ECLI:NL:RBUTR:2012:BY3268

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-656095-12 [P] en 01-840983-09 (tul)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over inklimming en woninginbraken met betrekking tot verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 15 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere woninginbraken en een poging daartoe. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 juli 2012 in de woning van benadeelde 1 is binnengekomen door een schuifpui te forceren en sieraden en muntgeld heeft weggenomen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van inklimming, omdat de verdachte feitelijk de woning is binnengelopen via een toegankelijke route. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de kwalificatie van inklimming, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan diefstal van de sieraden en het muntgeld.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte op 14 mei 2012 heeft ingebroken in de woning van benadeelde 2, waarbij hij een ruit heeft vernield en waardevolle goederen heeft weggenomen. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig bestempeld en heeft de bewijsvoering van de officier van justitie gevolgd. Ook de poging tot inbraak op 21 november 2010 in de woning van benadeelde 3 is bewezen verklaard, ondanks de verdediging die aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was door het ontbreken van een deskundigenrapport van het NFI.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder is veroordeeld voor vergelijkbare delicten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht. Tevens is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partijen, waarbij de vordering van benadeelde 2 niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/656095-12 [P] en 01-840983-09 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 november 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsman mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 november 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 27 juli 2012 heeft ingebroken in de woning van [benadeelde 1], waarbij hij een schuifpui heeft geforceerd om de woning binnen te komen en hij muntgeld en sieraden heeft weggenomen;
feit 2: op 14 mei 2012 heeft ingebroken in de woning van [benadeelde 2], waarbij hij een ruit van een schuifpui heeft vernield om de woning binnen te komen en hij een (zilveren) suikertang, een sieraad en een zaklamp heeft weggenomen;
feit 3: op 21 november 2010 heeft geprobeerd in te breken in de woning van [benadeelde 3], waarbij hij een steen door de ruit heeft gegooid om die woning binnen te komen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is,
dat de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging is en dat er geen reden is voor
schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij, naast de verklaring van de verdachte ter terechtzitting terzake feit 1, op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte feit 1 heeft begaan middels inklimming.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde braak, verbreking of inklimming kan komen en wijst daarbij op de afwezigheid van braakschade en op de jurisprudentie omtrent inklimming. De verdediging is voorts van mening dat de feiten 2 en 3 niet kunnen worden bewezen verklaard, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Voor wat betreft feit 3 heeft de verdediging nog opgemerkt dat de onderzoeksresultaten van het NFI niet in een rapportage zijn verwerkt, maar dat deze zich slechts als (niet-ondertekende) bijlage in het dossier bevinden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
Op 27 juli 2012 bevonden [benadeelde 1] (hierna: De [benadeelde 1]), haar man [X] (hierna: [X]) en haar zoon [Y] (hierna: [Y]) zich te [woonplaats], gemeente Utrechtse Heuvelrug, toen zij hun woning gelegen aan de [adres] naderden en zagen dat de voordeur op een kiertje stond. [X] zag dat er een blauwe plastic zak naast de voordeur stond. Toen hij de hal inliep zag hij dat een jongen in zijn richting kwam rennen.
Hij heeft de jongen tot stoppen gedwongen en gezegd dat hij op de grond moest gaan zitten. Hij zag dat de man een plastic tasje in zijn handen had, met daarin allemaal sieraden en de portemonnee van zijn vrouw. De [benadeelde 1] heeft na controle geconstateerd dat zij naast voorgenoemde zaken ook een potje met Engelse en Amerikaanse munten miste.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij dit potje uit de slaapkamer heeft weggenomen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de schuifpui gewoon open kon schuiven, dat hij eenmaal binnen in de woning heeft rondgesnuffeld en dat hij daar sieraden en kleingeld heeft weggenomen.
Feit 2.
Op 14 mei 2012 kwam [benadeelde 2] aan bij zijn woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] toen hij zag dat er was ingebroken in zijn woning door met een zwaar voorwerp een ruit te vernielen, waarna de balk gelegen achter de schuifdeur weggeslagen kon worden, en de schuifdeur kon worden geopend. Het hele huis was doorzocht en er bleken (later) een zilveren suikertang, een witgouden hanger met twee briljantjes en een zaklamp te missen.
Ter plaatse gekomen verbalisanten hebben forensisch onderzoek verricht. De ruit naast een schuifpui was vernield. De verbalisant zag op een ruit aan de andere zijde van de schuifpui een dactyloscopisch spoor, dat middels daarvoor bestemde forensische afplakfolie is veiliggesteld onder nummer AAEC7090NL. Uit een rapport van het Korps Landelijke Politiediensten, blijkt dat het spoor AAEC7090NL geïdentificeerd is op een afdruk voorkomend op het vingerafdrukkenblad van verdachte.
