ECLI:NL:RBUTR:2012:BY3258

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
- 329470 / FA RK 12-5271
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzetting van gezag bij vermoedens van Münchhausen by Proxy en de vraag van de verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan over de ontzetting van het gezag van de moeder over haar twee dochters, [meisje 1] en [meisje 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om ontzetting van het gezag op basis van vermoedens van misbruik van gezag en grove verwaarlozing, waarbij het syndroom van Münchhausen by proxy werd genoemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige vermoedens zijn dat de moeder haar kinderen heeft blootgesteld aan onnodige medische behandelingen en dat er sprake is van een controlerend opvoedingsklimaat. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de moeder zich verwijtbaar heeft gedragen, wat een voorwaarde is voor ontzetting van het gezag. De rechtbank heeft het verzoek tot ontzetting van het gezag over [meisje 1] afgewezen, omdat zij inmiddels meerderjarig was. Voor [meisje 2] werd de moeder wel onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg, en er werd een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De rechtbank benadrukte dat de ontzetting van het gezag niet noodzakelijk was in het belang van [meisje 2], gezien de hulpverlening die al was ingezet. De rechtbank heeft de zaak voor verdere beoordeling aangehouden en verzocht om rapportage van Bureau Jeugdzorg over de voortgang van de hulpverlening.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector Familie & Toezicht
Meervoudige kamer
zaaknummers / rekestnummers:
- 329470 / FA RK 12-5271 (ontzetting gezag)
- 329378 / JE RK 12-2298 (ondertoezichtstelling)
- 329678 / JE RK 12-2358 (machtiging tot uithuisplaatsing)
Ontzetting gezag, ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
Beschikking van de rechtbank van 17 oktober 2012 met betrekking tot:
[meisje 1], geboren op [1994] te [geboorteplaats],
nader te noemen: [meisje 1],
en
[meisje 2], geboren op [1996] te [geboorteplaats],
nader te noemen: [meisje 2].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
- [de vader],
wonende te [woonplaats],
de vader,
- [de moeder],
wonende te [woonplaats],
de moeder,
- [de stiefmoeder],
wonende te [woonplaats],
de stiefmoeder,
- de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
nader te noemen: de Raad, en
- de stichting Bureau Jeugdzorg,
gevestigd te Utrecht,
nader te noemen: Bureau Jeugdzorg.
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de vader en de moeder.
1. Verdere verloop van de procedure
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 september 2012 is, voor zover hier van belang:
- [meisje 2] onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg met ingang van 22 september 2012 tot 19 oktober 2012 en is het verzoek tot ondertoezichtstelling van [meisje 2] voor het overige aangehouden;
- [meisje 1] onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg met ingang van 22 september 2012 tot 3 oktober 2012 en is het verzoek tot ondertoezichtstelling van [meisje 1] voor het overige afgewezen;
- een machtiging tot uithuisplaatsing van [meisje 2] in een pleeggezin verleend met ingang van 22 september 2012 tot 19 oktober 2012 en is het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [meisje 2] voor het overige aangehouden;
- een machtiging tot uithuisplaatsing van [meisje 1] in een pleeggezin verleend met ingang van 22 september 2012 tot 3 oktober 2012 en is het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [meisje 1] voor het overige afgewezen;
- de behandeling van de verzoeken tot ontzetting van het gezag, tot ondertoezichtstelling van [meisje 2] en tot machtiging tot uithuisplaatsing van [meisje 2] voor het overige aangehouden tot de zitting van 3 oktober 2012.
Voor het verloop van de procedure tot 11 september 2012 wordt verwezen naar voornoemde beschikking.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de nadien ingekomen stukken, te weten:
- het verweerschrift van de zijde van de moeder en de stiefmoeder van
2 oktober 2012, met als bijlagen productie 1 en 2;
- het faxbericht van de zijde van de moeder en de stiefmoeder van 2 oktober 2012, met als bijlagen productie 1 en 4.
