parketnummer: 16/655975-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 oktober 2012
[verdachte]
geboren op [1967] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein
raadsman mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 16 en/of 18 oktober 2011 € 2.500,- van [aangever 1] en/of [bedrijf 1] heeft weggenomen door middel van een gestolen bankpas;
Feit 2: op 19 oktober 2011 heeft geprobeerd € 2.150,- van [aangever 1] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 1] weg te nemen door middel van een gestolen bankpas;
Feit 3: op 12 april 2012 heeft geprobeerd € 2.500,- van [aangever 2] en/of stichting [bedrijf 2] weg te nemen door middel van een gestolen bankpas;
Feit 4: zich op 12 april 2012 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van € 7000,- en/of € 1000,- dan wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de schuldvariant van het witwassen van het geld.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen aan hem onder de feiten 1, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd heeft begaan. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd om verdachte vrij te spreken van de diefstal op 16 oktober 2012 die aan hem ten laste is gelegd onder feit 1. De officier van justitie baseert zich ten aanzien van hetgeen hij bewezen acht met name op de zich in het dossier bevindende aangiften, getuigenverklaringen, beeldmateriaal, bankafschriften en de deels bekennende verklaring van verdachte. Bij feit 4 baseert de officier van justitie zich tevens op de ongeloofwaardige verklaring van verdachte over de storting van het geld op zijn rekening.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3 op het standpunt gesteld dat het pinnen van het geldbedrag op 18 oktober 2011 en de pogingen hiertoe op 19 oktober 2011 en 12 april 2012, gelet op de inhoud van het dossier en de verklaring van verdachte, bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van de diefstal op 16 oktober 2012, ten laste gelegd onder feit 1, en ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 4 betwist de raadsman niet dat er geld op de rekening van zijn cliënt is gestort maar wel dat zijn cliënt wist of had moeten weten dat deze storting illegaal was gedaan.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals in de bewezenverklaring vermeld.
Van het onder feit 4 ten laste gelegde zal de rechtbank verdachte vrijspreken nu niet is bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de bedragen die op zijn bankrekening waren overgeschreven afkomstig waren uit enig misdrijf. Verdachte heeft kunnen constateren dat het naar hem overgemaakte geld niet voor hem bestemd kan zijn geweest, maar kon daaruit niet noodzakelijkerwijs opmaken dat een ander dan de rechtmatige eigenaar van het geld, het geld – mogelijk abusievelijk – naar zijn rekening had overgemaakt.
Ten aanzien van feit 1
Aangever [aangever 1] verklaarde dat er op 15 oktober 2011 of 16 oktober 2011 bij een inbraak in zijn woning te Breukelen een pinpas is weggenomen van zijn bedrijf [bedrijf 1]. Later bleek uit de gegevens van Rabobank telebankieren dat er op 18 oktober 2011 om 16.12 uur bij een betaalautomaat in Utrecht is gepind.
De kassier van [naam] van het [bedrijf 3] in Utrecht heeft op 18 oktober 2012, omstreeks 16.12 uur, de identiteit vastgesteld van verdachte met behulp van een verblijfsdocument. Door verdachte is op dat moment een geldbedrag opgenomen van € 2.500,-.
Verdachte verklaart dat hij op 16 oktober 2011 of op 18 oktober 2011 bij het [bedrijf 3] met een pinpas die niet van hem was, een bedrag van € 2500,- heeft gepind.
Uit de scan die bij het [bedrijf 3] in Utrecht is gemaakt blijkt dat verdachte zich op 18 oktober 2011 aldaar heeft gelegitimeerd met zijn verblijfsdocument.
Ten aanzien van feit 2
Op 19 oktober 2012 is door de kassier bij de [naam] van het [bedrijf 3] in Utrecht de identiteit vastgesteld van verdachte die een geldbedrag van € 2.150,- wilde opnemen. Nadat verdachte tweemaal de foutieve pincode had ingevoerd vroeg de kassier om het bankpasje. De kassier stelde vast dat het bankpasje op naam stond van [bedrijf 1]. Nadat verdachte het voor de derde maal had geprobeerd, gaf het systeem een foutmelding en werd de pas geweigerd.
