parketnummer: 16/600015-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 november 2012
[verdachte]
geboren op [1954] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsvrouw mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 november 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 6 januari 2011 personen, waaronder de chauffeur van een bus, heeft gegijzeld, waarbij hij de chauffeur heeft gedwongen af te wijken van de gebruikelijke route en passagiers de bus niet konden verlaten;
feit 2: op 6 januari 2011 een persoon met de dood heeft bedreigd;
feit 3: op 21 oktober 2010 een persoon met de dood en met zwaar lichamelijk letsel heeft bedreigd;
feit 4: op 21 oktober 2010 wurgstokken voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is,
dat de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging is en dat er geen reden is voor
schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, 2, 3 (beide onderdelen) en 4 ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Voor wat betreft het onder feit 2 ten laste gelegde stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat bewezen verklaard kan worden een bedreiging met zware mishandeling, conform haar door de rechtbank toegestane vordering wijziging tenlastelegging.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat voor de feiten 1 en 2 vrijspraak, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. De verdediging wijst daarbij op de omstandigheid dat de verklaring van de verdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu hij niet in de gelegenheid is gesteld een advocaat te consulteren voorafgaand aan zijn verhoor. Voorts is door de verdediging betoogd dat er geen sprake is van opzettelijk handelen, nu verdachte op dat moment niet in staat was zijn wil te bepalen. Tenslotte is aangevoerd dat er geen sprake was van een gijzeling, doch hoogstens een bedreiging van de chauffeur, die uit angst de eigen keuze heeft gemaakt van de geplande route af te wijken. Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de verdediging betoogd dat verdachte op dat moment zodanig manisch ontregeld was, dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op (in ieder geval) feit 3.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2.
Op 6 januari 2011 reed de heer [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) als chauffeur in een bus op het traject van het centraal station gelegen aan het Stationsplein te Amersfoort in de richting van Leusden-Zuid. Er stapte een man de bus in. [slachtoffer 1] hoorde hem met luide stem zeggen: ‘Ik moet naar de Bosweg en je brengt me er heen’ en [slachtoffer 1] zag dat hij erg boos en agressief was, waar hij bang van werd. [slachtoffer 1] besloot te gaan rijden. Tijdens het rijden hoorde hij de man iets roepen over ‘[naam]’, waarvan [slachtoffer 1] wist dat het een psychiatrische instelling was, hoorde hij hem zeggen ‘ik ben [naam] en hoorde hij hem met luide stem roepen ‘als ik mijn zin niet krijg, gijzel ik jullie allemaal en kaap ik de bus’. [slachtoffer 1] voelde zich aangedaan en bang en hij voelde zich gedwongen om aan de eisen van de man te voldoen en van de gebruikelijke route van de bus af te wijken. [slachtoffer 1] is ook daadwerkelijk met de bus van de gebruikelijke route afgeweken . [slachtoffer 1] hoorde dat de man dingen tegen de passagiers riep. [slachtoffer 1] zag dat er een man uitstapte en dat die meteen begon te bellen.
Die man was [slachtoffer 2], die verklaarde dat op het moment dat de man de bus binnen kwam, hij tegen hem zei ‘zal ik je een paar beuken op je kop geven’ en ‘zal ik je ogen uitsteken met de paraplu’. Hij hield op dat moment met beide handen een paraplu vast en hij richtte die in zijn richting. Ook hoorde hij hem roepen ‘gaan we nog rijden of zal ik je ogen uitsteken’ en hij hoorde hem tegen de overige in de bus aanwezige personen roepen ‘zal ik de bus eens gijzelen’. Ook hoorde hij de man zeggen ‘ik ben [naam].
Een andere passagier, [getuige 1], hoorde dat de man zei ‘ik ben psychopaat, ik kom bij [naam] vandaan’, dat hij tegen een mannelijke passagier zei ‘ik ga je trappen’ en vervolgens dat hij een trappende houding aannam. De man schreeuwde ‘kijk me niet aan anders steek ik jullie ogen eruit’ op het moment dat hij de bus in keek. Op dat moment waren er ongeveer zestien mensen in de bus.
