ECLI:NL:RBUTR:2012:BY4992

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/655977-12 [P] en 16/610040-11 (tul)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld met mishandeling van ex-vriendin

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 30 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn ex-vriendin. De tenlastelegging omvatte zowel de poging tot zware mishandeling als de feitelijke mishandeling op 21 juni 2012. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij boos was en zijn ex-vriendin het huis uit wilde zetten, wat leidde tot gewelddadige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn ex-vriendin heeft mishandeld door haar tegen de onderbuik te schoppen, haar bij de keel vast te pakken en haar in de borststreek te schoppen, wat resulteerde in pijn voor het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat het opzet op de mishandeling bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij de strafoplegging. De verdachte had een verleden van huiselijk geweld en andere strafbare feiten, wat de rechtbank deed besluiten tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen met een proeftijd van twee jaar, naast een werkstraf van 40 uur. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, wat resulteerde in een gevangenisstraf van één maand. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de griffier niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/655977-12 [P] en 16/610040-11 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 november 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 november 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 21 juni 2012 heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen door haar tegen de onderbuik te schoppen, haar keel vast te knijpen en haar in de borststreek te schoppen.
subsidiair:
op 21 juni 2012 [slachtoffer] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is,
dat de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging is en dat er geen reden is voor
schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van de getuige [getuige].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair noch het subsidiair ten laste gelegde kan komen en wijst er daarbij op dat er geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft bestaan op het mishandelen van [slachtoffer]. De verdediging heeft hieromtrent aangevoerd dat er weliswaar een aanmerkelijke kans op pijn en/of letsel heeft bestaan, maar dat verdachte die kans niet willens en wetens (bewust) op de koop toe heeft genomen: er is hoogstens sprake van bewuste schuld.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Partiële vrijspraak
Het primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte
daarvan dient te worden vrijgesproken. Nu zowel de officier van justitie als de raadsman
hiertoe hebben geconcludeerd en de rechtbank geen redenen ziet zich hierover ambtshalve
uit te laten, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.
4.3.2. Vaststelling van de feiten
Op 21 juni 2012 bevond [slachtoffer] zich te De Bilt in de woning van verdachte, waar zij die middag en avond was geweest. Toen zij verdachte vroeg of hij drugs had gebruikt, werd hij boos. [slachtoffer] zag en voelde dat hij haar tegen haar onderbuik schopte, hetgeen behoorlijk veel pijn deed. [slachtoffer] heeft de woning verlaten in de richting van de [adres]. Verdachte rende achter haar aan en haalde haar in. Hij pakte haar bij de keel vast en ze viel op de grond. Verdachte heeft haar toen in de borststreek getrapt. Zij voelde hierdoor pijn en ook daarna nog voelde zij nog een pijnlijk gevoel bij het ademhalen. De getuige [getuige] heeft vanuit haar woning zicht op de [adres] en zag buiten op straat een man wild met zijn handen gebaren. Ze hoorde dat er een vrouw bij was en dat zij naar elkaar schreeuwden.
Zij hoorde de man schreeuwen ‘ik maak je helemaal af’. Daarna hoorde zij alleen nog maar hard gegil, komend van de vrouw. Ze zag dat deze vrouw plat op haar rug op het trottoir lag. Ze hoorde de vrouw gillen, huilen en naar adem happen. Toen de politie ter plaatse kwam, heeft zij de verdachte, die juist langs kwam fietsen, aangewezen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij boos was en dat hij haar het huis uit wilde hebben. Daarbij heeft hij haar weggeduwd door zijn voet in haar onderbuik te plaatsen. Buiten heeft hij zijn hand bij de keel van [slachtoffer] geplaatst en vastgehouden en terwijl zij op de grond lag heeft hij zijn voet op haar borst geplaatst.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
4.3.3. Opzet
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid het opzet kan en mag worden afgeleid uit de doelgerichtheid van de in de tenlastelegging omschreven feitelijke handelingen. Dit laatste is gebaseerd op de vooronderstelling dat er altijd (in welke mate dan ook) sprake is van controle over het handelen. Slechts wanneer zou blijken dat die vooronderstelling onjuist is, zal deze moeten wijken.
Daar is in dit geval geen sprake van. In de reeks van de door verdachte verrichte feitelijke handelingen op zichzelf – en bijvoorbeeld ook in de door de verdachte gedurende de mishandeling geuite woorden – wordt aanleiding gezien te oordelen dat verdachte niet van elk inzicht ten aanzien van (de gevolgen van) zijn handelwijze verstoken was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opzet op de mishandeling wel bewezen is.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 juni 2012 te De Bilt, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met kracht
- tegen de onderbuik van die [slachtoffer] heeft geschopt en
- die [slachtoffer] bij de keel heeft vastgepakt en vastgehouden en
- die [slachtoffer] in de borststreek heeft geschopt (terwijl die [slachtoffer] op de
grond lag), waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
mishandeling
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 93 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat, gelet op de beperkte toerekeningsvatbaarheid van verdachte, de strafeis van de officier van justitie dient te worden gematigd. Voorgesteld wordt een voorwaardelijke straf, waarbij een werkstraf niet meer aan de orde kan zijn, omdat verdachte de ruimte moet worden geboden om snel met het volgen van therapie te starten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin mishandeld door haar tegen haar onderbuik te schoppen, bij de keel vast te pakken en haar in de borststreek te schoppen.
