ECLI:NL:RBUTR:2012:BY3400

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/441530-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitkeringsfraude door opzettelijk verzwijgen van inkomsten uit werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 21 september 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan uitkeringsfraude. De verdachte heeft opzettelijk nagelaten om inkomsten uit verrichte werkzaamheden te melden, waardoor hij ten onrechte een bedrag van € 154.531,65 aan uitkeringsgelden heeft ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 30 juni 2011 bijstandsfraude heeft gepleegd door de instantie waarvan hij een uitkering ontving niet in kennis te stellen van zijn inkomsten en bankrekeningen. De rechtbank heeft de aangifte van sociale zekerheidsfraude in behandeling genomen en de verdachte is op basis van zijn bekennende verklaring en andere bewijsmiddelen schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit.

De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het sociale stelsel, dat bedoeld is om mensen die tijdelijk in financiële problemen verkeren te ondersteunen. De verdachte heeft niet alleen zijn eigen belangen bevoordeeld, maar ook het vertrouwen in het sociale stelsel geschaad. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de lange periode van fraude, de wijze waarop de verdachte zijn inkomsten heeft verborgen, en het aanzienlijke bedrag dat hij ten onrechte heeft ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is, gezien de ernst van de zaak en de omstandigheden waaronder de fraude heeft plaatsgevonden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met inachtneming van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar heeft het bewezen verklaarde feit als strafbaar aangemerkt. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de rechters en griffiers aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/441530-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 september 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1949] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. J.J. van de Beek, advocaat te Enschede.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 30 juni 2011 bijstandsfraude heeft gepleegd door opzettelijk na te laten de instantie waarvan hij een uitkering kreeg in kennis te stellen van de inkomsten die hij genoot en de bankrekening(en) waarover hij beschikte.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is eveneens van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen:
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d.
7 september 2012.
- De aangifte Sociale Zekerheidsfraude van [aangever 1], teamleider [bedrijf 1] d.d. 3 november 2011.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 30 juni 2011 te De Bilt,
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand en/of de Algemene Bijstandswet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, telkens opzettelijk geen opgave gedaan van en verzwegen dat hij werkzaamheden verrichtte en beschikking had over een rekeningnummer en aldus uit dien hoofde inkomsten had en te goed had.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
In strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een werkstraf op te leggen voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, waarvan een deel voorwaardelijk.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door opzettelijk geen melding te maken van de inkomsten die hij genoot uit schoonmaakwerkzaamheden die hij verrichte. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. De rechtbank merkt daarbij op dat een uitkering bedoeld is om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Indien het misbruik maken van deze voorzieningen op grote schaal plaats zou vinden, zou aan het sociale stelsel afbreuk worden gedaan en zouden uiteindelijk de mensen die op een dergelijke uitkering zijn aangewezen daarvan de dupe worden. Het bedrag aan ten onrechte ontvangen uitkeringsgelden is door de uitkeringsinstantie berekend op € 154.531,65.
Verdachte heeft gedurende een zeer lange periode een bijstandsuitkering genoten terwijl hij daarnaast ruim voldoende inkomen verwierf uit werk. Hierdoor heeft verdachte riant kunnen leven. Daarbij rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij een bankrekening van zijn dochter heeft gebruikt om zijn inkomen uit werk op te laten storten. Dit wijst erop dat verdachte op ook op die wijze bewust heeft geprobeerd zijn inkomsten uit werk verborgen te houden voor de uitkeringsinstantie.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de periode waarin verdachte de fraude heeft gepleegd, de wijze waarop verdachte de fraude heeft willen verhullen, alsmede het bedrag dat ten onrechte aan de maatschappij is onttrokken, niet volstaan kan worden met het opleggen van een werkstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf. Hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd omtrent de gezondheidstoestand van verdachte kan hieraan niet afdoen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke gevallen door de rechtbank worden opgelegd. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van de strafeis zoals door de officier van justitie verwoord.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
In strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 (zeven) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel en W.D.H. van Aarnhem MSc, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 september 2012.
Mrs. Schoenmakers en Baauw-De Bruijn zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
De griffier, mr. L.P. Stapel, is evenmin in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.