[meisje 1] en [meisje 2] zijn op 10 september 2012 door mr. H.A. Gerritse, voorzitter van de meervoudige kamer, gehoord. Tevens is een brief van [meisje 2] ontvangen voorafgaande aan de zitting.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 3 oktober 2012. Hierbij zijn verschenen: de vader, de moeder en de stiefmoeder, met hun advocaat mr. R.A. Korver, namens de Raad mevrouw J.E. Eenshuistra, mevrouw A.E.J. van Duffelen en mevrouw A. Roodenburg en namens Bureau Jeugdzorg mevrouw A. Lamslag en mevrouw J. Hemrica. Van de zijde van de moeder en de stiefmoeder, en van de zijde van de Raad, zijn pleitnotities overgelegd.
2. Vaststaande feiten
Hiervoor verwijst de rechtbank naar de op 11 september 2012 gegeven beschikking.
3. Beoordeling van het verzochte
Verzoeken
3.1. De Raad heeft bij verzoekschrift van 7 september 2012 primair verzocht om de moeder van het gezag over [meisje 1] en [meisje 2] te ontzetten op grond van misbruik van het gezag en grove verwaarlozing van de verzorging en opvoeding van [meisje 1] en [meisje 2]. Hierbij is verwezen naar de bijlagen van het verzoekschrift en met name naar het onderzoeksrapport van het AMK dat als bijlage is toegevoegd. Tevens is verzocht om [meisje 2] onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg, ook indien het ontzettingsverzoek wordt toegewezen.
3.2. Subsidiair heeft de Raad, bij afwijzing van de ontzetting, verzocht [meisje 2] onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg.
3.3. Bureau Jeugdzorg heeft verzocht om het aangehouden deel van de eerder verzochte machtiging om [meisje 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, alsnog toe te wijzen, bij voorkeur tot haar meerderjarigheid.
3.4. Ter onderbouwing van de stelling dat de moeder misbruik heeft gemaakt van haar gezag, heeft de Raad onder meer aangevoerd dat de moeder meerdere malen en bij diverse medische instanties zowel mondeling als schriftelijk heeft aangegeven dat de vader geen gezag zou hebben. Door deze handelwijze heeft de moeder de vader buiten spel gezet wat betreft zijn mening en/of wetenschap en/of invloed met betrekking tot (de noodzaak tot het verrichten van) zware medische ingrepen bij [meisje 1] en [meisje 2].
3.5. Daarnaast bestaat het vermoeden dat de moeder haar kinderen langdurig en frequent heeft blootgesteld aan onnodige belastende medische onderzoeken en behandelingen. Wanneer dit feitelijk het geval is, heeft de moeder ook hierin haar gezag ernstig misbruikt. Volgens de Raad volgen uit de AMK rapportage ernstige vermoedens dat er sprake is van Pediatric Condition Falsification (PCF) en dat de moeder lijdt aan het syndroom Münchhausen by proxy. Voorts heeft de moeder ook in de interactie met de kinderen misbruik gemaakt van haar gezag door hen voortdurend te controleren en door hen emotioneel afhankelijk van haar te maken. [meisje 1] en [meisje 2] hebben niet de bij pubers behorende ruimte gekregen om hun privéleven vorm te geven, aldus de Raad.
3.6. De Raad heeft ter onderbouwing van het verzoek tot ontzetting onder meer verwezen naar het uitgebreide onderzoeksrapport van het AMK van augustus 2012, waarin het AMK tot de conclusie komt dat er sprake is geweest door de moeder van structurele blootstelling van de kinderen aan onnodige medische zorg, onder meer het gebruik van medicijnen en ziekenhuisopnames, waardoor het functioneren van de kinderen thuis en op school nadelig is beïnvloed. Het AMK stelt in het rapport dat de onderzoeksbevindingen wijzen op ernstige kindermishandeling en in het bijzonder kunnen passen bij PCF, en dat de kinderen door de combinatie van het syndroom bij de moeder en de thuissituatie waarin veel spanningen, stress en ruzies voorkwamen, emotioneel extreem zwaar zijn belast. De Raad sluit aan bij de bevindingen van het AMK en meent dat op grond daarvan – ook al staat niet onomstotelijk vast dat de moeder lijdt aan het syndroom van Münchhausen by proxy, maar wel ernstige vermoedens hiertoe bestaan – , aangenomen moet worden dat sprake is geweest van ernstige verwaarlozing van de kinderen.
