parketnummer: 16/656115-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 november 2012
[verdachte]
geboren op [1972] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. M. van Gemert, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 november 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: Primair: heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door haar keel dicht te knijpen;
Subsidiair: heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar keel dicht te knijpen;
Meer subsidiair: [slachtoffer] heeft mishandeld door haar keel dicht te knijpen;
Feit 2: zijn echtgenote [slachtoffer] heeft mishandeld door haar hard bij haar arm te pakken en in haar arm te knijpen;
Feit 3: [slachtoffer] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, door een schaar op haar te richten.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit, alsmede de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de ter zitting door verdachte afgelegde verklaring.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair en subsidiair onder 1 ten laste gelegde. In zoverre moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken. Verdachte had geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel van zijn echtgenote [slachtoffer]. Hij wilde niet dat voornoemde gevolgen zouden intreden en er bestond ook geen aanmerkelijke kans daarop. Bovendien heeft verdachte zijn handelingen zelf gestaakt, zodat geen sprake was van een voltooide poging, aldus de verdediging. De verdediging heeft zich niet verzet tegen een bewezenverklaring van het meer subsidiair onder 1 ten laste gelegde, noch tegen een bewezenverklaring van de feiten 2 en 3. De verdediging heeft ten aanzien van laatstgenoemde twee feiten uitsluitend betoogd dat deze moeten worden gekwalificeerd als een voortgezette handeling en dat de dreiging met de schaar veel korter heeft geduurd dan door aangeefster is verklaard.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
Aangeefster [slachtoffer] heeft -kort gezegd- verklaard dat haar echtgenoot, verdachte, haar op 17 juni 2012 in hun woning te Lopik op het bed duwde en bovenop haar ging zitten. Ze zag dat hij in zijn rechterhand een schaar vast had en dat hij met zijn linkerhand haar bovenarm beet pakte. Hij kneep daarbij in haar huid en ze voelde een brandende pijn in haar bovenarm. De schaar was op haar gericht, aldus aangeefster.
Voorts heeft aangeefster -kort gezegd- verklaard dat op 31 juli 2012 opnieuw een gewelddadig incident tussen haar en haar echtgenoot, verdachte, heeft plaatsgevonden. Die dag deed verdachte zijn beide handen om haar nek en kneep hij haar hard. Hij kneep zo hard dat zij geen lucht meer kon krijgen. Vervolgens voelde ze twee handen op haar hoofd, gevolgd door een harde ruk aan haar hoofd.
Aan dit voorval heeft zij striemen in haar nek overgehouden, aldus aangeefster.
In de geneeskundige verklaring staat beschreven dat op 1 augustus 2012 rode drukplekken achter de oren van 3 bij 5 centimeter en hematomen op de armen van aangeefster zijn waargenomen. Toen verbalisanten aangeefster op 31 juli 2012 aantroffen, hebben zij duidelijk zichtbaar rode striemen in haar nek gesignaleerd.
Ten aanzien van het incident op 17 juni 2012 heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij de handelingen heeft gepleegd zoals neergelegd in de tenlastelegging. Ten aanzien van het incident op 31 juli 2012 heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen, maar dat dit kort heeft geduurd.
Overwegingen rechtbank t.a.v. feit 1
Bij de beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank de verklaring van aangeefster als uitgangspunt genomen. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar, aangezien deze consistent is en op belangrijke onderdelen bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
De door aangeefster omschreven handelingen worden allereerst ondersteund door het in de geneeskundige verklaring omschreven letsel, alsmede door het door de verbalisanten waargenomen letsel. Aan de door de arts geconstateerde vrij grote rode drukplekken achter de oren en de hematomen op de armen van aangeefster, moeten flinke geweldshandelingen ten grondslag hebben gelegen. Deze geweldshandelingen hebben onder meer bestaan uit het dichtknijpen van de keel, zo ook verdachte heeft bekend, en het vervolgens met beide handen vastpakken van het hoofd van aangeefster, waarna verdachte daaraan een ruk heeft gegeven. Gezien de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster en het waargenomen letsel acht de rechtbank bewezen dat het dichtknijpen van de keel langer heeft geduurd dan de duur waarover door verdachte is verklaard. De geëmotioneerde toestand waarin verbalisanten aangeefster die dag aantroffen, vormt ook een bevestiging van het gebeurde.
Op basis van genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank dan ook vast dat verdachte aangeefster op 31 juli 2012 met beide handen met kracht om haar keel heeft vastgepakt en die keel heeft dichtgeknepen en dat hij vervolgens haar hoofd met beide handen heeft vastgepakt en daaraan een ruk heeft gegeven.