[slachtoffer 1] verklaarde dat op dit moment mensen uit de bus wilden. Hij stopte, hoewel er geen halte was, om ze uit te laten stappen. Daarna stapte de man ook uit in de omgeving van de Bosweg. In die omgeving is verdachte even later aangehouden. Ambtshalve herkenden de verbalisanten de man als ‘[naam]. De volgende dag zijn een drietal getuigen telefonisch gehoord. Getuige [getuige 2] verklaarde in dat verhoor dat hij de man hoorde zeggen ‘ik ga jullie allemaal neerschieten’, de getuige [getuige 3] verklaarde dat hij de man hoorde zeggen ‘ik ga jullie allemaal gijzelen. Ik ga jullie doodmaken. Ik ga jullie neuken’. Getuige [getuige 4] hoorde de man zeggen ‘ik ga de hele bus gijzelen’ en hij zag dat een man werd bedreigd door hem de woorden ‘ik steek je ogen uit’ toe te voegen. Ook zag hij dat de man een paraplu bij zich droeg.
Feiten 3 en 4.
Op 21 oktober 2010 bevond [slachtoffer 3] zich te Amersfoort in een coffeeshop genaamd [naam]. Hij zag dat er een man binnen kwam lopen, waarvan hij weet dat die ‘[naam] wordt genoemd. De man zei ‘jou moet ik hebben’ en ‘jij moet nu met mij mee naar buiten lopen’. De man greep [slachtoffer 3] bij de schouder. De man zei ‘ik wil mijn geld hebben, of ik zou het ziekenhuis in gaan’. De man reed toen weg. Even later, op de Langestraat te Amersfoort, kwam hij de man weer tegen. Hij zei ‘stap mijn auto in’ en hij pakte [slachtoffer 3] met twee handen beet bij zijn schouder. [slachtoffer 3] hoorde hem zeggen ‘dit heb ik voor jou om tegen je te gebruiken’ en hij zag dat hij zijn rechterhand in zijn jas stak. [slachtoffer 3] rukte zich los. De man zei ‘als ik je de volgende keer tegen kom maak ik je dood’.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij toen en daar tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd ‘of ik ziekenhuis, of jij ziekenhuis’ en ‘of ik gevangenis, of jij gevangenis’, dat hij hem bij de kraag heeft gepakt om hem op deze wijze mee te nemen naar zijn auto en dat hij zich voor kon stellen dat [slachtoffer 3] er van uit ging dat hij een wapen wilde pakken op het moment dat hij zijn handen in zijn jaszak stak.
Later die nacht, op 22 oktober 2010 om 00:05 uur, doorzochten verbalisanten de auto van verdachte. Op de achterbank van die auto werd een set wurgstokken aangetroffen. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij deze in een speelgoedwinkel heeft gekocht. Uit onderzoek van de Forensische Opsporing blijkt dat deze wurgstokken een wapen zijn als bedoeld in artikel 2 lid 1, Categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie.
4.4 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Salduz
Door de verdediging is naar voren gebracht dat de door de verdachte ter zake de feiten 1 en 2 afgelegde verklaringen niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, nu de verdachte niet in de gelegenheid is gesteld zich voorafgaand aan zijn verklaringen met een advocaat te verstaan. De door de verdachte afgelegde verklaringen worden door de rechtbank niet tot het bewijs gebezigd, zodat dit verweer verder geen bespreking meer behoeft.
Opzet op de feiten 1 en 2
Door de verdediging is naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde opzettelijk heeft begaan, nu verdachte tijdens het incident ten gevolge van het niet innemen van de voorgeschreven medicatie in een zodanige toestand van bewustzijnsvernauwing verkeerde dat hij niet meer in staat was om vrijelijk zijn wil te bepalen. Ter onderbouwing hiervan verwijst de verdediging naar het feit dat verdachte zich vrijwel niets van het incident herinnert, alsmede naar het psychiatrisch rapport van deskundige R. Jansen d.d. 12 maart 2012.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid - voor zover de verdachte zich niets kan herinneren van zijn handelen - het opzet kan en mag worden afgeleid uit de doelgerichtheid van de in de tenlastelegging omschreven feitelijke handelingen. Volgens de Hoge Raad (bijvoorbeeld in HR 9 december 2008, NJ 2009, 157) is het ontbreken van opzet pas aan de orde als blijkt dat bij een verdachte sprake is van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij verstoken is van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan.