3.7. Ter (verdere) onderbouwing van de stelling dat sprake is geweest van grove verwaarlozing van de verzorging en opvoeding heeft de Raad aangevoerd dat de moeder [meisje 1] en [meisje 2] nauwelijks affectieve aandacht heeft gegeven, dat er geen ruimte was voor de eigen gevoelens en mening van de kinderen, dat de kinderen werden gemanipuleerd en gekleineerd. Voorts is gesteld dat er sprake was van een zeer gespannen en controlerend opvoedingsklimaat, dat de moeder de kinderen heeft belast met haar persoonlijke problemen en wisselende stemmingen, dat de moeder de kinderen tegen elkaar probeerde op te zetten en dat de moeder leeftijdsadequaat en normaal gedrag van de kinderen heeft geproblematiseerd en gemedicaliseerd.
3.8. Tenslotte heeft de Raad aangevoerd dat door ontzetting van de moeder van het gezag, de kinderen de erkenning krijgen dat hun moeder al die jaren niet in hun belang heeft gehandeld en hun veiligheid in gevaar heeft gebracht. De Raad acht het in het belang van de kinderen dat zij zich kunnen gaan losmaken van de benauwende, destructieve en denigrerende opvoedingsomgeving. De moeder heeft volgens de Raad geen enkel inzicht in haar eigen handelen en wenst hiervoor geen verantwoording te nemen. Zij legt de schuld van de huidige situatie volledig buiten zichzelf. Ondanks de omstandigheden dat de moeder een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft en kenmerken van een borderline-persoonlijkheidsstoornis, heeft zij volgens de Raad een normale intelligentie en kan zij dus verantwoordelijk worden gehouden voor haar gedrag. Voorts duurde de periode van verwaarlozing zo lang dat zij vele kansen heeft gehad om haar gedrag bij te stellen. Hiertoe was zij voldoende in staat, aldus de Raad.
Verweer
3.9. De moeder en de stiefmoeder hebben zich wat betreft het verzoek om toewijzing van het aangehouden deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat bij toewijzing van de machtiging uithuisplaatsing is gevraagd een tussentijdse evaluatie bij de rechtbank plaats te laten vinden, zodat in die zin verweer is gevoerd tegen de toewijzing van het volledige aangehouden deel van de verzochte machtiging uithuisplaatsing.
3.10. Wat betreft het verzoek om ontzetting van het gezag heeft de moeder verweer gevoerd. Primair heeft zij verzocht om dit verzoek af te wijzen. Subsidiair heeft zij verzocht om aanhouding van dit verzoek, teneinde multidisciplinair onderzoek te laten doen naar de vraag of er sprake is van PCF dan wel het syndroom van Münchhausen by proxy door een forensisch deskundige van bijvoorbeeld het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie te Breda.
3.11. De moeder heeft immers gemotiveerd betwist dat er sprake is van PCF dan wel het syndroom van Münchhausen by proxy en al dan niet daarmee samenhangende verwaarlozing van de kinderen. Zij stelt dat de medische gegevens van de kinderen door het AMK eenzijdig zijn belicht, dat zij oprecht handelde in het belang van de kinderen en niet onnodig op medische behandelingen heeft aangedrongen. Daarin waren de adviezen van de artsen ook leidend en niet haar eigen initiatieven. Ook deelt de moeder de zorgen van de Raad over de opvoedingssituatie niet. Ook daarvan is volgens de moeder nu alleen naar voren gekomen wat de kinderen er over hebben verteld, en dat geeft een vertekend, eenzijdig, beeld. Er zijn ook veel mensen in hun omgeving die kunnen bevestigen dat de moeder en de stiefmoeder goed voor de kinderen zorgden. Zij menen dat een
contra-expertise zou kunnen uitwijzen dat er geen sprake is van het syndroom van Münchhausen by proxy.