Uit de scan die bij het [bedrijf 3] in Utrecht is gemaakt blijkt dat verdachte zich op 19 oktober 2011 aldaar heeft gelegitimeerd met zijn verblijfsdocument.
Ten aanzien van feit 3
Aangever [aangever 3] verklaart dat er tijdens een inbraak bankpassen van Stichting [bedrijf 2] zijn weggenomen, waaronder de bankpas met rekeningnummer [rekeningnummer]. Aangever is bekend geworden dat er bij het [bedrijf 3] met een pas die werd weggenomen tijdens de inbraak is geprobeerd te pinnen. Personeel van het [bedrijf 3] heeft deze frauduleuze handeling tijdig ontdekt. Zij hebben de bankpas ingenomen en vernietigd.
Getuige [getuige], werkzaam als kassier bij het [bedrijf 3] in Utrecht verklaarde dat er op 12 april 2012 een man bij het pinapparaat een bedrag van € 2.500,- probeerde te pinnen. Het lukte de man niet om het geld op te nemen. De getuige zag toen op de bankpas die de man haar gaf de naam van een vrouw staan. Als de verbalisant aan getuige vraagt of de naam op de bankpas [aangever 2]/[bedrijf 2] was geeft zij aan dat dit goed mogelijk is. Verbalisanten hebben aan getuige foto’s getoond van het interieur van het [bedrijf 3] in Utrecht. De getuige herkende op de foto’s de man die op 12 april 2012 aan haar kassa heeft geprobeerd het geldbedrag van € 2.500,- te pinnen. De getuige herkende de man met zekerheid als verdachte [verdachte]. De getuige weet dat verdachte [verdachte] heet omdat van iedereen die het casino binnen komt een fotokopie wordt gemaakt van diens legitimatiebewijs. Zij heeft na dit voorval de gegevens opgezocht in de computer en zag aan de fotokopie van zijn identiteitsbewijs dat verdachte [verdachte] heet.
Verdachte verklaarde dat hij op 12 april 2012 met een bankpasje dat niet van hem was € 2.500,- heeft proberen te pinnen. De pincode bleek niet goed te werken. Hij kon geen geld pinnen. Verdachte heeft het bankpasje in het [bedrijf 3] in Utrecht moeten achterlaten.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 18 oktober 2011 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 2.500 euro geheel toebehorende aan [aangever 1] en/of [bedrijf 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, een bankpas op naam van een ander dan verdachte;
2.
op 19 oktober 2011 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een geldbedrag van 2.150 euro geheel toebehorende aan [aangever 1] en/of [bedrijf 1] en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, een bankpas op naam van [bedrijf 1], in elk geval op naam van een ander dan verdachte, in een pinautomaat heeft gestoken en meermalen een onjuiste pincode heeft ingetoetst, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
op 12 april 2012 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geldbedrag van 2.500 euro geheel toebehorende aan [aangever 2] en/of stichting [bedrijf 2] en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, een bankpas behorende bij het bankrekeningnummer [rekeningnummer] in een pinautomaat heeft gestoken en meermalen een onjuiste pincode heeft ingetoetst, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
Feit 2 en feit 3: telkens: poging diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van een jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht in geval van een eventuele bewezenverklaring een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf(fen) heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft met gestolen bankpassen, zeer kort nadat de bankpassen waren weggenomen, geprobeerd geld op te nemen. Verdachte heeft eenmaal een bedrag van € 2.500,- gepind. Hij heeft tweemaal geprobeerd bedragen van € 2.150,- en € 2.500,- te pinnen. Deze transacties zijn mislukt omdat verdachte meermalen de verkeerde pincode heeft ingetoetst. Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ergerlijke feiten. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 augustus 2012, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat aan hem meermalen vrijheidsstraffen zijn opgelegd.
Alles overwegende en rekening houdende met de vrijspraak van feit 4 komt de rechtbank tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank legt verdachte op een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder vier tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van een valse sleutel;
feit 2 en feit 3: telkens: poging diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van drs. E.M.S. Arduin, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 oktober 2012.