Uit het psychiatrisch rapport blijkt dat verdachte voor de feiten 1 en 2 als sterk verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Dit betekent echter nog niet dat geen sprake kan zijn van opzettelijk handelen. Gelet op het rapport en de hierboven onder 4.3 vastgestelde gebeurtenissen is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat er bij verdachte sprake was van een zodanig ernstige geestelijke afwijking dat hij van elk inzicht ten aanzien van de gevolgen van zijn handelwijze verstoken was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opzet wel bewezen is.
Was er sprake van gijzeling?
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake was van een gijzeling, omdat er geen causaal verband kan worden aangenomen tussen het handelen van verdachte en het afwijken van de route door de chauffeur. De chauffeur heeft immers zelf de keuze heeft gemaakt van de geplande route af te wijken omdat verdachte op enig moment heeft gezegd dat de chauffeur niet (meer) van zijn route hoefde af te wijken.
De rechtbank beoordeelt dit verweer als volgt. Uit geldende jurisprudentie volgt dat voor het bewijzen van opzet op een gijzeling de dader het oogmerk moet hebben gehad een ander te dwingen iets te doen – of niet te doen. Dwingen omvat opzet op bepaalde gevolgen of een bepaald resultaat. Ook het opwekken van vrees bij het slachtoffer, waardoor deze wordt gedwongen iets te doen, kan een gijzeling in de zin van artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht opleveren.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat, omdat hij ‘wist’ dat verdachte nog agressiever zou worden en tot daden zou overgaan als hij niet naar de Bosweg gebracht zou worden, hij heeft besloten van de route af te wijken en niet naar Leusden te rijden. De rechtbank leest de verklaring van [slachtoffer 1] aldus, dat hij ‘verwachtte’ dat verdachte nog agressiever zou worden wanneer hij hem niet naar de Bosweg zou brengen. [slachtoffer 1] heeft in dit verband verwezen naar agressie-trainingen die hij heeft gevolgd gedurende zijn dienstverband bij de Koninklijke Luchtmacht.
Verdachte heeft door zijn uitingen en handelingen zodanig veel vrees bij [slachtoffer 1] opgewekt, dat deze gedwongen werd iets te doen. Naar objectieve maatstaven acht de rechtbank het ook redelijk dat [slachtoffer 1] de keuze heeft gemaakt van de route af te wijken. [slachtoffer 1] was aangedaan en bang en mocht vermoeden – afgaande op de door verdachte gedane mededelingen over [naam] – dat verdachte in een verwarde, onvoorspelbare toestand verkeerde. De rechtbank ziet dan ook een causaal verband tussen de door de verdachte verrichte handelingen en de omstandigheid dat [slachtoffer 1] is overgegaan tot afwijking van de reguliere busroute.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Opzet op feit 3.
Door de verdediging is naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde opzettelijk heeft begaan, nu verdachte toentertijd zodanig manisch ontregeld was, dat hij niet meer in staat was om vrijelijk zijn wil te bepalen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in het psychiatrisch rapport voor deze feiten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is verklaard, een lichtere kwalificatie dan bij de feiten 1 en 2 het geval is. Met verwijzing naar hetgeen hierboven bij de feiten 1 en 2 omtrent het aannemen van opzet is opgenomen is de rechtbank van oordeel dat, alles in samenhang bezien, verdachte ook dit feit opzettelijk heeft gepleegd.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 6 januari 2011 te Amersfoort, in een bus op het traject van het centraal station
naar Leusden [slachtoffer 1] (chauffeur van genoemde bus), opzettelijk wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft/is verdachte met dat opzet:
- voornoemde bus binnengestapt en die [slachtoffer 1] dreigend toegevoegd de woorden: "Ik moet naar de Bosweg en je brengt me er heen" en "Ik ben een psychopaat, ik kom bij [naam] vandaan", en
- die [slachtoffer 1] en/of de passagiers van voornoemde bus dreigend toegevoegd de woorden: "Kijk me niet aan anders steek ik jullie ogen eruit" en "Als ik mijn zin niet krijg, gijzel ik jullie allemaal en kaap ik de bus" en "Ik ga jullie allemaal neerschieten",
en aldus die [slachtoffer 1] heeft gedwongen de bus met passagiers een andere route te laten rijden;
2.