3.12. Mede naar aanleiding van het (subsidiaire) verzoek van de moeder heeft de Raad ter zitting benadrukt dat ook als – na het door de moeder bedoelde onderzoek – zou komen vast te staan dat er geen sprake is van PCF en/of het syndroom van Münchhausen by proxy, er voldoende grond is om de ontzetting uit te spreken. De Raad verzet zich ertegen dat nader onderzoek wordt verricht, omdat dat voor de kinderen te belastend zou zijn en de huidige onderzoeksgegevens voldoende zijn.
3.13. De vader heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken en is het eens met de standpunten van de Raad en Bureau Jeugdzorg.
Ontzetting gezag
3.14. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:269, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), kan de rechtbank, indien zij dit in het belang van de kinderen noodzakelijk oordeelt, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontzetten, onder meer op grond van misbruik van het gezag, of grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen.
3.15. De rechtbank zal het verzoek om de moeder te ontzetten van het gezag over [meisje 1] afwijzen, omdat [meisje 1] op 3 oktober 2012 meerderjarig is geworden en op grond van artikel 1:245 BW alleen minderjarigen onder gezag staan.
3.16. Ten aanzien van het verzoek om de moeder te ontzetten van het gezag over [meisje 2] overweegt de rechtbank als volgt. De meest verstrekkende onderbouwing van het verzoek is gebaseerd op de stelling dat er ernstige vermoedens bestaan dat de moeder lijdt aan het syndroom van Münchhausen by proxy. Aangezien de moeder dit heeft betwist en hiertoe nader deskundigenonderzoek heeft verzocht, op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, wordt door de rechtbank eerst overwogen of de aanwezigheid van het syndroom dient te worden vastgesteld bij de beoordeling van het verzoek tot ontzetting met deze grondslag. Hiertoe dient het volgende.
3.17. De rechtbank stelt vast dat de conclusies van het AMK met betrekking tot de ernstige vermoedens van aanwezigheid bij de moeder van het syndroom van Münchhausen by proxy in hoge mate steunen op een duiding van de medische gegevens van de kinderen en de contacten tussen de moeder en de behandelend artsen. De rechtbank deelt het standpunt van de Raad niet, dat ook afgezien van de (duiding van) deze bevindingen, reeds thans voldoende duidelijk is dat er sprake is van grove verwaarlozing en/of misbruik van het gezag om tot ontzetting te komen. Hierbij neemt de rechtbank namelijk in aanmerking dat ontzetting van het ouderlijk gezag een onterend karakter heeft en is gericht tegen ouders die zich verwijtbaar verkeerd hebben gedragen. In onderhavig geval staat echter onvoldoende vast dat de moeder zich bewust verwijtbaar verkeerd heeft gedragen. Kern van het verschil tussen ontzetting en ontheffing is immers dat bij een ontzetting een verwijt gemaakt kan worden en dat de handelingen de moeder toegerekend kunnen worden, terwijl een ouder die ontheven wordt van het gezag, ongeschikt of onmachtig is het gezag op adequate wijze in te vullen. Bij een ontheffing bestaat een dergelijk vereiste wat betreft verwijt en toerekenbaarheid ten aanzien van de ouder niet. Zoals ook blijkt uit de toelichting op de wet zou een geestelijk gestoorde ouder nooit kunnen worden ontzet omdat een grond voor ontzetting hem of haar niet kan worden toegerekend.
