sector handel en kanton
handelskamer
zaaknummer: 324189 / HA ZA 12-752 LH 4059
vonnis van 21 november 2012
[eiser]
wonende te [woonplaats] ([land]),
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
advocaat: mr. W.J. Lenstra,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WCS Fiber Optic B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
verder ook te noemen WCS,
gedaagde partij,
advocaat: mr. S.J. van der Velde.
Het verloop van de procedure
De rechtbank verwijst naar het tussenvonnis van 11 juli 2012, waarbij een comparitie van partijen is bevolen.
[eiser] heeft gebruik gemaakt van de hem door de rechtbank geboden gelegenheid om zich voorafgaand aan de comparitie nader uit te laten over de omvang van de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. WCS heeft daarop bij nadere conclusie gereageerd.
De comparitie is gehouden op 12 oktober 2012. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
1.1. [eiser], geboren op [1970], heeft van oktober 2002 tot en met juni 2009 op basis van een door zijn Belgische vennootschap, Capabilities BVBA, gesloten managementovereenkomst als consulent werkzaamheden verricht voor - aanvankelijk - NBG Fiber Optic GmbH en - nadien - voor Leoni WCS Benelux B.V. Bij akte van oprichting van Leoni WCS Benelux B.V. van 18 februari 2009 is [eiser] benoemd tot statutair directeur van deze vennootschap.
1.2. Op 1 juli 2009 is [eiser] in de functie van statutair directeur in dienst getreden van Leoni WCS Benelux B.V. De arbeidsovereenkomst, waarop Nederlands recht van toepassing is, is aangegaan voor onbepaalde tijd. De overeengekomen opzegtermijn voor de werkgever bedraagt 12 maanden. Artikel 2.4 van de arbeidsovereenkomst bepaalt: ‘Van de werknemer kan worden verwacht dat hij werkzaamheden zal verrichten voor aan de Vennootschap gelieerde vennootschappen. (-) Deze werkzaamheden worden geacht door de arbeidsvoorwaarden neergelegd in deze overeenkomst te worden beheerst en daarmee te zijn gehonoreerd (-).’ Het loon heeft laatstelijk € 13.781,50 bruto per maand (exclusief emolumenten) bedragen. [eiser] heeft gebruik gemaakt van de 30%-regeling.
1.3. Artikel 3 van de arbeidsovereenkomst van partijen luidt: ‘3.2. Daarenboven (boven het bruto maandsalaris, rechtbank) ontvangt werknemer jaarlijks een resultaatsafhankelijke variabele provisie volgens de regels van het “Variables Vergütungsprogramm (VVP)” (-) in de telkens geldende versie, die bij een doelbereiking van 100% in het begin EUR 27.300,- (-) bruto per jaar bedraagt. De resultaatsafhankelijke variabele provisie, de targets en modaliteiten worden jaarlijks vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders en zijn derhalve aan verandering onderhevig. Voor het jaar 2009 heeft de werknemer recht op een pro rata uitkering van de variabele provisie. 3.3. De provisie is geen vast bestanddeel van het jaarsalaris. Uitbetaling van de provisie vindt plaats op het in het “Variables Vergütungsprogramm (VVP)” nader bepaalde tijdstip. Werknemer kan geen rechten ontlenen aan eerder toegekende provisies (-).’ Over 2007 en 2008, toen [eiser] nog via zijn Belgische vennootschap werkzaam was, heeft hij een bonus van respectievelijk
€ 39.744,-- en € 36.664,70 ontvangen. Over 2009 is aan [eiser] een bonus van € 32.529,88 uitgekeerd.
1.4. Nadat Euromicron Holding GmbH (hierna: Euromicron) de aandelen in Leoni WCS Benelux B.V. had overgenomen, is op 22 december 2010 de naam van deze vennootschap, werkgeefster van [eiser], gewijzigd in WCS Fiber Optic B.V. (hierna: WCS). Door de overname kwam de ‘Fiber to the home’-markt (glasvezel naar huizen) in de Benelux in handen van de Euromicron groep. Van deze markt werd - en wordt nog altijd - op termijn veel groei verwacht. Deze groei is evenwel, anders dan verwacht, totnogtoe uitgebleven.
1.5. In 2009, 2010 en 2011 hebben achtereenvolgend NBG Fiber Optic GmbH, Leoni WCS Benelux B.V. en WCS grote verliezen geleden.
