ECLI:NL:RBUTR:2012:BY5390

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
792966 UC EXPL 12-1144 AL 4335
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na woninginbraak en verjaring van de rechtsvordering

In deze zaak vorderde Goudse Schadeverzekeringen N.V. betaling van schadevergoeding van [gedaagde] na een woninginbraak die op 29 september 2002 had plaatsgevonden. Goudse had haar verzekerde, [betrokkene], schadeloos gesteld voor de geleden schade, maar stelde dat de vordering op [gedaagde] niet was verjaard. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] op 9 oktober 2002 een bekennende verklaring had afgelegd en op 13 maart 2003 door de rechtbank was veroordeeld. Goudse had echter pas op 24 december 2007 het proces-verbaal van de strafzaak ontvangen, waardoor zij pas toen bekend was met de identiteit van de aansprakelijke persoon. De rechter stelde vast dat de verjaringstermijn van vijf jaar, zoals bepaald in artikel 3:310 lid 1 BW, was gaan lopen na de veroordeling van [gedaagde]. De kantonrechter oordeelde dat Goudse niet voldoende inspanning had verricht om de identiteit van [gedaagde] eerder te achterhalen, en dat de verjaringstermijn dus was verstreken. De vordering van Goudse werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 792966 UC EXPL 12-1144 AL 4335
vonnis van 28 november 2012
inzake
de naamloze vennootschap
Goudse Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Gouda,
verder ook te noemen Goudse,
eisende partij,
gemachtigde: Groenewegen en Partners,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. N. Sprengers.
1. Het verloop van de procedure
Goudse heeft een vordering ingesteld.
[gedaagde] heeft geantwoord op de vordering.
Goudse heeft voor repliek en [gedaagde] heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. In de nacht van 29 op 30 september 2002 heeft [gedaagde] een woninginbraak gepleegd op het adres [adres] te [woonplaats], welke woning toebehoorde aan de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene]), verzekerde van Goudse.
2.2. Bij brieven van 7 en 22 november 2002 heeft Goudse aan [betrokkene] bericht dat zij de schade ad € 2.262,00 (autoschade, € 2.398,00 verminderd met € 136,00 aan eigen risico) respectievelijk € 2.131,00 (diefstalschade) aan [betrokkene] zal vergoeden.
2.3. [gedaagde] is op 5 oktober 2002 door de politie verhoord. In het proces-verbaal daarvan zijn de naam, de geboortedatum en het adres van [gedaagde] vermeld.
2.4. Op 9 oktober 2002 heeft [gedaagde] bij de politie een volledig bekennende verklaring afgelegd.
2.5. [gedaagde] is op 13 maart 2003 door de rechtbank veroordeeld. De vordering die [betrokkene] als benadeelde partij in die procedure had ingediend, is afgewezen.
2.6. Bij brief van 10 december 2007 heeft Goudse het openbaar ministerie verzocht om een afschrift van het proces-verbaal van de strafzaak. Goudse heeft dit proces-verbaal op
24 december 2007 ontvangen.
2.7. Bij exploot van 13 oktober 2008 heeft Goudse [gedaagde] gesommeerd tot betaling van € 8.523,45 bestaande uit hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3. Het geschil
3.1. Goudse vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 9.179,15, bestaande uit € 5.448,38 aan hoofdsom, € 2.897,77 aan wettelijke rente berekend vanaf 30 september 2002 tot en met 13 januari 2012 en € 833,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 5.584,38 vanaf 18 januari 2012 tot de dag der voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. Aan deze vordering legt Goudse - kort weergegeven – het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft ingebroken in de woning van [betrokkene]. Daardoor is schade ontstaan. Goudse heeft [betrokkene] onder inhouding van het ter zake geldende eigen risico van
€ 136,00 voor een bedrag van € 5.448,38 schadeloos gesteld en is op grond van het bepaalde in artikel 7:962 BW gesubrogeerd in de rechten van haar verzekerde. Goudse betwist dat de vordering verjaard is. Goudse heeft op 24 december 2007 het proces-verbaal in de strafzaak ontvangen. Pas toen is zij bekend geworden met de voor de schade aansprakelijke persoon en was zij in staat om de vordering tot schadevergoeding in te stellen. De verjaringstermijn is toen pas gaan lopen en is dus niet verstreken.
3.3. [gedaagde] voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, wordt ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] heeft als meest verstrekkende verweer een beroep gedaan op verjaring.
4.2. Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Blijkens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de benadeelde partij aldus worden opgevat dat het hier gaat om daadwerkelijke bekendheid zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. Het criterium ‘bekendheid’ moet in dit verband subjectief worden opgevat (zie HR 6 april 2001, NJ 2002/383).
