parketnummer: 16/656040-12; 16/655403-12 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 oktober 2012
[verdachte]
geboren op [1984] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in PPC Vught te Vught
raadsman mr. J.R.A. Röschlau, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 6 juli 2012 zijn moeder heeft bedreigd;
Feit 2: op 13 mei 2012 zijn moeder heeft bedreigd;
Feit 3: op 6 juli 2012 een boksbeugel voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen aan hem onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste is gelegd heeft begaan. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd om verdachte vrij te spreken van hetgeen hem onder feit 1 ten laste is gelegd voor zover dit betreft het gedeelte “in de richting van [aangever 1]”.
De officier van justitie baseert zich ten aanzien van hetgeen zij bewezen acht met name op de aangifte, de processen-verbaal van bevindingen en de getuigenverklaring.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 vrijspraak bepleit. De verdediging heeft gesteld dat op basis van de in het dossier aanwezige stukken niet kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 3 op het standpunt gesteld dat het voorhanden hebben van de boksbeugel, gelet op de inhoud van het dossier en de verklaring van verdachte, bewezen kan worden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals in de bewezenverklaring vermeld.
Ten aanzien van feit 1
Aangeefster [aangever 1] heeft verklaard dat zij door verdachte, haar zoon, is bedreigd in haar woning in Houten op 6 juli 2012. Aangeefster zag dat verdachte naar de keuken liep. Verdachte pakte een lang fileermes uit het messenrek. Aangeefster zag dat verdachte woest heen en weer zwaaide met het fileermes. Aangeefster hoorde hem roepen: “bel de politie maar, niemand krijgt me hier weg”. Aangeefster was heel bang en vluchtte de woning uit.
Verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] gingen op 6 juli 2012 op verzoek van de gemeenschappelijke meldkamer te Utrecht naar de [adres] te Houten. Toen de verbalisanten op het adres arriveerden zagen zij dat verdachte een ontbloot bovenlijf had en op blote voeten liep. Verdachte had in zijn rechterhand een steen en in zijn linkerhand een broeksriem. [aangever 1] was hevig overstuur en verklaarde dat zij met een mes was bedreigd door verdachte.
Ten aanzien van feit 2
Aangeefster [aangever 1] heeft verklaard dat zij door verdachte is bedreigd op 13 mei 2012 in haar woning te Houten met de woorden “ik schiet je kapot”. Verdachte heeft dit driemaal tegen aangeefster gezegd. Zij voelde zich bedreigd. Verdachte vertelde dat een kamper hem wel een vuurwapen kon leveren.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij hoorde dat verdachte, haar broer, op 13 mei 2012 [aangever 1] heeft bedreigd met de woorden: “Ik zorg wel voor een pistool en dan ga ik je kapot schieten”.
Ten aanzien van feit 3
Verbalisant [verbalisant 1] kreeg op 6 juli 2012 te Houten van aangeefster een voorwerp in zijn handen geduwd. De verbalisant herkende dit voorwerp als zijnde een boksbeugel. Aangeefster verklaarde dat zij deze boksbeugel net daarvoor van verdachte had afgepakt.
De aangetroffen boksbeugel is onderzocht en betreft een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie I onder 3 van de Wet Wapens en Munitie.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de boksbeugel zijn eigendom was.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 06 juli 2012 te Houten [aangever 1] (zijnde, zijn, verdachtes, moeder) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een fileermes zwaaiende bewegingen gemaakt in het zicht van die [aangever 1] en daarbij tegen die [aangever 1] op dreigende toon gezegd: "bel de politie maar, niemand krijgt me hier weg";
2.
op 13 mei 2012 te Houten [aangever 1] (zijnde, zijn, verdachtes, moeder) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik zorg wel voor een pistool/Ik kan een pistool regelen" en "Ik ga je kapot schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
op 06 juli 2012 in de gemeente Houten een wapen van categorie I, onder 3 te weten een
boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1, feit 2: telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van de verdachte laten voorlichten door een rapport van psychiater A.N. Nadery d.d. 23 september 2012 en een rapport van GZ-psycholoog L. Assa d.d. 27 september 2012. De psychiater concludeert dat bij verdachte sprake is van schizofrenie van het paranoïde type. Daarnaast is er sprake van cocaïne en cannabis afhankelijkheid. Verder is sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale trekken. Ten tijde van het onder feit 1 tenlastegelegde verkeerde verdachte in een psychotisch toestandsbeeld. De persoonlijkheidsstoornis was tevens aanwezig. Verdachte moet verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht ten tijde van het onder feit 1 tenlastegelegde. De psychiater kan geen uitspraak doen over het onder feit 2 tenlastegelegde, omdat de informatie te gering is om tot een gefundeerde afweging te komen. De psycholoog is tot dezelfde conclusies gekomen.