1.6. Op 16 september 2011 heeft, onder voorzitterschap van de heer [A] namens de enig aandeelhoudster, een algemene vergadering van aandeelhouders van WCS plaatsgevonden, waarin [eiser] verslag deed van de moeilijke financiële situatie van de onderneming. Hij pleitte onder meer voor het bijstellen van de commerciële doelen en een aanpassing van de kostenstructuur. Daartoe zouden WCS-activiteiten kunnen worden overgedragen aan een andere vennootschap van de groep. [eiser], die zich vooral ‘lobbyist’ vindt, liet weten zich binnen de groep onder meer met internationale businessontwikkeling te willen gaan bezighouden. Namens Euromicron verklaarde de heer [A] dat als eerste de kosten dienden te worden gereduceerd, alvorens over een herstructurering van WCS zal worden beslist. Voor 12 oktober 2011 werd een bijzondere aandeelhoudersvergadering belegd, waarop het ontslag van [eiser] als bestuurder aan de orde zou zijn.
1.7. Tijdens de aandeelhoudersvergadering van 12 oktober 2011 heeft [eiser], die werd bijgestaan door twee juridisch adviseurs onder wie mr. Lenstra, gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn visie te geven op het voorgenomen besluit hem het bestuurderschap te ontnemen. Tegen dat besluit heeft [eiser] zich niet verzet. Hij achtte ook zijn arbeidsrechtelijke ontslag noodzakelijk, vanwege de financiële belasting die zijn dienstverband voor WCS betekent. [eiser] benadrukte dat hem van de ontstane situatie geen verwijt treft en verklaarde zich bereid te overleggen over de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst van partijen zou worden beëindigd.
1.8. Mr. Lenstra heeft ter vergadering namens [eiser] aanspraak gemaakt op betaling door Euromicron van de door zijn cliënt gemaakte kosten van rechtsbijstand als onderdeel van een ‘schadeloosstelling’, alsook op de overeengekomen provisie over 2010 en 2011. Er zou nog worden nagegaan of [eiser] in België recht op een werkloosheidsuitkering zal hebben. Tevens verzocht mr. Lenstra dat de salarisbetalingen aan zijn cliënt tot het einde van het dienstverband zouden worden gegarandeerd door een andere vennootschap van de groep, voor het geval WCS in betalingsonmacht zou komen te verkeren. Voorts drong mr. Lenstra erop aan dat afspraken zouden worden gemaakt over de communicatie over - de beweegredenen voor - de jegens [eiser] genomen besluiten.
1.9. De heer [A], bijgestaan door mr. Van der Velde, verklaarde zich bereid in goed overleg afspraken te maken over de financiële afwikkeling van de arbeidsovereenkomst, onder meer over een bijdrage in de kosten van rechtsbijstand en over de verzochte garantstelling. In de communicatie over de positie van [eiser] zou, zo liet de heer [A] weten, als reden voor zijn ontslag worden meegedeeld dat WCS de kosten niet meer kan dragen en dat hij in overleg met Euromicron zou worden ingezet voor internationale activiteiten. Toegezegd werd dat de bonus over 2010 zou worden uitbetaald, indien en voor zover daarop aanspraak zou blijken te bestaan. Van provisie over 2011 kon volgens de heer [A] gezien het negatieve resultaat van de vennootschap geen sprake zijn.
1.10.Vervolgens heeft de heer [A] namens de enig aandeelhoudster ter vergadering het besluit genomen tot het vennootschapsrechtelijke ontslag met onmiddellijke ingang van [eiser] als bestuurder. De heer [opvolgend bestuurder] werd per 12 oktober 2011 benoemd tot opvolgend bestuurder van WCS. De arbeidsovereenkomst met [eiser] werd opgezegd met inachtneming van de contractuele opzegtermijn van 12 maanden. Voor de resterende duur van de arbeidsovereenkomst werd [eiser] vrijgesteld van werkzaamheden. Van hem werd verwacht dat hij zich beschikbaar hield om als deskundige te worden ingezet voor projecten binnen de groep. [eiser] verklaarde zich daartoe bereid.
1.11. In de periode na de aandeelhoudersvergadering van 12 oktober 2011 hebben mr. Van der Velde en mr. Lenstra voornoemd met elkaar overlegd over de financiële voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst van partijen zou eindigen. WCS was bereid € 1.500,-- bij te dragen aan de door [eiser] gemaakte advocaatkosten. De door [eiser] verlangde garantstelling voor betaling van zijn salaris tot het einde van het dienstverband werd afgegeven. Aan bonus over 2010 ontving [eiser] van Leoni € 13.923,--. Partijen bereikten geen overeenstemming over de tussen de raadslieden gewisselde concepten van een vaststellingsovereenkomst.
1.12. WCS heeft aan [eiser] de toegang tot het kantoor van WCS ontzegd. Hij heeft de hem ter beschikking gestelde bedrijfsmiddelen moeten inleveren. Vanaf begin 2012 is hij niet meer ingezet voor projecten in de Euromicron groep. Eigener beweging heeft [eiser] wèl conferenties en beurzen bezocht, teneinde te trachten om zijn contacten in de markt te behouden. Dit heeft er niet toe geleid dat hij uitzicht kreeg op werk elders. Op den duur heeft hij zich gewend tot een outplacementbureau, vooralsnog zonder succes. [eiser] heeft vanaf 1 november 2012 in België geen recht op een werkloosheidsuitkering.