4.3. De korte verjaringstermijn gaat niet lopen voordat de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van schade in te stellen. Het komt er dus op aan dat degene die zich op de verjaringstermijn beroept, stelt en zo nodig bewijst dat de benadeelde daadwerkelijk bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Dat neemt niet weg dat de rechter, indien de benadeelde zulks betwist, die bekendheid zal kunnen afleiden uit bepaalde ten processe gebleken feiten en omstandigheden.
4.4. De kantonrechter is van oordeel dat aan het vereiste van bekendheid met de schade is voldaan en overweegt daartoe als volgt. Goudse was in 2002 op de hoogte van de inbraak in de woning van [betrokkene] en van het feit dat daarbij goederen, waaronder een auto, toebehorende aan [betrokkene] waren weggenomen en schade aan de auto was toegebracht en [betrokkene] dus schade had geleden. Goudse heeft ter vergoeding van de aan het motorrijtuig toegebrachte schade op 7 november 2002 een bedrag van € 2.262,00 aan [betrokkene] uitgekeerd. Op 22 november 2002 heeft Goudse de diefstalschade ad
€ 2.131,00 aan [betrokkene] vergoed. Door vergoeding van de schade aan haar verzekerde is Goudse in het recht op verhaal van deze schade per voormelde data gesubrogeerd.
4.5. Vraag is voorts op welk moment Goudse bekend is geworden met de voor de schade aansprakelijke persoon. [gedaagde] stelt dat Goudse uiterlijk op 13 februari 2002 bekend is geworden met de voor de schade aansprakelijke persoon. Goudse stelt dat zij pas op
24 december 2007 met de aansprakelijke persoon bekend is geworden. Tot dat moment beschikte zij slechts over de achternaam en initialen van [gedaagde] en zou in haar ogen raadpleging van de gemeentelijke basisadministratie neerkomen op een fishing expedition. Dienaangaande overweegt de kantonrechter als volgt.
4.6. De kantonrechter stelt voorop dat degene die de identiteit van de aansprakelijke persoon met een beperkt onderzoek eenvoudig had kunnen achterhalen, maar heeft nagelaten een dergelijk onderzoek in te stellen, zich niet zonder meer ter afwering van een beroep op verjaring kan beroepen op subjectieve onbekendheid met de aansprakelijke persoon. Indien die identiteit gemakkelijk kan worden vastgesteld, mag immers, zoals [gedaagde] ook gemotiveerd heeft gesteld, van de benadeelde in beginsel worden verlangd dat hij zich enigermate inspant om erachter te komen wie voor de schade aansprakelijk is
(zie HR 3 december 2010, LJN BN6241).
4.7. Vaststaat dat [gedaagde] op 9 oktober 2002 bij verhoor door de politie een volledig bekennende verklaring heeft afgelegd ter zake van de onderhavige woninginbraak en dat hij daarvoor op 13 maart 2003 door de rechtbank is veroordeeld. In deze situatie, waarin er voor Goudse voldoende aanknopingspunten voorhanden waren om de precieze identiteit van de aansprakelijke persoon te achterhalen, kan van professionele partij als een verzekeraar redelijkerwijs worden verlangd dat zij daartoe enige inspanning zou verrichten. Verondersteld mag worden dat een dergelijk onderzoek ertoe zou hebben geleid dat Goudse binnen afzienbare tijd na voormelde vonnisdatum de beschikking zou hebben gehad over de ontbrekende gegevens van de aansprakelijke persoon en dus tot het daadwerkelijk instellen van een vordering in staat zou zijn geweest. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet aannemelijk dat de “aanwijzing verstrekking van strafrechtelijke gegevens aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden” daaraan in de weg stond. Gesteld noch gebleken is dat Goudse eerder dan 10 december 2007 heeft verzocht om een afschrift van het proces-verbaal in de strafzaak, welk proces-verbaal zij op 24 december 2007 heeft ontvangen, noch dat zij voor die datum enige andere actie heeft ondernomen om de ontbrekende gegevens van de voor de schade aansprakelijke persoon eerder te achterhalen. Het verdraagt zich niet met de rechtszekerheid en de billijkheid, die het instituut van de verjaring mede beoogt te dienen, dat de benadeelde door het nalaten van een redelijkerwijs van haar te verlangen, eenvoudig uit te voeren onderzoek naar de identiteit van de aansprakelijke persoon, zou kunnen voorkomen dat de korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW een aanvang neemt.
4.8. Het voorgaande betekent dat de verjaringstermijn kort na de veroordeling van
13 maart 2003 geacht moet worden te zijn gaan lopen en moet worden geacht in ieder geval vóór de op 13 oktober 2008 door Goudse verrichtte stuitingshandeling te zijn verstreken. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.9. Gelet op het voorgaande komt de kantonrechter niet toe aan een beoordeling ter zake van de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten.
4.10. Goudse zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke worden begroot op € 500,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 250,00).
5. Beslissing
De kantonrechter:
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt Goudse tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 500,00 aan salaris gemachtigde;
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 november 2012.