ECLI:NL:RBUTR:2012:BY3331

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/656093-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en mishandeling op het strand van de Haarrijnse Plas

Op 22 oktober 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 juli 2012 op het strand van de Haarrijnse Plas in Vleuten betrokken was bij meerdere geweldsdelicten. De verdachte is veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling en twee mishandelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na een aantal glazen alcohol te hebben gedronken, zich agressief gedroeg toen hij niet het gewenste resultaat behaalde bij het versieren van meisjes. Hij schopte een meisje tegen haar bovenbeen, wat leidde tot een confrontatie met een man die haar te hulp schoot. De verdachte mishandelde deze man door hem te stompen en te schoppen, terwijl deze op de grond lag. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de verdachte niet de intentie had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar legde hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en bijzondere voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de zaak is behandeld op de zitting van 8 oktober 2012.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/656093-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1984] te distrikt [geboorteplaats] (Suriname)
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsvrouw mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 1 subsidiair: die [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 2: [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
Feit 3 primair: aan [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
Feit 3 subsidiair: die [slachtoffer 3] heeft mishandeld, waardoor die [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte van het onder feit 1 primair tenlastegelegde vrij te spreken. Zij acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie heeft betoogd dat de handelingen die aan verdachte zowel onder feit 1 primair als feit 1 subsidiair zijn tenlastegelegd bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie is van mening dat door de verstandelijke beperkingen van verdachte niet met zekerheid vastgesteld kan worden dat verdachte door op die manier te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard, maar dat verdachte wel de opzet heeft gehad om aangever [slachtoffer 1] te mishandelen.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij met name op de aangifte, op de verklaringen van getuigen en op de verklaring van verdachte.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om verdachte van het onder feit 3 primair tenlastegelegde vrij te spreken. Zij acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie heeft betoogd dat aangever [slachtoffer 3] niet weet of het door hem opgelopen letsel blijvend van aard is. Nu ook verder in het dossier geen bewijs voorhanden is dat het letsel blijvend is kan het door aangever opgelopen letsel niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte aangever [slachtoffer 1] heeft getrapt en gestompt, maar dat verdachte daarmee nooit de intentie heeft gehad om aangever te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Bewijs dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever is niet in het dossier aanwezig. De verdediging heeft daarom verzocht om verdachte van feit 1 primair vrij te spreken.
De verdediging is voorts van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte onder 3 primair ten laste gelegde feit. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het door aangever [slachtoffer 3] opgelopen letsel gelet op de inhoud van het dossier niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel, alsmede dat op basis van die inhoud van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De verdediging heeft daarom verzocht om verdachte van feit 3 primair vrij te spreken.
De verdediging is van mening dat de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier wel tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 3 primair:
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat hetgeen op basis van de inhoud van het dossier bekend is over het door aangever [slachtoffer 3] opgelopen letsel, onvoldoende is om dit letsel te kunnen kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 3] met zijn handelen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank zal verdachte van het onder 3 primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
De rechtbank overweegt omtrent de bewezenverklaring van de aan verdachte onder
1 primair, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten als volgt. De rechtbank zal de feiten bespreken in de volgorde waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
Bewezenverklaring feit 2:
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat zij op 26 juli 2012 met haar vriendinnen [getuige 2] en [getuige 3] op het strand van de Haarrijnse Plas in Vleuten was. Er kwam een Surinaamse jongen (de rechtbank begrijpt dat aangeefster hiermee de verdachte bedoelt) bij hen zitten. De Surinaamse jongen bleef op hen inpraten en hij werd steeds vervelender. Aangeefster zag dat de Surinaamse jongen opstond en dat hij probeerde om [getuige 2] te betasten. Aangeefster is opgestaan en heeft er wat van gezegd. Direct daarop voelde aangeefster in één keer een harde klap op haar linkerbovenbeen. Zij kreeg van haar vriendinnen te horen dat de Surinaamse jongen haar had getrapt. Door de trap van de Surinaamse jongen had aangeefster een grote rode plek op haar linkerbovenbeen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de in het dossier opgenomen foto van het linkerbovenbeen van aangeefster.
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat de negroïde jongen een trap tegen het been van [slachtoffer 2] gaf.
Getuige [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] één van de vrouwen een schop gaf tegen haar bovenbeen.