Feit 3.
Op 21 november 2010 deed [A] (hierna: [A]), namens zijn moeder [benadeelde 3], aangifte van poging tot inbraak in de woning van laatstgenoemde, gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. [A] zag dat aan de achterzijde van de woning een ruitje rechts naast de keukendeur was ingegooid. Hij zag dat er een steen in de keuken lag met daaromheen veel glas. De woning bleek niet zichtbaar doorzocht en er was niets weggenomen. Ter plaatse gekomen technisch rechercheurs constateerden dat op de keukentafel, het raamkozijn aan de binnenzijde en op de muur in de gang bloedsporen waren achtergebleven. Van het spoor bij de muur in de gang werd een monster genomen, voorzien van SIN-code AADS3400NL. Uit een bijlage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt de kans dat het bloedspoor met SIN-code AADS3400NL afkomstig is van een willekeurig persoon, anders dan verdachte, kleiner is dan één op één miljard. Het spoor levert een match op met een referentiemonster wangslijmvlies van verdachte.
4.4 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Nadere overweging met betrekking tot feit 1
Ten laste gelegd is dat verdachte de woning van [benadeelde 1] is binnengekomen door een schuifpui te forceren. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat er ter plaatse braakschade is geconstateerd. Het begrip ‘inklimming’ is door de wetgever niet gedefinieerd, omdat de beantwoording van de vraag of er sprake is van inklimming, vanwege het zuiver feitelijke karakter van dit begrip, aan de rechter wordt overgelaten. Van inklimming is pas sprake wanneer iemand zich – in de regel langs een niet daarvoor bestemde weg – wederrechtelijk toegang verschaft tot een ruimte door te klimmen. Vastgesteld moet worden dat de route die verdachte heeft afgelegd – door de schuifpui – een route is die bestemd is voor het betreden van de woning. Verdachte is feitelijk de woning binnengelopen. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank geen inklimming op. Van gebruikmaking door verdachte van een valse sleutel ten slotte is ook niet gebleken. Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat onder Britse munten ook Engelse munten dienen te worden begrepen, nu Engeland een onderdeel is van Groot-Brittannië.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een van de gekwalificeerde omstandigheden zoals genoemd in de tenlastelegging. Zij zal hem dan in zoverre ook van feit 1 vrijspreken. Wel is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van het muntgeld en de sieraden.
Nadere overweging met betrekking tot feit 2
Namens de verdediging is aangevoerd dat niet vaststaat dat het dactyloscopisch spoor aan de binnenkant van de woning is gevonden. De verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer een week voorafgaand aan de inbraak bij de betreffende woning in [woonplaats] aanwezig is geweest en dat hij van plan was daar in te breken, maar dat hij dit uiteindelijk niet heeft gedaan. Deze aanwezigheid verklaart het aantreffen van zijn vingerafdrukken ter plaatse, aldus de verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet vastgesteld kan worden aan welke zijde van de ruit het dactyloscopisch spoor is aangetroffen. Wel kan worden vastgesteld dát er een dergelijk spoor van verdachte is aangetroffen op een ruit van de woning. Beoordeeld moet worden of het door verdachte aangedragen alternatieve scenario aannemelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte onaannemelijk, ongeloofwaardig en op geen enkele wijze verifieerbaar is. Verdachte is pas op een zeer laat moment – op de terechtzitting – met zijn verklaring gekomen. Het had op zijn weg gelegen dit veel eerder te doen. In plaats daarvan heeft verdachte in zijn eerdere verklaringen verklaard dat hij nog nooit in [woonplaats] is geweest. Tot slot laat de rechtbank meewegen dat verdachte reeds meermalen is veroordeeld voor inbraken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde inbraak.
Nadere overweging met betrekking tot feit 3
Namens de verdediging is aangevoerd dat, nu een (volledige) rapportage van het NFI ontbreekt, zich onvoldoende wettig bewijs in het dossier bevindt. De stukken zoals die zich in het dossier bevinden, zijn niet te kwalificeren als een deskundigenrapport. Voor de verdediging is niet te controleren op welke wijze het onderzoek heeft plaatsgevonden.