3.18. Dat maakt, dat de vraag of er in deze zaak sprake is van ernstige verwaarlozing en misbruik van het gezag, in hoge mate samenhangt met de vraag of er sprake is van PCF/het syndroom van Münchhausen by proxy. Als daarvan geen sprake is, en niet kan worden gezegd dat de moeder moedwillig en toerekenbaar heeft aangestuurd op onnodige medische behandelingen van de kinderen en hen op deze wijze heeft beschadigd, dan is er immers gelet op het voorgaande onvoldoende grond om tot ontzetting over te gaan. Is er wel sprake van PCF/het syndroom van Münchhausen by proxy, dan is sprake van een psychiatrisch syndroom op grond waarvan de moeder heeft gehandeld, en kan niet zonder meer worden aangenomen dat haar handelen haar – in juridische zin – kan worden verweten. Die verwijtbaarheid is echter wel een voorwaarde voor het uitspreken van de ontzetting. Met de eventuele nadere vaststelling van de aanwezigheid van het syndroom van Münchhausen by proxy, al dan niet na contra-expertise met betrekking tot het AMK rapport en nader (psychiatrisch) onderzoek van de moeder, zou derhalve niet tot de conclusie tot ontzetting kunnen worden gekomen.
3.19. Indien er geen sprake zou zijn van het syndroom van Münchhausen by proxy, dan zou de verwijtbaarheid en toerekenbaarheid van de handelwijze van de moeder rondom de medische situatie van de kinderen anderszins moeten komen vast te staan, oftewel het hierbij door de moeder opzettelijk handelen in strijd met de belangen van de kinderen. De rechtbank overweegt hierbij dat de onderbouwing door de Raad samenhangt met de duiding van de (gegrondheid) van medische diagnoses en behandelingen van de kinderen en de twijfel (achteraf), gezien het AMK rapport, over de noodzaak daarvan. Hiertoe kan de medische geschiedenis van de kinderen opnieuw onderzocht en geanalyseerd worden, maar voorts zou vastgesteld moeten worden dat moeder, anders dan door een eigen syndroom of stoornis, zich verwijtbaar of toerekenbaar verkeerd heeft gedragen, hetgeen zij gemotiveerd heeft betwist. Uit een dergelijk onderzoek zou de opzet of verwijtbaarheid door de moeder echter niet kunnen worden vastgesteld, hetgeen wellicht wel in het kader van de strafvorderlijke procedure mogelijk zal kunnen zijn.
3.20. De Raad heeft voorts, mede gezien de betwisting door de moeder, onvoldoende onderbouwd dat de moeder haar gezag in die mate heeft misbruikt of dat sprake is van zodanige grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van [meisje 2] door bij de medische handelingen niet te vermelden dat de vader eveneens gezag heeft en/of hem daarbij te betrekken, dat ontzetting noodzakelijk is. Ook de wijze van opvoeden in huis, stress, spanningen en ruzies en de emotionele belasting van de kinderen, kan niet tot de conclusie leiden dat een ontzetting noodzakelijk is. De door de Raad naar voren gebrachte handelingen en omstandigheden zijn op zichzelf hiertoe onvoldoende om op deze gronden tot ontzetting te komen. Bovendien moet ontzetting van het gezag in het belang van het kind voorts noodzakelijk zijn. In dit geval zal, zoals hierna wordt overwogen, [meisje 2] onder toezicht worden gesteld van Bureau Jeugdzorg en zal een machtiging tot uithuisplaatsing worden verleend. In deze situatie, met de benodigde hulpverlening en een woonplaats waar [meisje 2] zich prettig voelt en goed ontwikkelt, heeft een ontzetting van het gezag van moeder geen toegevoegde waarde voor de dagelijkse gang van zaken voor [meisje 2], en is dan ook niet hiervoor noodzakelijk. De rechtbank acht de door de Raad geuite zorg dat indien de moeder het gezag behoudt, zij er alles aan zal doen om haar invloed aan te wenden onvoldoende onderbouwd, zodat van een noodzaak om de moeder in het belang van [meisje 2] te ontzetten van het gezag in zoverre ook onvoldoende is gebleken.