Getuige [getuige 5] heeft bij de politie verklaard dat hij de politie had gewaarschuwd dat de negroïde jongen wegfietste, waarop de politie achter hem is aangegaan. Deze negroïde jongen had een meisje een trap tegen haar been gegeven. Verbalisant [verbalisant] relateert in het door haar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat toen zij ter plaatse was een man wees naar een negroïde man op een fiets en dat de man riep dat de politie die man moest hebben. Verbalisant zag dat het een negroïde man betrof met een witte korte broek aan en een zonnebril op zijn gezicht. De politie is achter de man aangereden. Tijdens de achtervolging hoorde verbalisant dat de negroïde man, waar zij achteraan zat, kon worden aangehouden ter zake diverse mishandelingen. Verbalisant hield vervolgens verdachte [verdachte] aan.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 26 juli 2012 op het strand van de Haarrijnse Plas was. Verdachte verklaarde dat hij dronken was en dat hij zich kon herinneren dat hij vervelend was geweest. Verdachte verklaarde dat het best waar kon zijn dat hij het meisje had geschopt.
De rechtbank acht op grond van voornoemd bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 juli 2012 in Vleuten [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar tegen haar been te schoppen.
Bewezenverklaring feit 1 primair:
Aangever [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 26 juli 2012 op het strand bij de Haarrijnse Plas in Vleuten was met een vriend en de hem bekende [verdachte]. Aangever zag dat [verdachte] het meisje trapte. Aangever was naar [verdachte] toegelopen en had hem met zijn scheenbeen op zijn achterhoofd getrapt. Vervolgens sloeg [verdachte] aangever met een vuist op zijn rechteroog en schopte [verdachte] aangever in zijn linkerzij. Aangever werd helemaal duizelig en raakte het bewustzijn kwijt. Hij had van [getuige 6] gehoord dat [verdachte] hem nog had getrapt toen hij op de grond lag.
Uit de medische verklaring maakt de rechtbank op dat aangever als gevolg van de klap en de schoppen een blauw oog, twee gebroken ribben en een forse kneuzing rond het gebied bij zijn ribben had opgelopen.
Getuige [slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte][slachtoffer 1] hard met zijn vuist op zijn slaap en op zijn ribben sloeg en dat [verdachte][slachtoffer 1] ook schopte. Op een gegeven moment sloeg of schopte [verdachte][slachtoffer 1] op de grond. [verdachte] schopte twee of drie keer op het hoofd van [slachtoffer 1] toen [slachtoffer 1] op de grond lag. Bij de eerste schop had [slachtoffer 1] zijn ogen nog open, bij de tweede schop had hij zijn ogen dicht.
Getuige [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat er heen en weer werd geslagen tussen de negroïde man (de rechtbank begrijpt de verdachte) en de man met de paardenstaart (de rechtbank begrijpt aangever) en dat er ook was geschopt. Getuige zag dat de man met de paardenstaart op de grond viel en dat de negroïde man tegen het hoofd van de man schopte toen hij op de grond lag.
Getuige [getuige 5] heeft bij de politie verklaard dat de negroïde jongen (de rechtbank begrijpt de verdachte) en de blanke jongen (de rechtbank begrijpt aangever) met elkaar begonnen te vechten en dat de blanke jongen op de grond viel. Getuige zag dat de negroïde jongen nog een trap gaf tegen het lichaam van de blanke jongen, ergens bij zijn hoofd of nek. Getuige heeft verklaard dat hij de politie had gewaarschuwd dat de negroïde jongen wegfietste, waarop de politie achter hem is aangegaan.
Verbalisant [verbalisant] relateert in het door haar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat toen zij ter plaatse was een man wees naar een negroïde man op een fiets en dat de man riep dat de politie die man moest hebben. Verbalisant zag dat het een negroïde man betrof met een witte korte broek aan en een zonnebril op zijn gezicht. De politie is achter de man aangereden. Tijdens de achtervolging hoorde verbalisant dat de negroïde man, waar zij achteraan zat, kon worden aangehouden ter zake diverse mishandelingen. Verbalisant hield vervolgens verdachte [verdachte] aan.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 26 juli 2012 op het strand van de Haarrijnse Plas was. Verdachte verklaarde dat hij dronken was en dat hij zich kon herinneren dat hij tekeer was gegaan. Verdachte verklaarde dat hij de aangifte en de verklaringen van de getuigen op hun waarheid moest geloven. Verdachte bekende ter zitting schuld.