2.1. Nadat hij zijn eis bij aanvullende conclusie en ter comparitie heeft verminderd, vordert [eiser] dat, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, voor recht wordt verklaard dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst van partijen door WCS van onwaarde is en [eiser] ook op en na 1 november 2012 als (titulair) directeur in dienst van WCS is, althans dat WCS wordt veroordeeld om aan hem te voldoen € 420.664,14 bruto aan schadevergoeding wegens de kennelijke onredelijkheid van genoemde opzegging, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 dagen na betekening van het te wijzen vonnis tot de voldoening. Voorts vordert [eiser] de veroordeling van WCS om aan hem te voldoen € 89.962,49 aan bonus over de jaren 2010 tot en met 2012, te vermeerderen met de wettelijke rente over de bonus 2010 vanaf 8 april 2011, over de bonus 2011 vanaf 8 april 2012 en over de bonus 2012 vanaf 8 april 2013, tot de voldoening. Ten slotte vordert [eiser] dat WCS wordt veroordeeld aan hem te voldoen € 10.000,-- aan vergoeding voor de kosten van outplacement of bijscholing, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 dagen na betekening van het te wijzen vonnis tot de voldoening, een en ander met veroordeling van WCS in de proceskosten.
2.2. [eiser] legt aan de gevorderde verklaring voor recht ten grondslag dat hij van medio december 2010 tot eind mei 2011, naast zijn directeurschap voor WCS, op verzoek van de leiding van Euromicron werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de moedervennootschap. Hiermee waren ruim 270 werkuren en evenveel reistijd gemoeid. WCS had daarom, alvorens de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen, toestemming van het UWV Werkbedrijf moeten vragen. Nu geen ontslagvergunning is verleend, is zijn ontslag als werknemer vernietigbaar. Daarop doet [eiser] een beroep.
2.3. [eiser] legt aan de gevorderde schadevergoeding, en aan die tot vergoeding van de kosten van outplacement, ten grondslag dat WCS de arbeidsovereenkomst met hem kennelijk onredelijk heeft opgezegd. De opzegging is geschied zonder opgave van redenen althans wegens een valse of voorgewende reden, als bedoeld in artikel 7:681 lid 2, aanhef en onder a BW. Daarnaast beroept [eiser] zich op het zogenoemde gevolgencriterium van artikel 7:681 lid 2, aanhef en onder b BW: door het ontbreken van een financiële voorziening zijn de gevolgen van het ontslag voor [eiser] te ernstig in vergelijking met het belang van WCS bij opzegging. Hij voert hiertoe, naar de rechtbank begrijpt, zakelijk samengevat het volgende aan.
2.4. Bij de overname in december 2010 van de aandelen in de toen al geruime tijd verlieslatende vennootschap Leoni WCS Benelux B.V. (en in Leoni NBG Fiber Optics), is Euromicron tot een bedrag van ongeveer 2,8 miljoen Euro begunstigd. Dit geld was mede bedoeld als financiële buffer ten behoeve van de gezondmaking van WCS. Euromicron heeft ingecalculeerd dat de onderneming van WCS nog enkele jaren verliesgevend zou blijven en dat pas in 2012 een break-even kon worden bereikt. Na de aandelentransactie heeft [eiser] zich als statutair directeur van WCS sterk gemaakt voor een structurele wijziging van het bedrijfsbeleid van WCS, die tot een verbetering van het bedrijfsresultaat zou kunnen leiden. Zo heeft hij in januari 2011 onder meer aangedrongen op heroverweging van de marktbenadering en het productassortiment. De markt waarin WCS opereerde was te klein om winst te maken, zo meende hij. Op zijn initiatieven heeft Euromicron als enig aandeelhoudster van WCS niet, of niet welwillend, gereageerd. Daardoor zijn investeringen of andere pogingen om de bedrijfsresultaten van WCS te verbeteren, achterwege gebleven. Dat de bedrijfsresultaten in de afgelopen twee jaren niet zijn verbeterd, is daarom niet aan het functioneren van [eiser] te wijten. Deze bedrijfsresultaten zijn verder gedrukt doordat Euromicron [eiser] in de afgelopen jaren heeft ingezet voor de bedrijfsactiviteiten van de moedervennootschap. De hiermee gemoeide kosten werden voor rekening van WCS gebracht.
