ECLI:NL:RBUTR:2012:BY3536

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600006-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onherstelbaar vormverzuim in strafzaak door veronachtzaming belangen verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, is de verdachte op 15 april 2010 betrokken geraakt bij een incident. De rechtbank constateert dat de verdachte pas negen maanden na het voorval is aangehouden, terwijl er meerdere andere verdachten genoemd zijn in het proces-verbaal. De rechtbank wijst op de ernstige veronachtzaming van de belangen van de verdachte, aangezien er geen adequate inspanningen zijn geleverd door de politie en het openbaar ministerie om het onderzoek naar de andere verdachten te verrichten. Dit gebrek aan onderzoek heeft geleid tot een onherstelbaar vormverzuim, waardoor de rechten van de verdachte op een eerlijke behandeling zijn geschonden.

De rechtbank stelt vast dat er geen getuigen zijn gehoord die de verklaring van de verdachte konden bevestigen, en dat er geen medische verklaring van het slachtoffer in het dossier aanwezig is. Bovendien is er te laat onderzoek gedaan naar het wapen dat bij het incident is gebruikt, waardoor sporen niet meer onderzocht konden worden. De rechtbank concludeert dat de gang van zaken tijdens het opsporingsonderzoek niet alleen de belangen van de verdachte heeft veronachtzaamd, maar ook een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde.

Op basis van deze overwegingen verklaart de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. Dit vonnis is uitgesproken op 10 oktober 2012 door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is in aanwezigheid van de griffier tot stand gekomen. De verdediging heeft betoogd dat de belangen van de verdachte dermate geschaad zijn dat dit tot de conclusie moet leiden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft deze argumenten overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de tekortkomingen in het opsporingsonderzoek niet te herstellen zijn.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600006-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk toe te brengen door hem met pepperspray te bespuiten, met een ploertendoder en een honkbalknuppel op het hoofd te slaan en tegen de armen, lichaam en hoofd te slaan en schoppen in en buiten de sportschool.
Subsidiair: samen met anderen [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met pepperspray te bespuiten, met een ploertendoder en een honkbalknuppel op het hoofd te slaan en tegen de armen, lichaam en hoofd te slaan en te schoppen in en buiten de sportschool.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Verdachte wordt 9 maanden na het incident aangehouden. Na de inverzekeringstelling wordt hij in vrijheid gesteld en hoort hij niets meer. Er is geen enkel onderzoek gedaan naar de andere verdachten, terwijl er naast verdachte nog drie anderen worden genoemd als verdachte. Daarnaast wordt de verklaring van verdachte, dat er anderen binnenkwamen die [slachtoffer] hebben mishandeld, zonder onderzoek volledig terzijde gelegd. Verder zit er in het dossier geen letselverklaring van [slachtoffer]. De officier van justitie heeft in dit geval onvoldoende door laten rechercheren. Tot slot heeft men zich niet gehouden aan de termijn om het GVO te sluiten. Kortom, de zaak is slecht ter hand genomen door het openbaar ministerie. De verdediging is van mening dat er sprake is van denaturering van de belangen van verdachte. De belangen van verdachte zijn dermate geschaad, dat dit tot de conclusie dient te leiden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wel voldoende onderzoek is gedaan, maar dat een aantal zaken tot niets heeft geleid. Er is een GVO gevorderd, er is geprobeerd een fotoconfrontatie te organiseren en er is getracht een medische verklaring te krijgen.
Het letsel van het slachtoffer wordt overigens wel door verschillende personen omschreven. De genoemde medeverdachten zijn niet gehoord, omdat er eerst nader onderzoek gedaan moest worden. Naar aanleiding van de verklaringen van getuigen is het openbaar ministerie uitgekomen bij deze verdachte. Er is geen sprake van veronachtzaming van de belangen van de verdachte waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De officier van justitie zal bij de vordering van de straf wel rekening houden met het gegeven dat het een oud feit betreft en de lange tijd dat het onderzoek onderbroken is geweest.
Het incident heeft plaatsgevonden op 15 april 2010. De rechtbank stelt vast dat verdachte pas 9 maanden na het incident is aangehouden. Verdachte is voorts de enige die ter zake van het incident is aangehouden. Dit niettegenstaande het feit dat in het loopproces-verbaal vier namen worden genoemd van verdachten. Er zijn echter noch door de politie, noch in een later stadium door het openbaar ministerie gerede inspanningen gepleegd om onderzoek te doen naar de betrokkenheid van deze drie medeverdachten bij het incident, dit ondanks het feit dat hun naam en verblijfplaats bekend waren bij het openbaar ministerie. Evenmin zijn er getuigen gehoord, die de lezing van de feiten als gegeven door de verdachte zouden kunnen bevestigen, bijvoorbeeld de broer van verdachte die samen met verdachte bij het incident aanwezig was. Voorts heeft het openbaar ministerie onvoldoende inspanningen betoond om een medische verklaring te verkrijgen van het door [slachtoffer] bekomen letsel en ontbreekt deze derhalve in het dossier. Daarnaast heeft de politie, ondanks verklaringen van getuigen die verklaarden over het gebruik van een ploertendoder, nagelaten om direct na het incident op de plaats delict te zoeken naar zo een wapen. Pas op 21 april 2010, zes dagen later, heeft men dit wapen veilig gesteld, waarna het echter vanwege contaminatie niet meer op sporen kon worden onderzocht.
De rechtbank is van oordeel dat, de geschetste gang van zaken tijdens het opsporingsonderzoek blijk geeft van ernstige veronachtzaming van de belangen van verdachte welke, in samenhang met het tijdsverloop sinds het incident op 15 april 2010, moet leiden tot de vaststelling dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Voor wat betreft het nagelaten opsporingsonderzoek is de rechtbank de opvatting toegedaan dat het niet zinvol is om in het kader van de waarheidsvinding nu nog nader onderzoek te doen door andere dan de reeds gehoorde getuigen te horen. Ook wat betreft het sporenonderzoek op het wapen, de ploertendoder, is geen herstelhandeling meer mogelijk. Door bovenstaande vaststelling is de rechtbank van oordeel dat met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Er is sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde en dit dient conform artikel 359a lid 1 sub c Wetboek van Strafvordering te leiden tot een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie.
4 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. R.S.B. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Braam-van Toll, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 oktober 2012.