiten 1, 2, 4 en 5: samen met anderen heeft ingebroken bij meerdere bedrijven op verschillende data.
Feiten 3 en 6: samen met anderen heeft geprobeerd in te breken bij meerdere bedrijven op verschillende data.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiftes en de aangetroffen DNA-sporen op de plaatsen delict die matchen met het DNA-profiel van verdachte dat in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken is opgenomen.
Voor feit 5 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Daarbij heeft de verdediging – samengevat – betoogd dat verdachte op 18 januari 2012 onrechtmatig is aangehouden. Het is onjuist dat de machtiging tot binnentreden aan verdachte is getoond. De machtiging tot binnentreden kan voorts niet worden aangeleverd omdat deze niet meer te vinden is. De verdediging acht de aanhouding tevens buitenproportioneel omdat verdachte in de week ervoor nog contact heeft gehad met de wijkagent over openstaande boetes. Er is hem niets verteld over deze zaak en hij heeft geen mogelijkheid gekregen om zich te melden. Onduidelijk is waarom verdachte niet op een normale manier kon worden aangehouden. De verdediging is van mening dat de verklaringen van verdachte dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
De verdediging heeft voorts betoogd dat het niet duidelijk is waar het DNA-profiel van verdachte vandaan komt. Er wordt in het dossier slechts verwezen naar het feit dat het DNA-profiel zou zijn verkregen naar aanleiding van een overtreding van de Opiumwet, waarvoor verdachte in januari 2010 is veroordeeld door het gerechtshof. Uit het dossier blijkt echter niet of verdachte destijds toestemming heeft verleend voor afname van DNA en of de afname rechtmatig heeft plaatsgevonden. Nu de verdediging rechtmatigheid van de afname van het celmateriaal niet kan toetsen, is de verdediging van mening dat het DNA-materiaal van verdachte niet gebruikt mag worden voor het bewijs. Uitsluiting van het DNA-profiel van verdachte leidt tot uitsluiting van het gehele DNA-onderzoek en dus ook de matches die zijn aangetroffen.
Subsidiair betoogt de verdediging dat het vormverzuim moet leiden tot strafvermindering in het geval de rechtbank komt tot een veroordeling.
De verdediging heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de onder 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat hij dient te worden vrijgesproken.
Ook voor het onder 3 ten laste gelegde feit dient verdachte te worden vrijgesproken nu er naast de aangifte ook een signalement van de verdachte is gegeven maar dit signalement op een essentieel punt – het postuur van verdachte – afwijkt van de fysieke toestand van verdachte.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit het bloedspoor waaruit het DNA-spoor is geabstraheerd, is aangetroffen aan de buitenzijde van het geforceerde raam. Dit is naar de mening van de verdediging geen bewijs voor de aanwezigheid van verdachte in het schoolgebouw, noch kan het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening of het handelen in vereniging worden bewezen, aangezien hij het spoor ook achterlaten kan hebben op enig ander moment waarop de verbreking nog niet had plaatsgevonden. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vrijspraak
Op 29 december 2001 heeft [aangever 1] namens [bedrijf] aangifte gedaan van diefstal met braak/verbreking, waarbij zeven computers van het merk Verwey zijn weggenomen alsmede een notebook van het merk Texas Instruments en een digitale fotocamera van het merk Nikon. De inbraak heeft plaatsgevonden tussen 28 december te 18:00 uur en 29 december 2001 08:08 uur. Aangever heeft geconstateerd dat de ruit van de enige toegangsdeur is ingeslagen en de daarachter gemonteerde stalen tralies zijn losgedraaid.
De verbalisant die ter plaatse is geweest, heeft een schroevendraaier en tang, alsmede twee peuken en een doosje lucifers aangetroffen die mogelijk door de dader(s) zou(den) zijn achtergelaten. De verbalisant heeft deze voorwerpen gewaarmerkt en in beslag genomen. Het speeksel op de sigarettenpeuk is veiliggesteld en voorzien van het zegel met nummer AES560.