De handelingen zoals voorgevallen op 31 juli 2012 en ten laste gelegde onder feit 1, leveren naar het oordeel van de rechtbank een mishandeling op in de zin van artikel 300 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood, noch op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Vastgesteld kan weliswaar worden dat verdachte aangeefster willens en wetens bij de nek heeft gepakt en die nek gedurende enige tijd heeft dichtgeknepen, maar niet vastgesteld kan worden dat ten gevolge van die handelingen de aanmerkelijke kans bestond dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, dan wel dat deze handelingen de dood ten gevolge zouden hebben. Niet aannemelijk is namelijk geworden dat de intensiteit en de duur van het knijpen door verdachte daartoe toereikend waren. Verder is niet aannemelijk geworden dat verdachte heeft gewild dan wel op de koop toe heeft genomen dat aangeefster als gevolg van zijn handelen zou (kunnen) overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou (kunnen) bekomen. Integendeel, de omstandigheid dat verdachte zijn handelingen voor korte tijd heeft onderbroken en toen heeft gezegd dat aangeefster haar advocaat moest bellen om de aangekondigde echtscheiding ongedaan te maken, duidt erop dat verdachte door zijn handelen aangeefster wilde dwingen om iets te doen en dus niet om haar dood te maken of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Deze vaststelling brengt tevens mee dat niet aannemelijk is dat verdachte zich bewust is geweest van de mogelijkheid dat door zijn handelen deze laatste twee (niet gewilde) gevolgen zouden kunnen intreden.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van zowel het primair, als het subsidiair onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten 2 en 3 niet zijn aan te merken als een voortgezette handeling. De feiten staan weliswaar in nauw verband met elkaar, maar zij zijn niet voortgekomen uit één ongeoorloofd wilsbesluit. Er is geen sprake van gelijksoortigheid van handelingen, nu het bij een mishandeling om fysiek geweld gaat en bij een bedreiging om mondeling geweld. Dat de feiten gelijktijdig hebben plaatsgevonden, maakt het voorgaande niet anders.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 31 juli 2012 te Lopik, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met beide handen met kracht om haar keel en/of hals heeft vastgepakt en heeft dicht geknepen en haar met beide handen bij haar hoofd heeft vastgepakt en vervolgens een ruk aan voornoemd hoofd heeft gegeven, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
op 17 juni 2012 te Lopik opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, te weten [slachtoffer], met kracht bij haar arm heeft vastgepakt en vervolgens in haar arm heeft geknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
op 17 juni 2012 te Lopik, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend, die [slachtoffer] op bed geduwd en vervolgens op die [slachtoffer] gezeten terwijl hij, verdachte, een schaar in zijn handen had en een schaar op die [slachtoffer] richtte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 1 meer subsidiair: mishandeling;
Feit 2: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot;
Feit 3: bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Bij de stukken van het dossier bevindt zich een pro justitia rapport van psycholoog drs. S.C. Beeckman d.d. 25 oktober 2012.
Genoemde deskundige komt op grond van zijn onderzoek met betrekking tot de persoon van de verdachte tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van trekken van een afhankelijke en vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Eveneens is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de emotieregulatie en van de autonomie. Dit uit zich met name in het functioneren van verdachte binnen intieme relaties. Dit is ook de voedingsbodem geweest voor het ontstaan van een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken, die als een ziekelijke stoornis kan worden aangemerkt. De dreigende verlating van verdachte door zijn echtgenote [slachtoffer], in combinatie met de oplopende spanning als gevolg van gebeurtenissen waarop verdachte niet in staat was adequaat te reageren als gevolg van zijn ontwijkende persoonlijkheidstrekken, maakten dat hij ten tijde van de ten laste gelegde gebeurtenissen de controle over zijn handelen niet voldoende wist te behouden, aldus de deskundige.
In geval van een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, heeft de deskundige dan ook als advies gegeven verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
Gelet op het voorgaande kunnen de feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte worden toegerekend, zodat hij, zij het in enigszins verminderde mate, strafbaar is voor zijn daden.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 77 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag, een en ander met dadelijke uitvoerbaarheid;
- een werkstraf voor de duur van 240 uren, bij niet uitvoering te vervangen door 120 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de oplegging van een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde toezicht door de reclassering met een behandeling bij De Waag. Voor het overige heeft de verdediging zich onthouden van een verweer met betrekking tot de op te leggen straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zijn echtgenote [slachtoffer] tot tweemaal toe mishandeld en hij heeft haar bedreigd met een schaar. Met name ten gevolge van de mishandeling waarbij verdachte [slachtoffer] bij de keel heeft gepakt en deze enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden, is bij [slachtoffer] een grote paniek ontstaan. Dat deze paniekreactie is ontstaan acht de rechtbank heel begrijpelijk. Het moet een hele nare ervaring voor haar zijn geweest om tijdelijk geen lucht te hebben gekregen en intussen niet te weten hoe lang verdachte de greep om haar keel zou volhouden. Daarbij komt dat [slachtoffer] er zich van bewust was dat haar dochtertje bij dit alles aanwezig was en moest toezien hoe haar vader haar moeder ernstig belaagde.
De rechtbank acht het niet verwonderlijk dat bij [slachtoffer] fatale scenario’s door het hoofd zijn geschoten over haarzelf en over wat dat voor haar dochtertje betekende. Hiermee wordt naar het oordeel van de rechtbank de ernst van het feit geraakt. Tevens draagt bij aan de ernst van de feiten in zijn geheel dat ze zijn gepleegd door de echtgenoot van [slachtoffer] in de echtelijke woning. Juist bij die persoon en op die plek had aangeefster zich veilig moeten kunnen voelen.
