parketnummer: 16/655935-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 november 2012
[verdachte]
geboren op [1993] te [geboorteplaats]
wonende te [adres] [woonplaats]
raadsman mr. S. Coenen, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: met geweld een mobiele telefoon heeft gestolen van [aangever 1] en/of door geweld [aangever 1] heeft gedwongen zijn mobiele telefoon af te geven.
Feit 2: heeft deel uit gemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] door met een vuurwapen in zijn gezicht te slaan, hem te schoppen, te slaan en knietjes te geven en/of [aangever 1] heeft bedreigd door een vuurwapen op hem te richten en een doorlaadbeweging te maken met dat vuurwapen.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, openlijke geweldpleging en medeplegen van bedreiging en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Met betrekking tot de diefstal met geweld baseert hij zich in het bijzonder op de processen-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat verdachte samen met zijn mededader het slachtoffer tweemaal om geld heeft gevraagd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van alle feiten. De verdediging voert daartoe aan dat niet aan het bewijsminimum is voldaan zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering, waarin de zogenaamde ‘unus testis nullus testis’-regel is neergelegd. Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er sprake is van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], inhoudende dat hij op 30 mei 2012 samen met verdachte te Utrecht geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1], en de verklaring van verdachte, dat hij die avond op de [aangever 1] te Utrecht is geweest. De verdediging stelt zich op het subsidiaire standpunt dat het alternatieve scenario dat door verdachte ter zitting is geschetst, in ieder geval uitsluit dat zijn verklaring als steunbewijs ten aanzien van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] kan worden gebezigd. Derhalve blijft enkel de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] over, welke onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen en dient verdachte te worden vrijgesproken ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Bewijsmiddelen
Op 31 mei 2012 is [aangever 1] naar de [aangever 1] in Utrecht gegaan omdat hij had afgesproken met een meisje dat hij een paar weken eerder had ontmoet op station Utrecht Centraal. Zij had hem op 30 mei 2012 het ping-nummer van haar Blackberry gegeven zodat ze elkaar berichten zouden kunnen sturen. Vervolgens heeft hij de hele dag met haar gepingd, waarbij zij hem vroeg om haar die avond om 23:00 uur te ontmoeten op de [aangever 1] te Utrecht bij de eindhalte van bus lijn 6. Terwijl hij onderweg was naar de afspraak met het meisje, had het meisje hem nog gepingd met de vraag of hij geld bij zich had. Toen hij bij de bushalte aan de [aangever 1] op het meisje aan het wachten was, kwamen er plotseling twee mannen op hem afrennen waarvan er één een wit carnavalsmasker op had en de ander een vuurwapen in zijn handen. [aangever 1] zag dat de man het vuurwapen doorlaadde en op hem richtte. Hij werd met het vuurwapen in zijn gezicht geslagen. Daarnaast werd hij op zijn lichaam geslagen, getrapt en kreeg hij knietjes van de gemaskerde man, terwijl tegen hem werd gezegd: ‘Wat doe je met mijn vriendin, je moet haar met rust laten!’. Eén van de mannen haalde de Samsung telefoon uit de rechter broekzak van [aangever 1]. Ook zeiden de mannen dat hij zijn geld af moest geven.
[aangever 1] heeft een buschauffeur aangesproken die rond 23:30 uur geparkeerd stond bij de bushalte aan de [aangever 1] te Utrecht. Deze buschauffeur verklaart dat [aangever 1] moeilijk liep, een bebloede neus en een heel dik rechteroog had.