Op 6 april 2011 is het DNA-profiel van verdachte opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Op 11 april 2011 is vastgesteld dat het DNA in het sporenmateriaal met kenmerk AES560 afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte dat is opgenomen in de DNA-databank is kleiner dan één op één miljard. Verdachte heeft ter terechtzitting een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn speeksel op de sigarettenpeuk die is aangetroffen in het pand. Hij verklaarde dat hij in die periode vaak de kroeg aan de overkant bezocht en regelmatig een sigaret buiten de kroeg rookte. Dit verklaart - aldus verdachte - de aanwezigheid van de aangetroffen peuk met zijn speeksel in (de buurt van) het betreffende pand.
Wat hier verder ook van zij, nu naast het DNA-spoor op de sigarettenpeuk ander ondersteunend bewijs, zoals andere DNA-sporen, vingerafdrukken, ander technisch bewijs of bijvoorbeeld een getuigenverklaring, ontbreekt, is er onvoldoende om te komen tot een veroordeling van verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 5 ten laste gelegde bedrijfsinbraak.
4.3.2. Beslissingen op gevoerde verweren
4.3.2.1. Onrechtmatige aanhouding
De rechtbank is van oordeel er geen reden is om te twijfelen aan het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van binnentreden waarin wordt verklaard dat er is binnengetreden op grond van een afgegeven machtiging. De in het proces-verbaal van aanhouding kennelijk abusievelijk opgenomen zinsnede dat de machtiging zou zijn getoond, doet aan de geloofwaardigheid van het proces-verbaal van binnentreden wat betreft de aanwezigheid van een machtiging tot binnentreden niet af. Dit verweer wordt dan ook verworpen. Daar komt bij dat - zelfs indien het verweer slaagt - het uitsluiten van de verklaringen van verdachte voor het bewijs zonder gevolgen blijft nu verdachte verklaart niets meer te weten met betrekking tot de tenlaste gelegde feiten.
4.3.2.2. Wijze van verkrijging van het DNA-profiel
Het DNA-profiel van verdachte is op 6 april 2011 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken naar aanleiding van een delict, waarvoor verdachte op 19 januari 2010 door het Gerechtshof Arnhem is veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet van belang of verdachte toentertijd toestemming heeft gegeven om zijn DNA-profiel op te nemen in de DNA-databank, nu artikel 151b Wetboek van Strafvordering (WvSv) de officier van justitie de mogelijkheid biedt om, in het belang van het onderzoek, te bevelen dat van de verdachte van een misdrijf als omschreven in artikel 67,eerste lid WvSv, tegen wie ernstige bezwaren bestaan, celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek. Op grond van artikel 2 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden heeft de officier van justitie in het geval van een veroordeling terzake een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid WvSv eveneens die bevoegdheid. Gelet hierop wordt het verweer dat er sprake zou zijn van een vormverzuim waarop bewijsuitsluiting of subsidiair strafvermindering het gevolg zou moeten zijn, verworpen.
4.3.3. Ten aanzien van feit 1
Op 18 september 2008 heeft [benadeelde] aangifte gedaan van diefstal met braak/verbreking in zijn bedrijf gevestigd aan de [adres] te De Lier, waarbij een TomTom navigatiesysteem en een digitale camera van het merk Nikon zijn weggenomen. De inbraak heeft plaatsgevonden tussen 17 september 2008 omstreeks 22:00 uur en 18 september 2008 omstreeks 07:00 uur. Er lag veel glas op de grond en de ruit van de kantoordeur, welke toegang geeft tot het kantoor, was vernield. In de kantoorruimte lagen veel bloedsporen. Aan de buitenzijde van het pand was een raampje vernield.