2.5. [eiser] heeft de wijze waarop hij na de aandeelhoudersvergadering van 12 oktober 2012 is bejegend als vernederend ervaren. Hij werd als bestuurder aanstonds door de heer [opvolgend bestuurder] vervangen, hem werd de toegang tot kantoor ontzegd, hij moest zijn Ipad inleveren en zijn creditcard werd onaangekondigd geblokkeerd. WCS althans Euromicron heeft [eiser] vanaf begin 2012 in het ongewisse gelaten over mogelijke vervolgopdrachten. Nagelaten is om [eiser] voor een andere passende functie binnen het concern in aanmerking te brengen. Door zijn non-activiteit en doordat WCS de afspraken over de externe communicatie niet is nagekomen, is de reputatie van [eiser] geschaad en zijn de contacten die hij in de markt had opgebouwd goeddeels teloor gegaan. Hierdoor is de positie van [eiser] op de arbeidsmarkt slecht en is te verwachten dat hij geruime tijd werkloos zal blijven. De schade die [eiser] door de kennelijke onredelijkheid van het ontslag lijdt bestaat uit inkomensschade, te stellen op twee jaarsalarissen, en uit de kosten van rechtsbijstand en outplacement.
2.6. [eiser] maakt voorts aanspraak op een bonus over de jaren 2010, 2011 en 2012. Dat WCS in die jaren verlies heeft geleden, staat hieraan niet in de weg, nu ook in voorgaande jaren bij een negatief bedrijfsresultaat een bonus is uitgekeerd. Omdat WCS nalaat de ter berekening van de gevorderde bonus benodigde gegevens te verstrekken, dient de bonus over 2010 tot en met 2012 te worden gesteld op het gemiddelde van de in de jaren 2007 tot en met 2009 ontvangen bonus, derhalve op € 36.312,53 per jaar. Over de periode van 1 januari 2010 tot 1 november 2012 resulteert dit in de berekening van [eiser], na aftrek van het inmiddels voldane bedrag van € 13.923,--, in het gevorderde bonusbedrag van € 89.962,49.
3.1. WCS voert enkele procesrechtelijke althans preliminaire weren en zij betwist de vordering ten gronde. Het ontslag is rechtsgeldig en met inachtneming van de overeengekomen, zeer ruime, opzegtermijn verleend. Van een kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst is geen sprake. De verwachting die Euromicron van de ‘Fiber to the home’-markt had toen zij in december 2010 de aandelen in WCS overnam, is niet uitgekomen. De groei van de markt bleef achter bij de verwachting en de prognose was zodanig dat de aandeelhouder genoodzaakt was de kosten te beperken. Dat de positie van [eiser] als bestuurder van WCS, bij uitblijven van groei, op den duur onhoudbaar zou zijn, kan voor hem niet als een verrassing zijn gekomen. Euromicron heeft reeds in januari 2011 aan [eiser] te kennen gegeven dat WCS de hoge kosten van haar statutair directeur en de door hem ingeschakelde externe adviseur niet kan dragen. Begin augustus 2011 is opnieuw met [eiser] gesproken over noodzakelijke kostenreductie, onder meer door benoeming van een andere, goedkopere, bestuurder in de plaats van [eiser]. Tijdens de aandeelhoudersvergadering van 16 september 2011 heeft [eiser] zelf geadviseerd op de personeelskosten te besparen, onder meer door de beëindiging van zijn dienstverband. Ook thans, in oktober 2012, is WCS nog altijd verliesgevend en staat de vennootschap op de rand van een faillissement. Van een aandeelhouder als Euromicron kan niet worden gevergd dat hij blijft investeren in een onderneming die onder de gegeven, en in de nabije toekomst voorzienbare, marktcondities niet rendabel is te maken.
3.2. Bij de communicatie over het ontslag van [eiser] als bestuurder, alsook bij de afwikkeling van het dienstverband met [eiser] is door WCS - en, voor haar, aandeelhoudster Euromicron - de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen. Gezien de korte tijd die het dienstverband heeft geduurd, de in acht genomen ruime opzegtermijn (van een jaar), de aard van de functie van [eiser] en de daaraan verbonden arbeidsvoorwaarden, zijn leeftijd en goede arbeidsmarktpositie, was WCS niet gehouden voor [eiser] in verband met de gevolgen die het ontslag voor hem heeft, verdere voorzieningen te treffen.
3.3. WCS betwist de verschuldigdheid van de gevorderde bonus over de jaren 2010 tot en met 2012. Zij beroept zich op het discretionaire karakter en de resultaatsafhankelijkheid van de contractueel overeengekomen provisie en wijst erop dat [eiser] op grond van artikel 3.3 van de arbeidsovereenkomst aan eerder toegekende provisie geen rechten kan ontlenen. Gezien de zware verliezen van WCS is ervan afgezien voor 2011 en 2012 targets te stellen.
