parketnummer: 16/655962-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 oktober 2012
[verdachte]
geboren op [1970] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. V. Senzcuk, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 27 maart 2012 tot en met 17 juni 2012 een of meer bankbiljetten en/of een gouden Wilhelminamunt van mevrouw [aangever 1] en/of [bedrijf 1] heeft weggenomen door middel van een valse sleutel;
Feit 2: in de periode van 12 november 2011 tot en met 31 mei 2012 een of meer bankbiljetten van mevrouw [aangever 2] en/of meneer [aangever 2] heeft weggenomen;
Feit 3: in de periode van 19 februari 2012 tot en met 28 februari 2012 een of meer bankbiljetten van mevrouw [aangever 3] heeft weggenomen;
Feit 4: in de periode van 1 november 2011 tot en met 5 december 2011 een of meer bankbiljetten van mevrouw [aangever 4] heeft weggenomen;
Feit 5: In de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 april 2012 een of meer bankbiljetten van mevrouw [aangever 5] heeft weggenomen.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen aan haar onder de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste is gelegd heeft begaan. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd om verdachte vrij te spreken van hetgeen haar onder feit 1 ten laste is gelegd voor zover dit betreft het wegnemen van een gouden Wilhelminamunt en dat verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel.
De officier van justitie baseert zich ten aanzien van hetgeen zij bewezen acht op de aangiften en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter zitting bekend dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan een groot aantal diefstallen bij bewoners van [bedrijf 1]. Zij heeft iedere keer kleine bedragen weggenomen. Verdachte heeft geen sieraden weggenomen. Zij dient daarom vrijgesproken te worden van de diefstal van de Wilhelminamunt. De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de haar onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Aangezien verdachte deze feiten heeft bekend, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen dienaangaande.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, behalve ten aanzien van de gouden munt, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- de aangifte, gedaan door [aangever 1], namens [aangever 1];
- de aangifte, gedaan door [aangever 6], namens [bedrijf 1];
- de aangifte, gedaan door [aangever 6], namens [bedrijf 1].
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- de aangifte, gedaan door [aangever 6], namens [naam];
- de aangifte, gedaan door [aangever 7], namens [aangever 2].
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- de aangifte, gedaan door [aangever 7], namens [aangever 3].
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- de aangifte, gedaan [aangever 4], namens [aangever 4].
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- de aangifte, gedaan door [aangever 5].
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op verschillende tijdstippen gelegen in de periode van 27 maart 2012 tot en met 17 juni 2012 te Baarn telkens in een appartement [nr 93] van [bedrijf 1] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening telkens heeft weggenomen bankbiljetten toebehorende aan mevrouw [aangever 1];
2.
Op tijdstippen gelegen in de periode van 12 november 2011 tot en met 31 mei 2012 te Baarn telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een appartement [nr 97] van [bedrijf 1] heeft weggenomen
- in de periode van 12 november 2011 tot en met 14 november 2011 een bankbiljet (50 euro), geheel toebehorende aan mevrouw [aangever 2] en
- op 31 mei 2012 bankbiljetten toebehorende aan mevrouw [aangever 2] en meneer [aangever 2];
3.
op tijdstippen gelegen in de periode van 19 februari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Baarn telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een appartement [nr 3] van [bedrijf 1] heeft weggenomen in de periode van 19 februari 2012 tot en met 27 februari 2012 meer bankbiljetten (30 euro) geheel toebehorende aan mevrouw [aangever 3] en in de periode van 27 februari 2012 tot en met 28 februari 2012 een bankbiljet (20 euro) toebehorende aan mevrouw [aangever 3];
4.
op verschillende tijdstippen gelegen in de periode van 1 november 2011 tot en met 5 december 2011 te Baarn telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen bankbiljetten in totaal 80 tot 90 euro toebehorende aan mevrouw [aangever 4];
5.
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 april 2012 te Baarn met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bankbiljet (50 euro) toebehorende aan mevrouw [aangever 5].
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4: telkens: diefstal, meermalen gepleegd;
Feit 5: diefstal.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 160 uren, bij niet uitvoering te vervangen door 80 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 90 dagen waarvan 45 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, met een proeftijd van drie jaren en verplicht reclasseringstoezicht, een meldgebod en een beroepsverbod voor de duur van drie jaren als bijzondere voorwaarden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich wat de straf betreft aan het oordeel van de rechtbank.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in de periode van november 2011 tot en met juni 2012 in [bedrijf 1], terwijl zij daar werkzaam was als verzorgende, geld van aldaar verblijvende hoogbejaarde mensen weggenomen. Verdachte heeft meermalen kleine bedragen, variërend tussen de € 20,00 en de € 100,00 per keer, weggenomen van deze zeer kwetsbare oude mensen, die aan haar zorg waren toevertrouwd en in hoge mate afhankelijk van haar waren.
De rechtbank rekent verdachte dit handelen zeer zwaar aan. Verdachte heeft met haar handelen vele slachtoffers gemaakt. Niet alleen de bestolenen, maar ook de overige bewoners, degenen die hun ouders of andere familieleden aan de zorg van verdachte hadden toevertrouwd en collega’s en personeel van [bedrijf 1] zijn allen slachtoffer van het handelen van verdachte. De door verdachte gepleegde diefstallen hebben niet alleen financiële schade voor de bestolenen veroorzaakt, maar hebben ook onrust en wantrouwen in [bedrijf 1] teweeggebracht. Uit de aangiften en de door de slachtoffers ingediende vorderingen tot schadevergoeding blijkt dat zij ernstig te lijden hebben gehad onder hetgeen hen is aangedaan door verdachte.