Uit sporenonderzoek is gebleken dat er een ruit uit het raam van het aangebouwde schuurtje is uitgenomen. Daarna is de houten deur geopend en de gipsplaat kapot getrokken. Voorts is gebleken dat er een loodhamer is weggenomen waarmee de ruit van de deur van het kantoor is ingeslagen. Op deze loodhamer is bloed aangetroffen. Dit bloedspoor is veiliggesteld en voorzien van het zegel met nummer GRA080.
Op 6 april 2011 is het DNA-profiel van verdachte opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Op 11 april 2011 is vastgesteld dat het DNA in het sporenmateriaal met kenmerk GRA080 afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte dat is opgenomen in de DNA-databank is kleiner dan één op één miljard. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn bloed op de loodhamer die is aangetroffen in het bedrijfspand aan de [adres] te De Lier.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedrijfsinbraak.
4.3.4. Ten aanzien van feit 2
Op 12 oktober 2006 heeft [aangever 2] namens het [naam], [adres] te Woerden aangifte gedaan van diefstal met braak/verbreking, waarbij een computerkast is weggenomen. De inbraak heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2006 tussen 03:30 uur en 03:39 uur.
Uit sporenonderzoek is gebleken dat er een ruit van een kantoor aan de voorzijde van het pand en aan de rechterzijde van de hoofdingang is ingeslagen. Op diverse stukken ruit was bloed zichtbaar. Door middel van handreiking is een computerkast weggenomen. Het bloedspoor dat is bemonsterd, is voorzien van het zegel met nummer DAA680.
Op 6 april 2011 is het DNA-profiel van verdachte opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Op 11 april 2011 is vastgesteld dat het DNA in het sporenmateriaal met kenmerk DAA680 afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte dat is opgenomen in de DNA-databank is kleiner dan één op één miljard. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn bloed op het stuk glas dat is aangetroffen bij de gebroken ruit in de school.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedrijfsinbraak.
4.3.5 Ten aanzien van feit 3
Op 21 mei 2003 heeft [aangever 3] namens [naam] te Woerden aangifte gedaan van een poging tot diefstal met braak/verbreking, waarbij niets is weggenomen. De poging tot inbraak heeft plaatsgevonden op 18 mei 2003 tussen 05:30 uur en 05:40 uur. Aangeefster heeft geconstateerd dat in de kantoorruimte alle kasten waren geopend en bureaulades waren opengebroken. Voorts was de archiefkast opengebroken en doorzocht.
Uit sporenonderzoek is gebleken dat met behulp van twee stenen een ruit is vernield. Via de ontstane opening is men naar binnen gestapt. Op een bureau is een bloedspoor aangetroffen dat is bemonsterd en voorzien van het zegel met nummer AFL704.
Op 6 april 2011 is het DNA-profiel van verdachte opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Op 11 april 2011 is vastgesteld dat het DNA in het sporenmateriaal met kenmerk AFL704 afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte dat is opgenomen in de DNA-databank is kleiner dan één op één miljard. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn bloed in dit bedrijf.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot bedrijfsinbraak.
4.3.6. Ten aanzien van feit 4
Op 25 april 2003 heeft [aangever 4] namens het [naam] te Woerden aangifte gedaan van diefstal met braak/verbreking, waarbij een kluis met daarin ongeveer € 1.100,00 is weggenomen. De inbraak heeft plaatsgevonden tussen 24 april 2003 te 23:30 uur en 25 april 2003 te 04:55 uur.
Uit sporenonderzoek is gebleken dat aan de achterzijde van het pand was getracht een dubbelglasruit uit de sponning te verwijderen door met een breekwerktuig diverse malen in de sponning van de ruit te steken. Vervolgens is de ruit vernield en is men via het ontstane gat het pand binnengegaan. Binnen is de afgesloten deur naar de centrale hal met geweld geopend door hier met kracht tegenaan te duwen/trappen. Achter de balie van de kassa was een afgesloten toegangsdeur die toegang gaf tot een kantoorruimte. Van deze deur was de onderste ruit vernield waarna de deur aan de binnenzijde was ontsloten. Aan de binnenzijde van deze deur, nabij de vernielde ruit, is een bloedspoor aangetroffen. Dit bloedspoor is bemonsterd en voorzien van het zegel met nummer AFL701.