De beoordeling van het geschil
4.1. Waar WCS enkele preliminaire verweren heeft gevoerd (zich onder meer beroepend op artikel 111 lid 3 Rv en omdat de rechtsstrijd zich niet zou uitstrekken tot de kennelijke onredelijkheid van het ontslag), die - zo zij gegrond zouden zijn - aan een inhoudelijke beoordeling van (een deel van) het geschil in de weg staan, laat de rechtbank deze onbesproken. WCS heeft bij een beoordeling van dit deel van haar verweer geen belang, nu
- zoals uit het navolgende zal blijken - ook de inhoudelijke beoordeling van het geschil niet tot toewijzing van de vorderingen kan leiden.
4.2. De kern van het geschil betreft de vraag naar de rechtsgeldigheid en (on)redelijkheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van partijen met ingang van 1 november 2012. Dat bij het - tegelijk met de opzegging van de arbeidsovereenkomst genomen - vennootschapsrechtelijke besluit om [eiser] als bestuurder te ontslaan, de toepasselijke wettelijke en statutaire bepalingen niet in acht zijn genomen, heeft [eiser] niet gesteld. Met name is niet in geschil dat hij in de aandeelhoudersvergadering van 12 oktober 2011, bijgestaan door onder meer zijn huidige advocaat, een raadgevende stem in de zin van artikel 2:227 lid 4 BW heeft gehad. Het niet nader onderbouwde beroep van [eiser] op artikel 2:8 en 2:15 BW wordt daarom verworpen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [eiser] er voorafgaand aan dit geding nimmer bezwaar tegen heeft gemaakt dat hem de vennootschapsrechtelijke positie van bestuurder werd ontnomen.
4.3. De rechtbank stelt verder voorop dat artikel 2:244 BW ertoe strekt te bewerkstelligen dat door het vennootschapsrechtelijk ontslagbesluit ook een einde wordt gemaakt aan de arbeidsrechtelijke verhouding tussen statutair bestuurder en vennootschap. Daarom heeft te gelden dat een ontslagbesluit in beginsel tevens beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de bestuurder tot gevolg heeft. Voor een uitzondering is slechts plaats indien een wettelijk ontslagverbod aan die beëindiging in de weg staat of indien partijen anders zijn overeengekomen (vgl. HR 15 april 2005 NJ 2005, 483). Hieruit volgt dat met het einde van het bestuurderschap van [eiser] in beginsel ook de bestaansgrond aan de arbeidsovereenkomst van partijen is komen te ontvallen. Dat zich een uitzondering op de bedoelde regel voordoet, is niet gesteld of gebleken.
4.4. Partijen twisten allereerst over de vraag of [eiser] zich in verband met het ontbreken van een ontslagvergunning in de zin van artikel 6 BBA kan beroepen op de vernietigbaarheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Ook indien er al van zou mogen worden uitgegaan dat [eiser] zich tijdig, binnen de in artikel 9 BBA genoemde termijn van zes maanden, op deze vernietigbaarheid heeft beroepen, geldt dat WCS voorafgaand aan de opzegging van de arbeidsverhouding met [eiser] geen toestemming van het UWV Werkbedrijf nodig had, nu bij ministeriële regeling in de zin van het negende lid van artikel 6 BBA voor statutaire bestuurders van vennootschappen is afgeweken van het bepaalde in het eerste lid van dat artikel. Anders dan [eiser] betoogt, hebben de activiteiten die hij, naast zijn werkzaamheden ten behoeve van WCS, in de loop van het dienstverband voor Euromicron heeft ontplooid er niet toe kunnen leiden dat hij tot de besluiten van 12 oktober 2011 niet langer als statutair bestuurder van WCS kon worden aangemerkt, óók niet indien die activiteiten voor de moedervennootschap in (een) bepaalde periode(s) een aanzienlijke omvang zouden hebben gehad. Ingevolge artikel 2.4 van de arbeidsovereenkomst van partijen was [eiser] als statutair directeur van WCS gehouden ook werkzaamheden te verrichten voor aan WCS gelieerde vennootschappen. Hieruit volgt dat hij tijdens deze werkzaamheden de (rechts)positie van statutair directeur van WCS heeft behouden. De opzegging van de arbeidsovereenkomst is daarom rechtsgeldig gedaan. De opzegging was ook regelmatig, nu daarbij de overeengekomen opzegtermijn van 12 maanden in acht is genomen. De arbeidsovereenkomst eindigt derhalve op 1 november 2012.