op 6 januari 2011 te Amersfoort, een persoon, genaamd [slachtoffer 2], heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een paraplu, gericht op die [slachtoffer 2] en daarbij die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Zal ik je een paar beuken op je kop geven" en "Zal ik je ogen uitsteken met de paraplu" en "Ik ga je trappen";
3.
op 21 oktober 2010 te Amersfoort, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte met dat opzet:
- dreigend die [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd: "Of ik ziekenhuis, of jij ziekenhuis" en "Of ik gevangenis, of jij gevangenis" en "Als ik je de volgende keer tegen kom maak ik je dood" en/of "Ik wil mijn geld hebben of ik zou het ziekenhuis in gaan",
en
opzettelijk dreigend zijn hand in onder zijn jaszak geplaatst en (daarmee) voorgedaan alsof hij een (vuur)wapen bij zich droeg en (daarbij) die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Dit heb ik voor jou, om tegen je te gebruiken";
4.
omstreeks 21 oktober 2010 in de gemeente Amersfoort, een wapen van categorie I, onder 3, te weten wurgstokken voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 2: bedreiging met zware mishandeling;
Feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
Feit 4: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, en een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, met aftrek.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie het feit dat verdachte geen toegang heeft gehad tot een advocaat voorafgaande aan het verhoor, het feit dat de feiten van ongeveer twee jaar geleden dateren, en de geestelijke gesteldheid van de verdachte onvoldoende in haar strafeis heeft laten meewegen. Gewezen is op de forse vermindering van het recidivegevaar. De verdediging refereert zich aan de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar stelt zich op het standpunt dat de door de officier van justitie voorgestane werkstraf een te zware belasting voor verdachte is.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gijzeling, een tweetal bedreigingen en verboden wapenbezit. Verdachte is in een stadsbus gestapt en heeft in een agressieve toestand, onder bedreiging van de chauffeur en tenminste één passagier, de chauffeur gedwongen van de normale route van de bus af te wijken. Daarnaast heeft de verdachte iemand bedreigd, onder meer door te doen alsof hij een wapen bij zich had.
De agressieve gedragingen van verdachte in de bus hebben een forse indruk gemaakt op de betrokkenen, zoals ook blijkt uit de zich in het dossier bevindende en ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Zij werden geconfronteerd met een als onberekenbaar overkomend persoon, gekleed in een traditioneel gewaad, die passagiers uitschold en bedreigde en de chauffeur dwong naar een bepaalde bestemming te rijden. De slachtoffers verkeerden in onzekerheid over een goede afloop. De ervaring leert dat de slachtoffers van geweldsmisdrijven nog geruime tijd psychische schade kunnen ondervinden in de vorm van gevoelens van onzekerheid en onveiligheid. Dat blijkt in dit geval ook wel uit de schriftelijke slachtofferverklaringen, waarin gesproken wordt over angsten, lichamelijke klachten, slechte nachtrust en veel huilen.
Hetzelfde geldt voor bedreigingen. Ook na bedreigingen voelen slachtoffers zich vaak onzeker en onveilig. Tegen wapenbezit tenslotte moet ook streng worden opgetreden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met
- een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 27 september 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten;
- een de verdachte betreffend psychiatrisch Pro Justitia-rapport van R. Jansen d.d. 12 maart 2012.
Uit het psychiatrisch rapport blijkt dat verdachte reeds vanaf 2006 bekend is bij Centrum Maliebaan. In de zomer van 2010 is hij vrijwillig is opgenomen bij [naam] in verband met een psychotische stoornis, maar is daar na onhanteerbaar gedrag ontslagen. Op 25 januari 2011 is verdachte middels een inbewaringstelling in het kader van de BOPZ bij [naam] gedwongen opgenomen, vervolgens heeft hij de behandeling vrijwillig voortgezet. Er is bij verdachte sprake van cannabisafhankelijkheid, heroïneafhankelijkheid, een bipolaire stoornis en een manische ontregeling. Voor wat betreft de feiten 1 en 2 moet verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd en voor wat betreft de feiten 3 en 4 als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. Het recidiverisico wordt als hoog bestempeld. Geadviseerd wordt een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, met als bijzondere voorwaarden abstinentie van drugs, een dagbesteding en een behandeling voor stemmingsontregelingen, waarbij verdachte zich moet houden aan de behandelafspraken, hij zijn medicatie inneemt en meewerkt aan bloedcontroles.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater aangaande de toerekeningsvatbaarheid over en maakt die tot de hare.