Op 6 april 2011 is het DNA-profiel van verdachte opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Op 11 april 2011 is vastgesteld dat het DNA in het sporenmateriaal met kenmerk AFL701 afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte dat is opgenomen in de DNA-databank is kleiner dan één op één miljard. Verdachte heeft geen redelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn bloed in dit bedrijf.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedrijfsinbraak.
4.3.7. Ten aanzien van feit 6
Op 20 juni 2003 heeft [aangever 5] namens [naam] te Woerden aangifte gedaan van diefstal met braak dan wel poging tot inbraak, waarbij niets is weggenomen. De (poging tot) inbraak heeft plaatsgevonden tussen 19 juni 2003 te 18:00 uur en 20 juni 2003 te 04:40 uur. Aangever heeft kleine bloedspoortjes aangetroffen op een kast in het kantoor.
Uit sporenonderzoek is gebleken dat aan de voorzijde van het pand, op de begane grond, een enkelglas ruit van het trappenhuis is vernield. Via het ontstane gat in de ruit is men het pand ingeklommen. Via het trappenhuis was men bij de afgesloten tussendeuren van het advocatenkantoor op de 1e etage gekomen. Van één van de afgesloten tussendeuren in het pand is de draadglasruit vernield, waarna men de hal van de aldaar achter gelegen kantoorruimten is binnengeklommen. Op de tussendeur naar de serveerruimte heeft de verbalisant een bloedspoor aangetroffen. Verder trof hij op een kastdeur in een kantoorruimte een bloedspoortje aan. De bloedsporen zijn bemonsterd en voorzien van de zegels AFL636 en AFL637.
Op 6 april 2011 is het DNA-profiel van verdachte opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Op 11 april 2011 is vastgesteld dat het DNA in het sporenmateriaal met kenmerk AFL636 afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte dat is opgenomen in de DNA-databank is kleiner dan één op één miljard. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn bloed in dit bedrijf.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot bedrijfsinbraak.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 17 september 2008 tot en met 18 september 2008 te De Lier, gemeente Westland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een bedrijf (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een navigatiesysteem (merk TomTom) en een digitale camera (merk Nikon), geheel toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming, immers heeft hij, verdachte, een ruit aan de voorzijde en in de kantoorruimte vernield en ingeslagen en een gipsplaat vernield;
Feit 2
op 12 oktober 2006 te Woerden, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een school (het [naam], gevestigd aan de [adres]) heeft weggenomen een computerkast, geheel toebehorende aan het [naam], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak, immers heeft hij, verdachte, een ruit aan de voorzijde van het schoolgebouw ingeslagen;
Feit 3
op 18 mei 2003 te Woerden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een bedrijf ([naam], gevestigd aan de [adres]) weg te nemen goederen of geld, geheel toebehorende aan [naam] en zich daarbij de toegang tot dat bedrijf te verschaffen door middel van braak en inklimming, als volgt heeft gehandeld: zijnde en hebbende hij, verdachte, een ruit aan de voorzijde van het bedrijf vernield en via deze ruit naar binnen gegaan en kasten en bureaulades geopend en opengebroken en doorzocht, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 4
in de periode van 24 april 2003 tot en met 25 april 2003 te Woerden, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een zwembad (te weten [naam], gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een kluis (met daarin ongeveer 1100 Euro), geheel toebehorende aan [naam], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming, immers heeft, hij, verdachte een ruit vernield en een deur in het pand vernield en een ruit van de toegangsdeur naar de kantoorruimte vernield;
Feit 6
in de periode van 19 juni 2003 tot en met 20 juni 2003 te Woerden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een kantoor (te weten [naam], gevestigd aan de [adres] B) weg te nemen goederen of geld, geheel toebehorende aan [naam], en zich daarbij de toegang tot dat pand te verschaffen door middel van braak en inklimming, als volgt heeft gehandeld: zijnde en hebbende hij, verdachte, een ruit van het trappenhuis vernield, en via deze ruit naar binnen geklommen en een ruit van een tussendeur vernield en vervolgens via deze ruit naar binnen geklommen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 en 4: telkens, diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 3 en 6: telkens, poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf van 169 dagen waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd reclasseringscontact met een meldingsgebod en het volgen van een leefstijltraining indien de reclassering dat nodig acht.