Dat is een ernstig feit. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Dergelijke feiten, die zich gedeeltelijk in de volle openbaarheid afspeelden, midden op straat in een woonwijk, versterken bovendien de gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij in het algemeen en bij de getuigen hiervan in het bijzonder.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 25 juni 2012 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld, een Opiumwetdelict
en – langer geleden – een inbraak.
De rechtbank heeft acht geslagen op een reclasseringsadvies van Centrum Maliebaan d.d.
4 oktober 2012, opgesteld door E.A.M. van Rie, reclasseringswerker, waaruit blijkt dat er in het leven van verdachte een aantal criminogene factoren aanwezig zijn op het gebied van opleiding, werk en leren, drugsgebruik, emotioneel welzijn, denkpatronen en de houding van verdachte. Hij leeft van tijdelijke dienstverbanden of een uitkering, gebruikt zo nu en dan cannabis, is snel jaloers en heeft geen duidelijke spijt, wroeging of schaamte. Meer aandacht behoeft het onderhouden van relaties door verdachte. Verdachte en zijn ex-vriendin hebben een historie van ruzie en geweld. Verdachte is in sterke mate alcoholafhankelijk. Het recidiverisico wordt ingeschat op hoog gemiddeld, met een risico op letselschade bij de (ex)partner, voornamelijk vanwege onvoldoende probleembesef bij verdachte en gebrek aan inzicht in zijn delictgedrag. De risico’s van zijn alcoholgebruik ziet verdachte onvoldoende onder ogen. Geadviseerd wordt een meldingsgebod, een behandelverplichting bij de forensische polikliniek van Centrum Maliebaan en het meewerken aan begeleiding door Altrecht.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 31 augustus 2012, opgesteld door drs. C. van Gestel, psychiater. In dit rapport wordt – onder meer – geconstateerd dat er bij verdachte sprake is van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, schizofrenie, afhankelijkheid van cannabis, misbruik van alcohol, partnerrelatieproblemen en trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte heeft problemen met communicatie en beperkte mogelijkheden tot conflicthantering. Verdachte heeft enig gebrek aan zelfinzicht, heeft enkele symptomen van een psychotische stoornis en is in enige mate impulsief. Verdachte wist – uit hoofde van behandelingen na eerdere veroordelingen voor huiselijk geweld – van gedragsalternatieven, maar was verminderd in staat deze alternatieven te gebruiken op het moment dat het conflict eenmaal was ontstaan. Ten tijde van het ten laste gelegde feit moet verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd worden.
De rechtbank neemt de conclusies uit dit rapport over en maakt deze tot de hare.
Vorenstaande rapportages zijn voor de rechtbank aanleiding de aan verdachte op te leggen straf te voorzien van een voorwaardelijke component, enerzijds om reclasseringsbegeleiding en daaraan gekoppelde behandeling mogelijk te maken en anderzijds om de verdachte er van te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen. Een relatief groot voorwaardelijk gedeelte is hierbij aangewezen, nu de verdachte reeds eerder tot een voorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen. Het onvoorwaardelijk gedeelte zal gelijk zijn aan de periode die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Met de officier van justitie ziet de rechtbank geen belang bij een hernieuwde detentieperiode van de verdachte.
De rechtbank oordeelt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank komt tot de conclusie dat voor het bewezenverklaarde, naast de oplegging van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf, nog een werkstraf van 40 uur dient te worden opgelegd.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, die aan verdachte in de zaak met parketnummer 16/610040-11 is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Utrecht d.d. 3 oktober 2011, ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging heeft aangegeven dat een tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, omdat verdachte snel met het volgen van therapie dient te starten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht echter termen aanwezig om deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf voor de duur van 60 uur.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 14g, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair: mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 93 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd en stelt als algemene voorwaarden:
* dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat de veroordeelde, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
*dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat veroordeelde zich binnen zeven dagen volgend op 30 november 2012 meldt bij mevrouw R. Boon, toezichthouder van veroordeelde, werkzaam op de afdeling reclassering van Centrum Maliebaan op het adres de Tolsteegsingel 2a te Utrecht. Hierna dient verdachte zich gedurende door Reclassering Centrum Maliebaan bepaalde perioden te blijven melden, zo frequent als Reclassering Centrum Maliebaan gedurende deze periode nodig acht;
* dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Reclassering Centrum Maliebaan, zolang deze instelling dat wenselijk acht, ook wanneer dit in zal houden
• het meewerken aan een behandeling bij de Forensische Polikliniek van Centrum Maliebaan of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische verslavingszorg, zulks ter beoordeling van Centrum Maliebaan,
• het meewerken aan afspraken en aanwijzingen voortkomend uit het toezicht en
• het meewerken aan continuering van de begeleiding door Altrecht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 3 oktober 2011 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/610040-11 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten gevangenisstraf voor de duur van één maand;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden vervangen door een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en
mr. M.A.E. Somsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Balk, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 november 2012.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.