ECLI:NL:RBUTR:2012:BY4756

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
99/000008-47
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling tot gevangenisstraf voor mishandeling met herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 5 november 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere mishandelingen en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 4, die betrekking hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De verklaringen van de aangevers waren niet voldoende onderbouwd en er was geen medisch bewijs dat de letsels aan de verdachte kon worden toegeschreven.

Echter, de rechtbank achtte de feiten 2 en 3, die betrekking hadden op de mishandeling van [aangever 1] en [aangever 3] op 8 juli 2012, wel bewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangiften en getuigenverklaringen, waaruit bleek dat de verdachte opzettelijk vuistslagen had uitgedeeld aan beide aangevers. Gezien het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten, oordeelde de rechtbank dat een gevangenisstraf van 2 maanden passend was.

Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte gedeeltelijk toegewezen, omdat hij zich binnen de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 100 dagen, die hij nog moest ondergaan. De benadeelde partij, [aangever 1], kreeg een schadevergoeding toegewezen van in totaal €505,-, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655935-12 en 99/000008-47 (v.i.-zaaknummer)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 november 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1969] te [geboorteplaats]
verblijvende te [adres] [woonplaats]
raadsman mr. B.A.C. van Tuinen, advocaat te Amsterdam
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling behandeld met parketnummer 13-524458-07 en bovengenoemd v.i. zaaknummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging, zoals deze na wijziging hiervan ter zitting luidt, is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: op 8 april 2012 [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht
Feit 1 subsidiair: op 8 april 2012 [aangever 1] heeft mishandeld
Feit 2: op 8 juli 2012 [aangever 1] heeft mishandeld
Feit 3: op 8 juli 2012 [aangever 3] heeft mishandeld
Feit 4: op 8 juli 2012 [aangever 2] heeft bedreigd
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en verzoekt de rechtbank derhalve verdachte hiervan vrij te spreken.
De officier van justitie acht daarentegen wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten onder 1 subsidiair, 2 en 3 heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, met in het bijzonder de aangiften en de getuigenverklaringen van [aangever 1] en [aangever 3].
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van alle feiten en wijst daarbij in het bijzonder op het volgende.
Ten aanzien van feit 1 is de verdediging van mening dat de verklaring van [aangever 3] niet als bewijsmiddel kan dienen. Deze verklaring is niet geloofwaardig omdat [aangever 3] door het sleutelgat van de slaapkamerdeur niet heeft kunnen zien dat verdachte [aangever 1] heeft mishandeld aangezien de sleutel zich in het sleutelgat bevond. Bovendien heeft [aangever 3], nadat hij naar eigen zeggen de vermeende mishandeling van zijn moeder had gezien, geen actie ondernomen maar is hij in de benedengelegen woonkamer op de bank gaan zitten en naar muziek gaan luisteren. Hieruit leidt de verdediging af dat er geen sprake is geweest van een mishandeling. Daar komt bij dat niet vast kan komen te staan dat het letsel dat aangeefster heeft opgelopen is veroorzaakt door verdachte. Uit de medische verklaringen die zich in het dossier bevinden blijkt niet dat er sprake is van een breuk. Het letsel van aangeefster zou evenwel goed afkomstig kunnen zijn van een val vanaf de trap, hetgeen de verklaring van verdachte ondersteunt.Alles aldus de verdediging.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 is de verdediging van mening dat niet vast kan komen te staan dat verdachte de aangevers letsel heeft toegebracht, nu er zich in het dossier geen stukken bevinden waaruit enig letsel bij zowel [aangever 1] als [aangever 3] blijkt.