3.21. Ten slotte kan de vraag worden gesteld of het in psychologische zin noodzakelijk is om de moeder te ontzetten van het gezag. Deze vraag heeft betrekking op het belang van [meisje 2] (en tot op zekere hoogte ook ten aanzien van [meisje 1] bij haar verwerking van de recente ontwikkelingen en onzekerheden met betrekking tot haar medische geschiedenis) om, in het kader van haar verdere identiteitsontwikkeling, duidelijkheid te krijgen over de rol van haar moeder in wat er (met name op medisch gebied) precies gebeurd is in haar leven. De rechtbank begrijpt dat het van belang is dat [meisje 2] (en [meisje 1]) duidelijkheid krijgen over hun medische verleden en tevens begrijpen welke rol hun moeder hierin heeft gespeeld en waarom de moeder tot bepaalde handelingen en keuzes is gekomen. Hiertoe zal voortzetting van hulpverlening noodzakelijk zijn, ook ten behoeve van eventuele contacten tussen [meisje 2] (en [meisje 1]) en hun moeder en stiefmoeder in de toekomst. De beoordeling van het ontzettingsverzoek biedt deze duidelijkheid derhalve niet. [meisje 2] (evenals [meisje 1]) zal onder begeleiding van professionele hulpverlening een en ander een plek moeten proberen te geven in het leven.
3.22. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de grove verwaarlozing, het misbruik van het gezag, de verwijtbaarheid van een en ander en de noodzaak van de verzochte maatregel, komt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek tot ontzetting moet worden afgewezen.
Ondertoezichtstelling
3.23. De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, BW genoemde gronden voor ondertoezichtstelling van [meisje 2] aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is het aangehouden deel van de verzochte ondertoezichtstelling toe te wijzen. In dit verband merkt de rechtbank op dat zowel de moeder en de stiefmoeder als de vader zich niet hebben verweerd tegen de ondertoezichtstelling.
Machtiging tot uithuisplaatsing
3.24. De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [meisje 2] aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is het aangehouden deel van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing toe te wijzen. De machtiging zal echter niet voor de maximale duur van een jaar worden verleend, maar voor een half jaar. Zodoende kan na een half jaar worden bekeken hoe de hulpverlening aan [meisje 2] is verlopen en hoe het verder met haar gaat. Het verzoek zal voor het overige pro forma worden aangehouden.
3.25. De rechtbank verzoekt Bureau Jeugdzorg om uiterlijk twee weken voor de nader te bepalen zittingsdatum de rechtbank en alle belanghebbenden schriftelijk te laten weten hoe de hulpverlening aan [meisje 2] tot dat moment is verlopen en hoe het met haar gaat. De rechtbank verzoekt Bureau Jeugdzorg daarbij eveneens te laten weten of het verzoek tot uithuisplaatsing van [meisje 2] wordt gehandhaafd, gewijzigd of ingetrokken en/of een nadere behandeling ter terechtzitting nodig is.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1. wijst het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ontzetting van de
moeder van het gezag over [meisje 1] en [meisje 2] af;
4.2. stelt [meisje 2] onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, met
ingang van 19 oktober 2012 tot 22 september 2013;
4.3. verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [meisje 2] in een pleeggezin zoals
bedoeld in het indicatiebesluit van 11 september 2012, kenmerk B-CAM-ZVPR4, met ingang van 19 oktober 2012 tot 22 maart 2013 en houdt het verzoek voor het overige aan;
4.4. verzoekt Bureau Jeugdzorg uiterlijk twee weken voor de nader te bepalen zittingsdatum de rechtbank en alle belanghebbenden schriftelijk te laten weten hoe de hulpverlening aan [meisje 2] tot dat moment is verlopen en hoe het met haar gaat, alsmede of Bureau Jeugdzorg haar verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt en/of een behandeling ter terechtzitting noodzakelijk is;
4.5. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van 4.2 en 4.3;
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.A. Gerritse, P. Dondorp en A.M. Crouwel, kinderrechters, bijgestaan door mr. G. Leusink-Kolkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2012.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te Arnhem, door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.