Ter terechtzitting is als getuige-deskundige gehoord de heer Heddema, casemanager bij het sociaal medisch team van Centrum Maliebaan Amersfoort. Hij heeft verklaard dat verdachte zich vanaf het moment dat hij uit de opname is gekomen, oktober 2011, positief ontwikkelt.
Heddema bezoekt verdachte regelmatig en ondersteunt hem op diverse leefgebieden, waaronder zijn ziektebeeld, financiën, dagbesteding en medicatiegebruik. Op dat laatste punt moet de verdachte blijvend gecontroleerd worden. Verdachte onderwerpt zich vrijwillig aan de behandelingen en is op het moment stabiel. Bij sporen van ontremming neemt Heddema contact op met RIAGG en eventueel de crisisdienst, waarbij (al dan niet voorwaardelijke) BOPZ-machtigingen in beeld kunnen komen. Heddema ziet geen toegevoegde waarde in verplicht reclasseringscontact, nu er zich een voldoende dekkend netwerk van zorg en drang om de verdachte heen heeft gevormd.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij thans een aantal dagen per week vrijwilligerswerk verricht, dat hij graag een werkstraf zou willen uitvoeren en dat hij zich realiseert dat hij zijn leven lang medicijnen zal moeten slikken. Hij heeft ook verklaard dat hij is geschrokken van hetgeen in de schriftelijke slachtofferverklaringen vermeld staat. Hij heeft aangegeven dat hij toentertijd ernstig in de war was.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak niet leedtoevoeging doch voorkoming van nieuwe strafbare feiten voorop staat. In een van de schriftelijke slachtofferverklaringen wordt door de opsteller daarvan eveneens aangehaald dat het erg belangrijk is dat herhaling van dit soort feiten wordt voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de bemoeienis van Centrum Maliebaan, gecombineerd met het medicijngebruik van verdachte, hiervoor het juiste middel. De rechtbank overweegt dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de kans met zich brengt dat de executie daarvan stress oplevert bij verdachte, die daardoor mogelijk decompenseert en destabiliseert waardoor er vervolgens een grote kans is dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. Een voorwaardelijk gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie voorgesteld, acht de rechtbank daarom evenmin passend. De rechtbank is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van een werkstraf in het onderhavige geval eveneens het risico van stress en daarmee van destabilisatie en decompensatie met zich meebrengt. Daarom acht de rechtbank ook deze straf op dit moment niet passend. Niettemin acht de rechtbank het van belang in de strafmaat tot uiting te brengen dat verdachte ernstige strafbare feiten heeft gepleegd. Mocht hij nieuwe strafbare feiten plegen dan is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf wel aangewezen. In hetgeen Heddema heeft verklaard ziet de rechtbank aanleiding om geen verplicht reclasseringscontact op te leggen. Een nieuwe hulpverlenende instantie zou verdachte wellicht in verwarring kunnen brengen.
Concluderend komt de rechtbank tot de oplegging van een werkstraf voor de duur van 120 uren, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het wetboek van strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 30 juni 2011 is veroordeeld tot een gedeeltelijk voorwaardelijke geldboete in verband met opzetheling, en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijven voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1000,- voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 200,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, geheel ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 350,- voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 100,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, geheel ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Schademaatregel
Met betrekking tot de beide (gedeeltelijk) toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank geen schademaatregel opleggen. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de verdachte mogelijk destabiliseert wanneer hij – door een gebrek aan middelen, de verdachte staat onder bewind – deze vorderingen niet kan betalen en er mogelijk invorderingsmaatregelen komen. Daar komt bij dat de raadsvrouw van verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven met haar cliënt en de benadeelde partijen het traject van een slachtoffergesprek in te willen gaan. Daarbij is de verdachte bereid de benadeelde partijen per brief excuses te maken. De rechtbank ziet in deze zaak veel meer helende werking in zo’n gesprek dan de toekenning van de gehele vordering.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 282a en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: gijzeling;
Feit 2: bedreiging met zware mishandeling;
Feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
Feit 4: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
? [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 200,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
? [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 100,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. E.A.A. van Kalveen en mr. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Balk, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 november 2012.