De rechtbank constateert dat de schriftelijke bevindingen van het NFI niet in de vorm van een (deskundigen)rapport, doch slechts als ‘bijlage’ in het dossier bevinden. Zo is niet te herleiden wie de informatie heeft geanalyseerd. Ook ontbreekt een handtekening. Dit leidt er toe dat de bijlage niet kan worden gezien als een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder sub 4 van het Wetboek van Strafvordering. Dit laat onverlet dat de bijlage met bevindingen van het NFI zijn aan te merken als een ander geschrift, bedoeld in sub 5 van genoemd artikel. Deze kwalificatie doet voorts geen afbreuk aan de bewijswaarde van de inhoud van die informatie die als (zeer) hoog is aan te merken. Mede gelet op de bevindingen over het sporenonderzoek is dan ook sprake van wettig en overtuigend bewijs van het tenlastegelegde.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder feit 3 ten laste gelegde poging inbraak.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 27 juli 2012 te [woonplaats], gemeente Utrechtse Heuvelrug, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft
weggenomen een hoeveelheid muntgeld (waaronder Amerikaanse en Britse munten)
en sieraden, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [Y];
2.
op 14 mei 2012 te [woonplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een (zilveren) suikertang en een witgouden hanger (met 2 briljantjes) en een zaklamp, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door braak (door het vernielen van een ruit van een schuifpui van die woning en vervolgens het weghalen van een balk waardoor die schuifpui geopend kon worden en het via die (op bovengenoemde wijze) geopende schuifpui betreden van die woning;
3.
op 21 november 2010 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een
woning (gelegen aan de [adres]) weg te nemen goederen van zijn
gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door braak, een ruit van die woning heeft vernield (door een steen door die ruit van die woning te gooien), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten
voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in
haar verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 primair: diefstal;
Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 3: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek, met als bijzondere voorwaarden het zich houden aan aanwijzingen gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook wanneer dit zal inhouden deelname aan een arbeidsvaardighedentraining.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden is. Voorts heeft de verdediging de rechtbank verzocht om zo mogelijk bij vervroeging uitspraak te doen, omdat zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering voordoet. Subsidiair heeft de verdediging verzocht een groot gedeelte van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen, inclusief reclasseringsbegeleiding.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken en een poging daartoe. Hierbij heeft de verdachte het telkens gemunt op kostbaarheden zoals sieraden en geld. Sieraden hebben vaker wel dan niet emotionele waarde voor de bezitters ervan. Verdachte heeft echter alleen stil gestaan bij zijn eigen gewin en niet nagedacht over de gevolgen die zijn handelen voor anderen kunnen hebben.
Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. In voor de verdachte positieve zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte zich niet heeft verzet op het moment dat hij door de bewoners van een van de woningen werd overlopen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met
- een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 20 september 2012, waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en geweldsdelicten, waaronder begrepen woninginbraken;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 4 oktober 2012, opgesteld door mw. H. Afellay.
In dat reclasseringsadvies wordt het recidiverisico als hoog gemiddeld ingeschat. Reclassering Nederland adviseert om verdachte verplicht reclasseringstoezicht op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en de verplichting om deel te nemen aan een gedragsinterventie in de vorm van deelname aan een arbeidsvaardighedentraining.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank, net als de officier van justitie, aanleiding een deel van de op te leggen straf, te weten drie maanden, voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk. Ook wordt hiermee beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op bovenstaande heeft de rechtbank geen acht geslagen op het verzoek van de verdediging om, gelet op artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, bij vervroeging uitspraak te doen. Daar waar de raadsman heeft bedoeld een (voorwaardelijk) verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis te doen, wordt dit verzoek gelet op bovenstaande afgewezen.
7 De benadeelde partijen
Benadeelde partij de [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 230,- aan immateriële schade voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is ook voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 607,84 aan materiële schade voor feit 2.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat de behandeling in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Onduidelijk is geworden in hoeverre de benadeelde partij – waar het de kosten van het vervangen van de sloten betreft – een uitkering van diens verzekeraar heeft ontvangen. Hieromtrent zijn geen stukken ingediend en uit de bijgevoegde brief van diens verzekeraar blijkt onvoldoende welke kosten zijn meegenomen in de schade-uitkering en welke niet. Ten slotte blijkt onvoldoende van de hoogte van het voor de benadeelde partij geldende eigen risico.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 (één) maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Den Bosch d.d. 17 september 2009 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een drietal nieuwe strafbare feiten en dat hij daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Voor de door de verdediging bepleitte omzetting in een taakstraf ziet de rechtbank vanwege de frequentie van de overtreding van de algemene voorwaarde geen ruimte.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 24c, 36f, 45, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Partiële vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder feit 1 primair ten laste gelegde braak, verbreking, inklimming en/of gebruik van een valse sleutel;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair: diefstal;
Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 3: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 (negen) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich binnen vijf dagen volgend op zijn ontslag uit detentie dient te melden bij Reclassering Nederland op de Stieltjesstraat 1 te Nijmegen. Hierna dient verdachte zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze perioden nodig acht;
* dat verdachte dient mee te werken aan een arbeidsvaardighedentraining;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Den Bosch d.d. 17 september 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 01/840983-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
Benadeelde partij de [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 230,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] € 230,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, bij niet betaling te vervangen door vier dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Balk, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 november 2012.