De rechtbank neemt het oordeel van de psychiater en psycholoog over en is derhalve van oordeel dat verdachte voor feit 1 als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, met een proeftijd van twee jaren. Verdachte moet zich als bijzondere voorwaarden houden aan de aanwijzingen/opdrachten van de reclassering en moet zich klinisch laten opnemen in een FPK/FPA en meewerken aan een behandeltraject.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de psychische gesteldheid van verdachte en het feit dat verdachte ruim drie maanden in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De verdediging heeft verzocht te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf waaraan bijzondere voorwaarden worden verbonden, waaronder opname en behandeling in de Roosenburg.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft meermalen zijn moeder bedreigd. Tevens heeft verdachte een boksbeugel in zijn bezit gehad. Verdachte heeft door zijn dreigementen zijn moeder grote angst aangejaagd. Zijn moeder voelde zich onveilig, zodanig dat zij, toen verdachte haar bedreigde op 6 juli 2012, het huis is uitgevlucht en vanuit haar afgesloten auto de politie heeft gebeld. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 augustus 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld en ten tijde van het plegen van de in 4.4 genoemde feiten in een proeftijd liep.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de psychiater A.N. Nadery van 23 september 2012, het rapport van de gz-psycholoog drs. L. Assa van 27 september 2012 en het rapport van de reclassering van 11 september 2012, opgemaakt door A. Schreurs, reclasseringswerker.
Uit het rapport van de psychiater volgt dat verdachte eerder is gediagnosticeerd met de ziekte schizofrenie van het paranoïde type en als differentiaal diagnose schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type draagt. Daarnaast is er sprake van cocaïne- en cannabis afhankelijkheid en misbruik van verschillende middelen zoals XTC en speed. Verdachte is vanaf zijn dertiende bekend met gedragsproblemen die leiden tot geweldpleging zoals berovingen en antisociale gedragingen die in de loop der jaren qua intensiteit toegenomen zijn. Verdachte is eerder meerdere malen opgenomen geweest vanwege psychotische episodes De psychiater adviseert behandeling binnen een voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarde met een klinische opname binnen een gespecialiseerde forensisch psychiatrische kliniek als start van een behandeltraject.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat verdachte zijn problematiek bagatelliseert, onvoldoende ziekte inzicht heeft en geen medicijnen wil gebruiken. Verdachte heeft zich enkele dagen voor de huidige detentie niet vrijwillig laten opnemen, terwijl hij op dat moment een psychotisch toestandsbeeld had. De psycholoog adviseert een opname in een FPK/FPA in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
Uit het rapport van de reclassering volgt dat verdachte een man is met een psychiatrische ziekte en die kampt met een hardnekkige verslaving die niet in enige balans is te krijgen met medicatie en door gebrek aan motivatie ook niet plaatsbaar is in gepaste zorg. Dit maakt dat de complete situatie van verdachte als triest kan worden omschreven. De reclassering concludeert dat hulpverlening met een ambulant traject, met als doel vermindering van recidive, niet voldoende is om gedragsverandering of enig inzichtgevend gedrag te kunnen realiseren. Verdachte is psychotisch en zelfs in een PPC moeilijk in te stellen op medicatie. Verdachte heeft aangegeven niet opgenomen te willen worden. Hij wenst enkel terug te keren naar zijn eigen woning. De reclasseringswerker heeft contact gehad met de psychiater van PPC Vught met de vraag of er een opname met een Rechterlijke Machtiging (RM) gerealiseerd kan worden. De psychiater heeft toegezegd dat hij dit gaat onderzoeken. Een dergelijk traject is civielrechtelijk en laat enige tijd op zich wachten. Ondanks dat iedereen twijfels heeft of verdachte zelfstandig kan wonen lijken er op dit moment ook geen betere alternatieven. Het is de reclassering niet mogelijk een plan van aanpak op te stellen. Verdachte wenst enkel reclasseringscontact en woonbegeleiding, maar de algehele situatie is voor de reclassering te complex.
De rechtbank is van oordeel dat de door de psychiater en de psycholoog geadviseerde verplichte klinische opname in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, geen adequate behandelingsmodaliteit voor verdachte vormt. Voor een dergelijke behandeling binnen de kaders van het strafrecht is in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank geen plek. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en op het gebrek aan motivatie bij verdachte voor een (gedwongen) klinische opname. De rechtbank acht het, gelet op de psychische gesteldheid van verdachte en de zorgen die de psychiater, psycholoog en reclasseringswerker daarover uiten, wel van belang dat het traject van een RM zo spoedig mogelijk wordt opgestart.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden.
7. Het beslag
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen boksbeugel wordt onttrokken aan het verkeer.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen wat betreft het beslag.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen boksbeugel is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot dit voorwerp.
Verder is dit voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8. De vordering tot tenuitvoerlegging
8.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 14 dagen gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 22 februari 2012 ten uitvoer zal worden gelegd.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 36b, 36c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en het artikel 55 Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, feit 2: telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier (4) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de die van de opgelegde vrijheidsstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een boksbeugel;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 22 februari 2012 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/655403-12 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 14 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van drs. E.M.S. Arduin, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 oktober 2012.
Mr. M.J. Grapperhaus en mr. R.G.A. Beaujean zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.