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank verdachte dient vrij te spreken van het onder 4 ten laste gelegde feit. Het enige zich in het dossier bevindende bewijsmiddel is een aangifte. Gelet op artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering is dit onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen,aldus de verdediging.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1, primair en subsidiair
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich op 8 april 2012 in Mijdrecht schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel alsmede aan mishandeling van [aangever 1]. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat blijkens de medische verklaring van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam ten aanzien van [aangever 1] een verdenking van een scaphoidfractuur bestaat, maar niet dat daadwerkelijk is vastgesteld dat aangeefster een gebroken arm of duim heeft opgelopen. Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde mishandeling overweegt de rechtbank dat verdachte in zijn verklaring tegenover de politie weliswaar heeft erkend dat hij op 8 april 2012 de armen van [aangever 1] heeft beetgepakt en vervolgens de armen achter haar rug heeft geduwd, maar dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting echter niet is gebleken dat aangeefster hierdoor letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan de getuigenverklaring die de zoon van aangeefster, [aangever 3], heeft afgelegd niet dienen als bewijs van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. [aangever 3] geeft aan dat hij door het sleutelgat van de slaapkamer heeft gekeken en toen heeft gezien dat verdachte zijn moeder heeft mishandeld. Aangeefster verklaart echter bij de rechter-commissaris dat de sleutel van de slaapkamer in het algemeen altijd in het slot zit. Daar komt bij dat aangeefster tegenover de politie heeft verklaard dat de slaapkamerdeur op die bewuste 8 april 2012 op slot is gedraaid. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat de sleutel in het slot heeft gezeten en getuige [aangever 3] niet door het sleutelgat heeft kunnen waarnemen dat [aangever 1] door verdachte is mishandeld. Met uitsluiting van deze getuigenverklaring resteert enkel de aangifte van [aangever 1]. Gelet op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering is deze aangifte onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit te kunnen komen. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd en zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Vrijspraak feit 4
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich op 8 juli 2012 in Mijdrecht heeft schuldig gemaakt aan het bedreigen van [aangever 2]. In het dossier bevindt zich enkel een aangifte van [aangever 2], welke niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. De rechtbank stelt vast dat alleen deze aangifte onvoldoende is om het feit bewezen te verklaren. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft gepleegd en zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feiten 2 en 3
Op 9 juli 2012 komt [aangever 1] aangifte doen op het politiebureau. Ze zegt dat ze de dag daarvoor in haar woning te Mijdrecht is mishandeld door [verdachte]. Zij en [verdachte] kregen ruzie en tijdens deze ruzie heeft hij haar meerdere vuistslagen in het gezicht gegeven. Na deze vuistslagen proefde [aangever 1] bloed in haar mond. [aangever 1] verklaart tevens dat haar zoon [aangever 3] tussen haar en [verdachte] in is gesprongen, waarna [verdachte] ook hem vuistslagen in zijn gezicht heeft gegeven. Bij lichamelijk onderzoek wordt een zwelling onder beide ogen en ter hoogte van de manibule (de rechtbank begrijpt: het kaakbeen) geconstateerd. Een paar dagen later, op 11 juli 2012, meldt haar zoon zich bij het politiebureau. Ook hij doet aangifte van mishandeling tegen [verdachte]. Tijdens de ruzie tussen [verdachte] en zijn moeder op 8 juli 2012 zag hij dat [verdachte] zijn moeder een vuistslag in het gezicht gaf. [aangever 3] heeft tegen [verdachte] gezegd dat hij van [aangever 1] af moest blijven omdat hij al genoeg schade had aangericht. Hierop heeft [verdachte] ook een vuistslag in het gezicht gegeven, waardoor [aangever 3] een hevige pijn aan zijn gezicht voelde.