Bij de politie verklaart [betrokkene 1] dat zij op 30 mei 2012 haar ping-nummer aan [aangever 1] heeft gegeven. Zij heeft het ping-nummer dat zij vervolgens van [aangever 1] had gekregen aan haar vriend [medeverdachte 1] gegeven, aan wie ze had verteld dat ze lastig werd gevallen door [aangever 1]. [medeverdachte 1] had gezegd dat zij achter het ping-nummer van [aangever 1] moest komen, zodat hij met [aangever 1] kon pingen alsof hij [betrokkene 1] was. De volgende dag ziet [betrokkene 1] dat [medeverdachte 1] haar pingberichten had gestuurd waarin hij zegt dat het uit de hand is gelopen. Wanneer [betrokkene 1] later op de dag bij [medeverdachte 1] komt, vertelt hij haar dat hij [aangever 1] die avond daarvoor naar de [aangever 1] had gelokt en hem daar heeft opgewacht, samen met een vriend. Hij had een wit masker opgedaan en een nepwapen meegenomen. Vervolgens hebben ze [aangever 1] geslagen en zijn telefoon afgepakt. [medeverdachte 1] heeft [betrokkene 1] verteld dat de vriend met wie hij dit gedaan heeft, [verdachte] heet.
[medeverdachte 1] verklaart tegenover de politie dat hij op 30 mei 2012 aan de [aangever 1] een paar klappen heeft gegeven en dat hij die avond een wapen bij zich had. Later verklaart [medeverdachte 1] dat de vriend die bij hem was op 30 mei 2012 [verdachte] was. Ter terechtzitting verklaart hij dat hij op 30 mei 2012 rond 23:00 uur aanwezig is geweest op de [aangever 1] samen met [medeverdachte 1].
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte
De verklaring van verdachte dat hij niet betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten acht de rechtbank weerlegd door de bovengenoemde verklaring van aangever, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] welke wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 1] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 30 mei 2012 rond 23:00 uur op de [aangever 1] te Utrecht aanwezig is geweest, samen met zijn vriend [medeverdachte 1]. De rechtbank overweegt dat blijkens de aangifte precies op dat tijdstip aangever [aangever 1] op de [aangever 1] stond te wachten op [betrokkene 1] en mishandeld en bestolen is door twee mannen. [medeverdachte 1] heeft bekend dat hij één van die mannen was. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat de vriend die hij gevraagd had om hem hierbij te helpen [verdachte] is geweest. Dit heeft [medeverdachte 1] ook tegen [betrokkene 1] gezegd. Hieruit blijkt voor de rechtbank dat [verdachte] de andere jongen is geweest waarover aangever heeft verklaard in zijn aangifte.
Door de raadsman is bepleit dat, op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en de uitleg die de Hoge Raad daaraan geeft, niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, nu er geen aanvullend bewijs in het dossier aanwezig is die de verklaring van [medeverdachte 1] ondersteunt.
De rechtbank volgt de verdediging daarin niet. Anders dan de raadsman kennelijk veronderstelt, is niet vereist dat het aanvullende bewijs betrekking heeft op de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde gedraging. Die eis kan niet worden afgeleid uit het bepaalde in artikel 342, tweede lid, noch uit de jurisprudentie van de Hoge Raad. Op grond van artikel 342, tweede lid, is (slechts) vereist dat er voldoende aanvullend bewijs aanwezig is dat betrekking heeft op de feiten en omstandigheden die deze ene getuige over de ten laste gelegde gedraging in zijn verklaring heeft genoemd. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de verklaring van aangever [aangever 1] en – zij het in ondergeschikte mate – door de erkenning van verdachte dat hij op het betreffende tijdstip op de locatie aanwezig was waar het misdrijf heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de verklaring die medeverdachte [medeverdachte 1] over de betrokkenheid van verdachte heeft afgelegd.
Ten aanzien van het opzet
De rechtbank acht het daarnaast aannemelijk dat verdachte en zijn medeverdachte de intentie hadden om [aangever 1] niet alleen te mishandelen maar ook te beroven. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat [medeverdachte 1] aan [aangever 1] een pingbericht heeft gestuurd met de vraag of hij geld bij zich had en dat de mannen tijdens het plegen van het geweld aan [aangever 1] hebben gezegd dat hij zijn geld af moest geven. [aangever 1] heeft hen geen geld gegeven, waarna de mannen zijn zakken hebben doorzocht en zijn Samsung hebben meegenomen. Hieruit blijkt dat sprake is geweest van diefstal met geweld.
Gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden en bezien in onderling verband en samenhang, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte, samen met een ander, [aangever 1] met geweld heeft bestolen van zijn telefoon, openlijk geweld tegen [aangever 1] heeft gepleegd en hem, samen met een ander, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 30 mei 2012 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, merk Samsung, toebehorende aan [aangever 1], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en zijn mededaders
- die [aangever 1] door middel van pingberichten naar een bepaalde afgelegen plek hebben gelokt en
- zijn gerend in de richting van die [aangever 1] en
- daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben gehouden in de richting van die [aangever 1] en een doorlaadbeweging hebben gemaakt met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp en
- die [aangever 1] hebben vastgepakt bij de pols en de onderarmen en
- met kracht met voornoemd op een vuurwapen gelijkend voorwerp in het gezicht van die [aangever 1] hebben geslagen en
- die [aangever 1] meermalen op het lichaam hebben gestompt en geslagen en geschopt en knietjes gegeven.
2.
op 30 mei 2012 te Utrecht met een ander aan de openbare weg, de [aangever 1] te Utrecht, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1], welk geweld bestond uit het
- met kracht met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in het gezicht van die [aangever 1] slaan
- tegen het lichaam van die [aangever 1] slaan en schoppen
- het geven van knietjes tegen het lichaam van die [aangever 1]
en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel en pijn voor die [aangever 1] ten gevolge heeft gehad;
hij op 30 mei 2012 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander, [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 1] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en op die [aangever 1] gericht en een doorlaadbeweging gemaakt met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
en
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 194 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daarbij als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een behandelverplichting bij Kade17 of een soortgelijke instelling. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte zal worden opgelegd een werkstraf van 240 uren die, indien deze niet wordt uitgevoerd, omgezet zal worden in een vervangende hechtenis van 120 dagen, met aftrek van het restant van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen verweer ten aanzien van de strafoplegging.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte en zijn mededader hebben uit het niets een jongen geslagen getrapt en beroofd. Dit is een ernstig strafbaar feit. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde diefstal en het openlijk geweld voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, uit eigen gewin te handelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van geweld nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte, heeft de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte d.d. 14 juni 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van diefstallen.Deze veroordeling dateert van 30 november 2010, waarbij verdachte een werkstraf is opgelegd. Ten aanzien van geweldsdelicten is verdachte niet eerder veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van een reclasseringsrapportage d.d. 31 juli 2012 waarin geen advies omtrent een op te leggen straf kan worden gegeven omdat verdachte zich op zijn zwijgrecht blijft beroepen. Wel geeft de reclasseringsmedewerker aan dat contact is geweest met dhr. Sluiter van de William Schrikker Groep te Utrecht, waar verdachte momenteel wordt begeleid in een strafrechtelijk kader. Hieruit blijkt dat het goed gaat met verdachte. Dit blijkt tevens uit de evaluatie van de William Schrikker Groep d.d. 25 juni 2012, waarvan de rechtbank tevens kennis heeft genomen. Hieruit blijkt tevens dat er op geen enkel leefgebied grote zorgen zijn.
De rechtbank concludeert op basis van bovenstaande dat er geen grote zorgen zijn omtrent verdachte en dat het op dit moment goed met hem gaat. Verdachte volgt een opleiding en heeft een baan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste werkstraf een te groot aantal uren beslaat en gematigd dient te worden.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de proeftijd gesteld moet worden op een duur van 2 jaren en niet, zoals de officier van justitie heeft geëist, 3 jaren. De rechtbank ziet geen enkele reden om om een langere proeftijd op te leggen dan een proeftijd van 2 jaren.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47, 57, 141, 285, 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
en
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daarbij de volgende algemene voorwaarden:
o dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
o dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
En de volgende bijzondere voorwaarden:
o dat verdachte zich gedurende de proeftijd op de door de Reclassering bepaalde tijden bij Reclassering Nederland zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
o dat verdachte zich zal melden binnen twee dagen volgend op de datum waarop het vonnis onherroepelijk wordt bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht;
o dat verdachte zich verplicht ambulant zal laten behandelen bij Kade17 of soortgelijke ambulante forensische zorg indien de reclassering dit nodig acht.
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de (na aftrek van het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf resterende) tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. G.D. Kleijne, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Capitano, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 november 2012.
Mr. G.D. Kleijne is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.