De rechtbank acht op grond van voornoemd bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 juli 2012 in Vleuten [slachtoffer 1] heeft gestompt op zijn oog en geschopt in zijn zij en dat verdachte [slachtoffer 1] meermalen heeft geschopt op zijn hoofd, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag.
De rechtbank overweegt dat verdachte het slachtoffer zo hard heeft geschopt dat het slachtoffer twee gebroken ribben en een forse kneuzing daaraan heeft overgehouden. Verdachte heeft ook geschopt tegen het hoofd van het slachtoffer. Het hoofd is een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van fors geweld op het hoofd ertoe kan leiden dat een persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. De redenering van de officier van justitie dat verdachte door zijn verstandelijke beperkingen niet zou hebben geweten dat dit kon gebeuren dan wel dat door de verstandelijke beperkingen van verdachte niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever volgt de rechtbank in dit geval niet. Dat bij verdachte sprake is van verstandelijke beperkingen van dien aard is immers op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat door het schoppen van verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer, terwijl het slachtoffer op de grond lag niet anders kan worden geoordeeld dan dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleverde en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht aldus de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht geen bewijs in het dossier voorhanden om bewezen te kunnen verklaren dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte daarom van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 3 subsidiair:
Aangever [slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard dat hij op 26 juli 2012 met [slachtoffer 1], [verdachte] en [X] naar de Haarrijnse Plas in Vleuten was gegaan. Op een gegeven moment schopte [verdachte] op het hoofd van [slachtoffer 1] toen [slachtoffer 1] op de grond lag. Toen aangever zag dat [slachtoffer 1] zijn ogen dicht deed vond hij dat hij moest helpen. Aangever tikte [verdachte] zachtjes aan om contact te krijgen. [verdachte] draaide zich om en sloeg aangever. Aangever voelde de klap op zijn keel komen. Hij voelde druk over zijn hele keel. Zijn keel voelde als een grote brok.
Uit de medische verklaring maakt de rechtbank op dat aangever als gevolg van de klap drukpijn had over het verloop van de luchtpijp en dat er onder de huid lucht te voelen was (knisperen). Aangever was drie dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 26 juli 2012 op het strand van de Haarrijnse Plas was. Verdachte verklaarde dat hij dronken was en dat hij zich kon herinneren dat hij tekeer was gegaan. Verdachte verklaarde dat hij de aangifte en de verklaringen van de getuigen op hun waarheid moest geloven.
De rechtbank acht op grond van voornoemd bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 juli 2012 in Vleuten [slachtoffer 3] opzettelijk heeft mishandeld door hem tegen zijn keel/luchtpijp te slaan, waardoor die [slachtoffer 3] letsel aan zijn luchtpijp en pijn heeft ondervonden.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 26 juli 2012 te Vleuten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] heeft gestompt op diens oog en geschopt in diens zij en vervolgens die [slachtoffer 1] meermalen heeft geschopt op diens hoofd terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
op 26 juli 2012 te Vleuten opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] (met kracht) op haar been heeft geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
3.
Subsidiair
op 26 juli 2012 te Vleuten, gemeente Utrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3] (met kracht) tegen diens keel/luchtpijp heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] letsel aan de luchtpijp heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3 subsidiair:
Telkens: mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De officier van justitie heeft gevorderd om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, te weten een meldingsgebod, een behandelverplichting en een drugs- of alcoholverbod, aan het voorwaardelijke strafdeel te koppelen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht er bij het bepalen van de strafmaat rekening mee te houden dat verdachte zijn huis zal kwijtraken als hij langer dan drie maanden moet vastzitten, terwijl zijn huis zijn grootste goed en enige houvast is op dit moment. Verdachte was bezig om met behulp van de uitkering die hij kreeg een leven zonder schulden op te bouwen. Het volgen van trainingen om zijn problemen op het gebied van agressie en het zich gekrenkt voelen aan te pakken is belangrijker dan vastzitten. De verdediging heeft verzocht om een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest op te leggen in combinatie met een fors voorwaardelijk strafdeel. Met de door de officier van justitie gevorderde proeftijd van drie jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden heeft de verdachte geen enkel probleem.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich op 26 juli 2012 schuldig gemaakt aan drie geweldsdelicten. Verdachte had die dag op het strand een paar glazen alcohol gedronken. Hij wilde meisjes versieren. Toen dat niet het gewenste resultaat had werd verdachte boos en gaf hij een meisje een schop tegen haar bovenbeen. Een bekende van verdachte kwam het meisje te hulp. Vervolgens richtte verdachte zijn agressie op deze man. De man kreeg van verdachte een stomp op zijn oog, een schop in zijn zij en hij werd nog een paar keer tegen zijn hoofd geschopt toen hij al op de grond lag. Toen een andere man deze man weer te hulp kwam sloeg verdachte de man tegen zijn keel.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Blijkbaar om niets heeft hij zich zeer agressief gedragen en daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Met name het schoppen tegen het hoofd van slachtoffer [slachtoffer 1], terwijl deze op de grond lag, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten nog geruime tijd de gevolgen daarvan, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden. Bovendien is een dergelijk optreden op het strand zeer schokkend voor de omstanders en versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 21 augustus 2012 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten.