4.5. Aldus resteert de vraag of de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk was in de zin van artikel 7:681 BW. [eiser] heeft zich zowel op de a- als de b-grond van het tweede lid van dit artikel beroepen. De rechtbank volgt hem niet in zijn standpunt dat de opzegging is geschied zonder opgave van redenen, omdat uit het verslag van de aandeelhoudersvergadering van 12 oktober 2011 blijkt dat de ontslagreden verband houdt met de - kennelijk ook door [eiser] ingeziene - bedrijfsfinanciële noodzaak om de personeelskosten van WCS terug te dringen. Weliswaar heeft [eiser] zich erop beroepen dat de notulen van deze vergadering onjuist zijn, maar hij heeft niet gemotiveerd gesteld dat en waarom dit ook de weergave van de financiële situatie van de onderneming en de noodzaak tot kostenreductie betreft. Evenmin heeft [eiser] gemotiveerd weersproken dat door Euromicron in de loop van 2011 al eerder was benadrukt dat de personeelslasten de draagkracht van WCS te boven gingen.
4.6. Ook van een valse (d.i. niet bestaande) ontslagreden of een voorgewende reden (d.i. een bestaande reden die niet de werkelijke ontslaggrond is) in de zin van artikel 7:681 lid 2, aanhef en onder a BW is, anders dan [eiser] meent, geen sprake. [eiser] heeft erkend dat de bedrijfseconomische situatie van WCS al geruime tijd zeer te wensen overliet. Reeds vanaf 2009, derhalve gedurende het gehele dienstverband van [eiser], is sprake van grote verliezen. Niet betwist is dat de verwachting van de groei van de markt niet is uitgekomen. Dat WCS en haar enig aandeelhoudster de situatie van de onderneming te somber hebben gekenschetst, waar zij stellen dat WCS zich op de rand van een faillissement bevond, heeft [eiser] niet gesteld. Veelzeggend in dit verband is het kennelijk ook door hem besefte risico dat WCS gedurende de opzegtermijn in betalingsonmacht zou komen te verkeren, hetgeen reden vormde voor zijn verzoek van 12 oktober 2011 om garantstelling van de salarisbetaling door een andere groepsvennootschap. [eiser] heeft evenmin aangevoerd dat de prognose sindsdien substantieel is verbeterd. Zijn stelling, dat de financiële toestand van WCS in betekenende mate is verslechterd doordat Euromicron [eiser] heeft ingeschakeld bij de (ontwikkeling van) bedrijfsactiviteiten van andere groepsvennootschappen dan WCS, terwijl WCS daarvan wel de kosten heeft moeten dragen, heeft [eiser] niet nader onderbouwd en wordt daarom gepasseerd.
4.7. [eiser] heeft zich erop beroepen dat Euromicron eind 2010 bij de aankoop van de aandelen in de beide Leoni-vennootschappen, daaronder het latere WCS, aanzienlijk is begunstigd, opdat zij financieel in staat zou zijn de ondernemingen door middel van investeringen gezond te maken, maar dat de voorstellen van [eiser] om daartoe het bedrijfsbeleid van WCS te wijzigen zijn genegeerd. WCS heeft de bedoelde begunstiging betwist, waartegenover [eiser] zijn stelling onvoldoende met feiten en omstandigheden heeft geadstrueerd. Met name is niet komen vast te staan dat de verliesgevende onderneming(en) destijds een waarde vertegenwoordigde(n) die Euromicron niet heeft hoeven vergoeden. Voor zover [eiser] heeft bedoeld te betogen dat de aandeelhoudster van WCS, door de condities waaronder zij de aandelen heeft verworven, de beschikking kreeg over financiële middelen die zij ten onrechte niet in een herstructurering heeft geïnvesteerd, verwerpt de rechtbank dit betoog. Niet is gebleken dat de door [eiser] voorgestelde heroverweging van de marktbenadering en het productassortiment, onder de gegeven marktomstandigheden, in bedrijfseconomische zin verantwoorde investeringen door de aandeelhoudster rechtvaardigde. Het is daarbij in beginsel aan de aandeelhouder om te beoordelen of, en - zo ja - welke, investeringen worden gedaan om te trachten een onderneming uit de rode cijfers te krijgen. Dat Euromicron aan WCS een redelijke kans heeft ontnomen om (in de eerdere omvang) te overleven, de groei van de markt waarin zij opereert af te wachten en [eiser] als bestuurder te behouden, is niet komen vast te staan.
4.8. Waar het op grond van het voorgaande in dit geding aankomt op de toepassing van het gevolgencriterium van artikel 7:681 lid 2, aanhef en onder b BW, stelt de rechtbank voorop dat bij de beoordeling van een vordering op deze grond eerst aan de hand van de omstandigheden van het geval, zoals deze zich voorafgaand aan en ten tijde van de ingang van het ontslag (hier: 1 november 2012) hebben voorgedaan, tezamen en in hun onderling verband bezien, moet worden vastgesteld of sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, alvorens (bij bevestigende beantwoording) kan worden toegekomen aan de vraag naar de vergoeding. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 november 2009 (JAR 2009, 305) volgt dat het bij de beoordeling van de kennelijke onredelijkheid, naar de kern genomen, aankomt op de vraag of het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap. Het enkele feit dat de werkgever geen financiële voorziening voor de werknemer heeft getroffen is in het algemeen, behoudens bijzondere omstandigheden, onvoldoende om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is (HR 12 februari 2010 JAR 2010, 72). De toetsing aan het gevolgencriterium vergt aldus een op de omstandigheden van het geval toegesneden afweging van de over en weer bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst betrokken belangen.