Als verzorgster van hoogbejaarde, minder mobiele en zelfs dementerende mensen had verdachte eens te meer behoren in te zien wat de gevolgen van de door haar gepleegde diefstallen voor de slachtoffers zouden zijn. Het vertrouwen dat de bewoners, de familieleden van de bewoners en collega’s van [bedrijf 1] in verdachte, als verzorgster en collega stelden, heeft verdachte op laffe en berekenende wijze beschaamd.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 9 augustus 2012 blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank zal hiermee in het voordeel van verdachte rekening houden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de psycholoog drs. F.A.T. van Maarschalkerweerd van 20 augustus 2012 en het rapport van de reclassering van 1 augustus 2012, opgemaakt door B. Bakker, reclasseringswerker.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Bij verdachte is sprake van schuld- en schaamtegevoelens en daarnaast ook gevoelens van spijt. Op grond van de geschiedenis zijn er geen aanwijzingen voor recidive. Verdachte is niet eerder met justitie in aanraking gekomen en er is sprake van beschermende factoren zoals het hebben van een langdurige relatie, huisvesting, goed contact met ouders en haar gezin. De psycholoog adviseert om een behandeling in een niet strafrechtelijk kader te starten met als aandachtspunten begeleiding en ondersteuning in verdachte’s huidige situatie. Het verlies van haar baan met mogelijke gevolgen/problemen voor haar financiële situatie, maar ook aandacht voor het ten laste gelegde en detentie. Gedacht kan worden aan een steunende en structurerende behandeling en indien mogelijk het verwerven van meer inzicht in eigen gevoelens, gedachten, behoeften en verlangens.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte heeft aangegeven dat er financiële problemen zijn binnen haar gezin en dit mogelijk heeft geleid tot delictgedrag. Verdachte hield er een uitgavenpatroon op na dat niet passend was binnen het budget. “Het ene gat werd met het andere gedicht”, aldus verdachte. De reclassering sluit dan ook niet uit dat er sprake is van een financieel motief.
De reclassering schat de kans op recidive als laag gemiddeld. Verdachte heeft aangegeven hulp te willen. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte zich zal onttrekken aan eventuele voorwaarden. De reclassering adviseert om verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een beroepsverbod voor de duur van drie jaar.
De rechtbank zal een zodanige straf opleggen om verdachte het verwerpelijke van haar handelen in te laten zien en om haar ervan te weerhouden wederom dit soort feiten te plegen.
De rechtbank acht, gegeven hetgeen hiervoor is overwogen, een werkstraf van 160 uren, bij niet uitvoering te vervangen door 80 dagen hechtenis, met daarnaast een gevangenisstraf van 90 dagen waarvan 44 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (46 dagen) en met een proeftijd van drie jaren onder de hierna nader aangegeven bijzondere voorwaarden, een passende straf.
7. De benadeelde partijen
7.1. De vordering van officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [aangever 2] en [aangever 3] in hun geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft gevorderd de door [aangever 1] gevorderde immateriële schade van € 150,00 en de materiële schade van € 150,00 toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren nu zij niet tot een bewezenverklaring komt van diefstal van de gouden Wilhelminamunt. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde]. Zij voert hierbij aan dat de vordering onvoldoende duidelijk is gemotiveerd.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de door de benadeelde partijen [aangever 2] en [aangever 3] ingediende vorderingen tot schadevergoeding toegewezen kunnen worden. De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] voor zover deze ziet op de gouden Wilhelminamunt van € 350,00 moet worden afgewezen. Het overige deel van de vordering kan worden toegewezen. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde] is onvoldoende gepreciseerd en onvoldoende duidelijk. De verdediging is van mening dat deze vordering dient te worden afgewezen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 650,00 voor het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 300,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 150,00 ter zake van materiële schade en € 150,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde bedrag van € 300,00 is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf de dag waarop de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding van de gouden Wilhelminamunt nu het wegnemen hiervan niet bewezen is verklaard.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [aangever 1] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 300,00 voor het onder 2 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde bedrag is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf de dag waarop de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [aangever 2] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 3]
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 180,00 voor het onder 3 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde bedrag is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf de dag waarop de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [aangever 3] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde]
De benadeelde partij [bedrijf 1] vordert een schadevergoeding van € 550,00.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het is onvoldoende duidelijk of de feiten waarop het gevorderde bedrag betrekking heeft ook de thans bewezen verklaarde feiten betreffen. Bovendien blijkt onvoldoende uit het dossier of en zo ja welke bedragen door het verzorgingshuis in de portemonnees van de bewoners is gedaan. Deze onduidelijkheid brengt mee dat de bezitters van de portemonnees als rechthebbenden op de zich daarin bevindende bankbiljetten moeten worden beschouwd in de zin van artikel 3:109 Burgerlijk Wetboek. [bedrijf 1] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4: telkens: diefstal, meermalen gepleegd;
feit 5: diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 44 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens [naam];
* dat verdachte gedurende drie jaren geen werkzaamheden uitoefent in de zorgsector;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 300,00, waarvan € 150,00 ter zake van materiële schade en € 150,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 300,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van € 300,00, waarvan € 150,00 ter zake van materiële schade en € 150,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2], € 300,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 3] van € 180,00, waarvan € 30,00 ter zake van materiële schade en € 150,00 ter zake van immateriële schade; vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3], € 180,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [bedrijf 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van drs. E.M.S. Arduin, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 oktober 2012.