De rechtbank maakt uit de door Reclassering Nederland opgestelde rapportage van
4 oktober 2012 op dat verdachte bang is om zijn huis te verliezen. Na zijn detentie kan hij zijn uitkering opnieuw aanvragen en zijn huur weer gaan betalen. De reclassering is van mening dat sprake is van een zorgelijke situatie en zij schat de kans op recidive als hoog in. Omdat het gebruik van alcohol een ontremmende werking heeft gehad bij het plegen van de strafbare feiten is het van belang dat verdachte een (korte) periode een alcoholverbod krijgt opgelegd. Verdachte is nu voor het eerst gemotiveerd voor een behandeling op het gebied van zijn agressie. Hij heeft gezegd zich te zullen houden aan de aanwijzingen van een behandelinstelling. In de ogen van de reclassering is het van belang dat verdachte hierbij zijn woning behoudt. De reclassering adviseert om verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, een behandelverplichting en een drugs- of alcoholverbod.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een agressieprobleem heeft en dat hij daarvoor graag een behandeling wil, omdat hij inziet dat zijn gedrag moet veranderen. Verdachte verklaarde dat hij zijn woning niet wil verliezen, omdat hij dan weer verder in de problemen komt. Bepaalde dingen om zijn leven weer op de rit krijgen ontbreken nog. Verdachte gaf aan dat hij zijn leven niet alleen op de rit kan krijgen en dat hij daarbij hulp nodig heeft. Verdachte gaf aan bereid te zijn om mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf is. Het is de rechtbank gebleken dat verdachte gemotiveerd is om zijn leven op orde te krijgen en dat het verlies van zijn woning als verdachte langer dan drie maanden moet vastzitten ervoor zorgt dat verdachte alleen maar verder in de problemen komt. De rechtbank zal verdachte daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opleggen. Nu het de rechtbank voorts is gebleken dat verdachte hulp nodig heeft om zijn leven op de rit te krijgen en verdachte deze hulp ook wil en ook gemotiveerd is om aan zijn agressieprobleem te werken zal de rechtbank daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opleggen met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daarbij een proeftijd van drie jaar opleggen, omdat de rechtbank het gelet op hetgeen omtrent de persoon van verdachte bekend is geworden van belang acht dat verdachte gedurende een langere tijd dan gebruikelijk onder toezicht staat.
Gelet op het feit dat de rechtbank wat betreft feit 1 tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en om verdachte te doordringen van de ernst van de door hem gepleegde feiten zal de rechtbank tevens een werkstraf voor de duur van 100 uur opleggen te vervangen door 50 dagen hechtenis als verdachte die werkstraf niet uitvoert.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3 subsidiair:
Telkens: mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd (één van) de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Centrum Maliebaan en zich gedurende door Centrum Maliebaan bepaalde perioden zal blijven melden zo frequent als deze instelling dat gedurende deze perioden nodig acht;
* dat verdachte zich zal laten behandelen in een forensisch ambulante behandelinstelling;
* dat het verdachte wordt verboden om alcohol te gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de controle op de naleving zal worden ondersteund door middel van urineonderzoek of een ander controlemiddel;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
- heft de voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. I.M. Vanwersch en
mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 oktober 2012.