4.9. In dit geding is niet in geschil dat de reden voor het ontslag van [eiser] is gelegen in de bedrijfsfinanciële noodzaak tot reductie van de personeelskosten, en daarmee valt in de risicosfeer van WCS. Op grond van hetgeen hierboven (onder 4.5. - 4.7.) is overwogen, heeft WCS evenwel op basis van de benarde financiële positie van de onderneming redelijkerwijs kunnen besluiten tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser]. Partijen zijn het erover eens dat [eiser] van de ontstane situatie geen verwijt kan worden gemaakt. Anders dan [eiser] meent, kan WCS of haar aandeelhoudster niet worden verweten dat zij niet als een goed werkgeefster of ondernemer heeft gehandeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het dienstverband betrekkelijk kort (3 jaar en vier maanden) heeft geduurd en dat het laatste jaar daarvan de opzegtermijn is, waarin [eiser] heeft kunnen omzien naar ander werk. De periode (van zes jaar en negen maanden) die [eiser] voorafgaand aan de indiensttreding via zijn Belgische vennootschap voor een rechtsvoorganger van WCS heeft gewerkt blijft in dit verband buiten beschouwing, omdat partijen in die periode tot elkaar in een wezenlijk andere betrekking stonden dan die van werknemer en werkgever. Bij het einde van het dienstverband is [eiser] 42 jaar oud. Deze leeftijd maakt hem, mede gezien zijn opleiding en ervaring en gelet op de aard van de (management)functies waarvoor hij in aanmerking wenst te komen, bepaald niet kansloos op de arbeidsmarkt. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat hij niet in staat is binnen afzienbare termijn elders een passende functie te vinden. Hij heeft volstaan met de algemene bewering dat hij zijn contacten in de markt heeft verloren, doch zonder meer - welk meerdere ontbreekt - valt niet in te zien waarom hij die niet heeft kunnen onderhouden of opnieuw kan aanhalen, al dan niet via zijn Belgische vennootschap. [eiser] heeft niet gesteld of en in welke mate hij inmiddels heeft gesolliciteerd.
4.10. Bestaat op grond van genoemde omstandigheden voor WCS al geen noodzaak voor het treffen van een nadere financiële voorziening in verband met het ontslag van [eiser], deze ontbreekt ook vanwege de aard van de functie die [eiser] heeft vervuld en de positie die hij daardoor in de onderneming van WCS heeft gehad. [eiser] was als statutair directeur afhankelijk van het vertrouwen dat de aandeelhoudster in hem stelde. Dat dit een hoger afbreukrisico in zich bergt dan dat waaraan werknemers in de lagere echelons bloot staan - hoge bomen vangen nu eenmaal veel wind -, is gecompenseerd door de aan de bestuurdersfunctie verbonden arbeidsvoorwaarden, zoals een hoog inkomen, een bonusregeling en een lange opzegtermijn. Onderdeel van dit afbreukrisico maakt uit de kans op een aanzienlijke inkomensterugval indien na ontslag niet aansluitend elders een gelijkwaardige functie wordt gevonden. Voor een aanvullende voorziening is daarom slechts onder bijzondere omstandigheden reden. De rechtbank acht deze bijzondere omstandigheden hier niet aanwezig en overweegt hiertoe het volgende.
4.11. Uit de stellingen van [eiser] ontstaat de indruk dat hij er bij de bepaling van zijn opstelling in de aandeelhoudersvergaderingen van september en oktober 2011 op heeft gerekend dat hem door Euromicron bij of na zijn aftreden als bestuurder van WCS een andere functie binnen de groep zou worden aangeboden, bijvoorbeeld die van ‘lobbyist’ in internationaal verband. Dat en waarom dit een gerechtvaardigde verwachting was en op grond waarvan die gestand zou moeten worden gedaan, heeft [eiser] echter niet duidelijk gemaakt. Op grond van het over en weer gestelde oordeelt de rechtbank dat (WCS of) Euromicron zich niet jegens [eiser] heeft verplicht hem een ander dienstverband elders in de groep aan te bieden.