- een werkstraf van 240 uur.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor alle feiten. Mocht de rechtbank tot strafoplegging beslissen, dan bepleit de verdediging een lagere werkstraf dan geëist gezien de lange duur die reeds is verstreken sinds de feiten hebben plaatsgevonden. De raadsvrouwe heeft voorts van de reclassering vernomen dat verdachte met zijn beperkingen thans in staat is om 8 uur per week vrijwilligerswerk te verrichten. Het aantal uren zal wel opgebouwd worden maar verdachte is door zijn beperkingen niet in staat om ineens veel meer te gaan werken. Hierdoor zou verdachte de geëiste werkstraf niet binnen een jaar kunnen voltooien.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie inbraken en twee pogingen tot inbraak. Aan het plegen van inbraken tilt de rechtbank zwaar. Inbraken veroorzaken niet alleen de materiële schade, maar vaak leiden dit soort feiten ook tot veel ergernis en ongemak. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 2 juli 2012 volgt dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat alle feiten betrekking hebben op oudere feiten. Voorts heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat verdachte de feiten in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het wetboek van strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte in 2010 tweemaal is veroordeeld, en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijven voor 2010 gepleegd.
Verdachte heeft terechtzitting verklaard dat het goed met hem gaat. Hij gebruikt nog af en toe een jointje om de pijn te verzachten en om in slaap te kunnen vallen. Verdachte heeft regelmatig contact met een begeleider van de reclassering. De reclassering houdt echter geen toezicht op zijn drugsgebruik, noch op zijn financiën. Verdachte ervaart het contact met zijn begeleider van de reclassering als prettig. Ten slotte heeft verdachte verklaard dat hij zou meewerken aan een leefstijltraining als de reclassering dit nodig acht.
De rechtbank is op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat de straf zoals deze door de officier van justitie is geëist passend is. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 169 dagen waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, en als bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd reclasseringscontact met een meldingsgebod en houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een leefstijltraining. Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis opleggen.
De rechtbank zal, gelet op het feit dat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf die wordt opgelegd gelijk is aan het aantal dagen dat verdachte reeds in voorarrest zat, het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 2.965,80 voor feit 1, bestaande uit € 2.715,80 materiële schade en € 250,- immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 2.620,00 en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging is van mening dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen nu de verdediging primair verzoekt verdachte vrij te spreken. Subsidiair verzoekt de verdediging de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering nu de vordering niet is onderbouwd en het strafproces te zwaar wordt belast.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade van de weggenomen TomTom en digitale fotocamera ad € 300,00 alsmede de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 100,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Aldus wordt een bedrag van € 400,00 toegewezen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag worden toegewezen vanaf 17 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot het toegekende gedeelte van de vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat een nader onderzoek naar dat gedeelte van de schade het strafproces onevenredig belast en zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren. Desgewenst kan de benadeelde partij zich voor de resterende vordering tot de burgerlijke rechter wenden.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 57, 63, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 5 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 en 4: telkens, diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 3 en 6: telkens, poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 169 dagen waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd reclasseringscontact met een meldingsgebod en houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een leefstijltraining
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Benadeelde partij [benadeelde]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 400,00, bestaande uit materiële en immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 17 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], te betalen een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2008 tot de dag der voldoening, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mr. I.M. Vanwersch en mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Bast, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 augustus 2012.
Mr. Vanwersch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.