Naar aanleiding van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 8 juli 2012 te Mijdrecht zowel [aangever 1], als [aangever 3] opzettelijk heeft mishandeld door hen vuistslagen in het gezicht en tegen het hoofd te geven.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2. op 8 juli 2012 te Mijdrecht, opzettelijk mishandelend [aangever 1] meermalen met kracht in/tegen het gezicht en hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [aangever 1] letsel heeft bekomen;
3. op 8 juli 2012 te Mijdrecht, opzettelijk mishandelend [aangever 3] meermalen met kracht in/tegen het gezicht en hoofd heeft geslagen waardoor voornoemde [aangever 3] pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 2: mishandeling
Feit 3: mishandeling
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte, heeft de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte d.d. 7 september 2012 waaruit blijkt dat verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld wegens geweldsdelicten en wel laatstelijk op 7 augustus 2008, waarbij verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren is opgelegd.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een rapportage van Palier, forensische zorg, d.d. 19 juli 2012 waaruit blijkt dat verdachte zich jarenlang in het criminele circuit heeft begeven en mede hierdoor moeite heeft om problemen of conflicten zonder verbaal of fysiek geweld op te lossen. Tevens blijkt uit het rapport dat verdachte een dominante en eigengereide houding heeft, maar tevens gemotiveerd lijkt te zijn om een normaal leven te gaan leiden, zonder criminele activiteiten.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en noodzakelijk is.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van €459,- aan materiële schade, welke bestaat uit het eigen risico van de zorgverzekering, reiskosten naar het ziekenhuis en de fysiotherapeut en telefoonkosten. Daarnaast vordert zij €1.075,- aan immateriële schade, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat ten aanzien van de materiële schade die de benadeelde partij gevorderd heeft, het bedrag voor het eigen risico van de zorgverzekering en de reiskosten naar het ziekenhuis en de fysiotherapeut toegewezen dienen te worden, tot een bedrag van €424,-. Daarnaast dient het bedrag dat de benadeelde partij vordert ten aanzien van de immateriële schade gematigd te worden tot een bedrag van €750,-. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Het totaalbedrag zal dan komen op €1.174,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu zij heeft verzocht verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrij te spreken. Subsidiair verzoekt zij de rechtbank rekening te houden met het feit dat in het ziekenhuis een fout is gemaakt tijdens de operatie van de benadeelde partij, waardoor zij hogere kosten heeft gemaakt. Daarnaast is het bedrag dat de benadeelde partij vordert aan immateriële schade erg hoog. De uitspraak in de Smartengeldgids waarnaar zij verwijst betreft een bewezen verklaard feit dat ernstiger van aard is dan in de onderhavige zaak.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering ingediend door benadeelde partij [aangever 1] oordeelt de rechtbank als volgt. De materiële schade die de benadeelde partij vordert ten aanzien van het bezoeken van het ziekenhuis en de fysiotherapeut zijn een gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit. Nu de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, dient de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de materiële kosten voor het eigen risico van de zorgverzekering, te weten €220,- en het telefoongebruik, te weten €35,- wijst de rechtbank de vordering toe voor een bedrag van €255,-.
De immateriële schade die de benadeelde partij heeft gevorderd zal worden gematigd tot een bedrag van €250,- nu ten aanzien van de benadeelde partij enkel de mishandeling, ten laste gelegd onder feit 2, bewezen wordt verklaard door de rechtbank.
De vordering zal tot een bedrag van in totaal €505,- worden toegewezen, bestaande uit €255,- materiële schade en €250,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 8 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
8.1. Verloop van de procedure
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 7 augustus 2008 in de zaak met parketnummer 13 524458-07 (v.i.-zaaknummer 99-000008-47) heeft de meervoudige strafkamer in de rechtbank te Amsterdam verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
Verdachte is op 3 februari 2012 met toepassing van het bepaalde in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de op 730 dagen gestelde proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Op 10 juli 2012 is verdachte aangehouden wegens de onderhavige strafbare feiten.
De officier van justitie vordert thans, nu verdachte zich niet heeft gehouden aan de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde, dat de rechtbank de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal gelasten, en wel voor de duur van 547 dagen met daarbij als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod voor verdachte ten aanzien van aangeefster [aangever 1].
De verdediging verzoekt de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen, aangezien de verdediging van mening is dat de verdachte zich niet heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en aldus de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarden niet heeft overtreden. Indien de rechtbank niettemin tot een bewezenverklaring zal komen, rechtvaardigen de onderhavige feiten geen 730 dagen gevangenisstraf. Daar komt bij dat verdachte nog niet zo lang geleden recht had op de voorwaardelijke invrijheidstelling en een incident als onderhavige daarop niet van invloed zou zijn geweest.
8.2. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich binnen de proeftijd van 730 dagen schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten, te weten twee mishandelingen, als bewezen verklaard in de onderhavige zaak en daarmee de aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling gestelde algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk dient te worden toegewezen, voor de duur van 100 dagen
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 15g, 15j, 24c, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen
verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 en 3: mishandeling, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van €255,- materiële schade en €250,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf het ontstaan van de schade, te weten 8 juli 2012;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], €505,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf het ontstaan van de schade, te weten 8 juli 2012, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen vervangende hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
- wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling welke is verleend op 3 februari 2012 in de zaak onder numer 99/000008-47 toe;
- gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd bij vonnis van 7 augustus 2008 onder parketnummer 13-524458-07 en dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan voor de duur van 100 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. G.D. Kleijne, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Capitano, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 november 2012.
Mr. G.D. Kleijne is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.