4.12. Het valt alleszins te billijken dat Euromicron, als aandeelhoudster van WCS, heeft gemeend erop te moeten anticiperen dat de aandeelhoudersvergadering van 12 oktober 2011 aan [eiser] de functie van bestuurder zou ontnemen en dat zij op voorhand een mogelijke vervanger heeft gezocht. Daarbij was de voortgang van de onderneming gebaat. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat WCS en Euromicron uit het verhandelde ter vergadering van 16 september 2011 redelijkerwijs hebben mogen aannemen dat [eiser] zich niet zou verzetten tegen zijn vennootschaps- en arbeidsrechtelijke ontslag als statutair directeur. Dat er aanleiding was om met onmiddellijke ingang aan [eiser] diens bestuurderschap te ontnemen, is niet betwist. Van de gebeurtenissen die zich na 12 oktober 2011 rond de ontzegging van de toegang tot het kantoor en de inname van bedrijfsmiddelen hebben voorgedaan, kan niet worden gezegd dat deze getuigen van slecht werkgeverschap. [eiser] heeft gesteld dat de op 12 oktober 2011 gemaakte afspraken over de wijze waarop de jegens hem genomen besluiten zouden worden gecommuniceerd ten onrechte niet nader zijn geconcretiseerd althans door WCS niet zijn nagekomen, doch hij heeft niet gesteld welke concretisering hij nog behoefde of dat hij er bij WCS op heeft aangedrongen dat specifieke(re) afspraken werden gemaakt. Evenmin heeft [eiser] gesteld op welke wijze WCS de op 12 oktober 2011 gemaakte communicatieafspraken heeft geschonden. Dat de gestelde reputatieschade niet zozeer of niet uitsluitend voortvloeit uit de enkele non-activiteit en dat die schade daarentegen - geheel of ten dele - voortvloeit uit de wijze waarop zijn aftreden als bestuurder extern bekend is gemaakt, heeft [eiser] onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.13. Ook treft WCS geen verwijt van de gang van zaken in het overleg dat de raadslieden van partijen na 12 oktober 2011 met elkaar hebben gehad over de voorwaarden van de beëindiging van het dienstverband van [eiser]. Uit de stukken en het verhandelde ter comparitie blijkt dat WCS zich in dat overleg voldoende constructief heeft opgesteld, onder meer door de bereidheid om een bijdrage in de advocaatkosten te betalen en door het garanderen van de salarisbetaling over de opzegtermijn, maar dat hetgeen [eiser] (onder meer aan bonus) verlangde daar te zeer bovenuit ging, zodat geen overeenstemming is bereikt. Dat [eiser] in dat stadium, waarin het met name over de bonusaanspraak lijkt te zijn gegaan, reeds aanspraak op een ontslagvergoeding heeft gemaakt, is niet komen vast te staan. Uit hetgeen [eiser] hierover ter comparitie heeft verklaard, leidt de rechtbank af dat hem, in afwachting van het onderzoek naar zijn uitkeringsrechten in België, niet zozeer een ontslagvergoeding, laat staan van de omvang als in dit geding gevorderd, voor ogen stond, alswel dat hij toen vooral wilde voorkómen dat hij zijn contacten in de markt zou verliezen. Voor welke vervolgopdrachten binnen de Euromicron groep hij vanaf begin 2012 in aanmerking had willen komen, heeft [eiser] echter niet gesteld. Dat hem werk is onthouden dat hem redelijkerwijs had moeten of kunnen worden gegund, is dan ook niet gebleken.
4.14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen, verband houdende met het ontslag, niet toewijsbaar zijn. [eiser] heeft ten slotte aanspraak gemaakt op bonus over de periode van 1 januari 2010 tot 1 november 2012. Dit deel van de vordering dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 3.2 en 3.3 van de arbeidsovereenkomst. Uit de tekst van die bedingen blijkt dat de overeengekomen provisie geen vast bestanddeel van het salaris vormt maar resultaatsafhankelijk is, in die zin dat de provisie afhangt van de mate waarin de jaarlijks vast te stellen targets zijn behaald. Over 2010 heeft [eiser] van Leoni een bonus van € 13.923,-- ontvangen. Zijn stelling dat deze bonus onjuist - te laag - is vastgesteld, heeft [eiser] onvoldoende toegelicht. Voor 2011 en 2012 heeft WCS geen targets vastgesteld. Zij was daartoe, gezien de structurele verliezen die werden geleden, ook niet verplicht. Omdat artikel 3.3 van de arbeidsovereenkomst voorts bepaalt dat aan eerder toegekende provisies geen rechten kunnen worden ontleend, ontbeert de stelling van [eiser] dat hem over de jaren 2010 tot en met 2012 jaarlijks het gemiddelde van de bonus over 2007 tot en met 2009 toekomt, grondslag.
4.15. [eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van WCS, begroot op € 1.789,-- aan vast recht en € 7.740,-- (3 x € 2.580,--) aan advocaatkosten. De door WCS gevorderde nakosten zijn toewijsbaar, zoals hierna omschreven.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van WCS, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 9.529,--;
veroordeelt [eiser], onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door WCS volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 november 2012.