Zoals hierboven onder 5.2 is overwogen ziet de rechtbank redenen om in navolging van de deskundige psycholoog Beeckman verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en daarmee rekening te houden bij de strafoplegging.
Ten aanzien van de kans op recidive heeft de deskundige geconcludeerd dat voor een toenemend risico daarop, alle factoren die binnen en buiten de stoornis van verdachte een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de onderhavige feiten, aanwezig dienen te zijn. Aangezien de feiten dus binnen een specifieke context, waarin vele factoren een rol spelen, moeten worden bezien, acht de rechtbank de kans op recidive klein. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat de justitiële documentatie van verdachte d.d. 5 oktober 2012 laat zien dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande houden de aanbevelingen met betrekking tot de strafoplegging van de deskundige in een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde het ondergaan van een ambulante behandeling gericht op het onderkennen en reguleren van emoties, waarbij expliciet aandacht dient te zijn voor het omgaan met boosheid. Ook zal de behandeling gericht moeten zijn op het vergroten van zijn autonomie.
In het rapport d.d. 31 oktober 2012 heeft de reclassering in lijn van deze aanbevelingen als bijzondere voorwaarden geadviseerd een meldingsgebod op te leggen, alsmede een verplichting zich te laten behandelen door De Waag of door een soortgelijke forensische instelling.
De rechtbank zal dit advies van de reclassering volgen. Zij acht het passend deze bijzondere voorwaarden te verbinden aan een gevangenisstraf voor de duur van 47 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. Hiernaast zal zij een werkstraf opleggen voor de duur van 60 uren. De rechtbank is van oordeel dat met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie geëist, kan worden volstaan. Zij is allereerst tot deze lagere straf gekomen, aangezien zij een ander, lichter feit bewezen heeft geacht onder feit 1. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte en [slachtoffer] blijkens mededelingen van de officier van justitie ter terechtzitting op goede wijze contact met elkaar hebben over de afwikkeling van de echtscheiding en de omgang met de kinderen. De oplegging van een zware straf zal de onderlinge verstandhouding tussen beiden niet ten goede komen, zo heeft [slachtoffer] zelf aan de officier van justitie laten weten. Een goede behandeling van verdachte, waarmee hij reeds een aanvang heeft genomen, kan aan die verstandhouding wel een positieve bijdrage leveren en acht de rechtbank op dit moment dan ook het belangrijkste. Ten slotte heeft verdachte ter terechtzitting verklaard weer een fulltime dienstbetrekking te hebben, waardoor de oplegging van een lange werkstraf onnodig zwaar voor hem zal zijn.
De rechtbank ziet geen grond voor de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden, zoals de officier van justitie heeft gevorderd. Op grond van het bepaalde in artikel 14eWetboek van Strafrecht kan tot dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden worden besloten, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of een gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de kans op recidive in het geval van verdachte klein is, wordt in de onderhavige zaak niet aan voornoemd criterium voldaan.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de primair en subsidiair onder 1 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1 meer subsidiair: mishandeling;
Feit 2: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot;
Feit 3: bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 47 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en de verplichting zich te laten behandelen door de Waag of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
- heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van de dag waarop dit vonnis onherroepelijk is geworden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 november 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 31 juli 2012 te Lopik, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met beiden
handen en/of een arm met kracht de keel en/of hals van die [slachtoffer] heeft
vastgepakt en/of heeft dicht geknepen en/of gedurende enige tijd dichtgeknepen
heeft gehouden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid;
hij op of omstreeks 31 juli 2012 te Lopik, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet met beide handen met kracht de keel en/of hals van die [slachtoffer] heeft
vastgepakt en/of heeft dicht geknepen en/of gedurende enige tijd dichtgeknepen
heeft gehouden en/of met beide handen het hoofd van die [slachtoffer] heeft
vastgepakt en/of (vervolgens) een ruk aan voornoemd hoofd heeft gegeven,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
hij op of omstreeks 31 juli 2012 te Lopik, althans in het arrondissement
Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met beide handen met kracht
bij/om haar keel en/of hals heeft vastgepakt en/of heeft dicht geknepen en/of
haar met beide handen bij/aan haar hoofd heeft vastgepakt en/of (vervolgens)
een ruk aan voornoemd hoofd heeft gegeven, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel
heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 17 juni 2012 te Lopik opzettelijk mishandelend zijn
echtgenoot, althans een persoon, te weten [slachtoffer], met kracht bij haar
arm heeft vastgepakt en/of (vervolgens) in haar arm heeft geknepen, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 17 juni 2012 te Lopik, althans in het arrondissement
Utrecht, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend, die [slachtoffer] op bed geduwd en/of (vervolgens) op die [slachtoffer] gezeten
terwijl hij, verdachte, een schaar in zijn handen had en/of een schaar op die
[slachtoffer] richtte.