ECLI:NL:RBUTR:2012:BY3109

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-700774-12 ontneming
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een cocaïnezaak met matiging van betalingsverplichting

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 november 2012 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die betrokken was bij de handel in cocaïne. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die strekte tot betaling van € 20.533,44, beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 12.406,00 werd geschat. De rechtbank heeft de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Walet, gehoord tijdens de zitting op 29 oktober 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 27 december 2011 tot en met 27 juni 2012 cocaïne heeft verhandeld, waarbij hij gebruik maakte van verschillende telefoonnummers. De rechtbank heeft de kosten van de cocaïnehandel en de gemaakte kosten voor telefoons en autokosten in aanmerking genomen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank heeft de totale kosten van de verdachte op € 23.084,00 geschat, maar heeft de betalingsverplichting gematigd tot € 7.500,00, rekening houdend met de financiële positie van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de financiële situatie van de verdachte in overweging te nemen bij het opleggen van betalingsverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/700774-12 (ontneming)
beslissing van de rechtbank d.d. 12 november 2012
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.
Raadsman mr. R. Walet, advocaat te Amersfoort.
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het wetboek van strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/700774-12 waaruit blijkt dat veroordeelde op 12 november 2012 door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank is veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, meermalen gepleegd, en het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken;
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 29 oktober 2012 is de officier van justitie gehoord. Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Walet.
2 De beoordeling.
2.1 De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 20.533,44.
2.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen. Subsidiair dient de vordering van de officier van justitie gematigd te worden. De verdediging heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat:
- het gemiddelde percentage ontmoetingen van 12,3 % slechts gebaseerd is op enkele weken van observaties in combinatie met de contactmomenten van de door veroordeelde gebruikte telefoons in die betreffende weken. Op geen enkele wijze is aangetoond dat dit percentage ook geldt voor de overige weken van de gehanteerde periode;
- het niet aannemelijk is gemaakt dat veroordeelde vanaf 24 september 2011 heeft gehandeld, waarbij getuige [getuige 1] als uitgangspunt lijkt te worden genomen. Uit het dossier volgt niet waarom men niet één van de andere getuigen als uitgangspunt heeft genomen voor het vaststellen van de periode;
- het niet aannemelijk is dat veroordeelde zijn cocaïne inkocht tegen de - in de berekening van de politie - gehanteerde groothandelprijs van € 34.375,00. Veroordeelde is geen groothandelaar en betaalde een bedrag tussen de € 38,00 en € 40,00 per gram. Derhalve dient uitgegaan te worden van een inkoopprijs van gemiddeld € 39.000,00 per kilo;
- er geen rekening is gehouden met de kosten die veroordeelde met zijn auto heeft gemaakt ten behoeve van de in-/ en verkoop van zijn handel. Aannemelijk is dat veroordeelde tenminste 1800 km heeft gereden wat (tegen € 0,19 per km) een kostenpost van € 342,00 met zich brengt.
2.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van de bewezenverklaarde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL0940/2012 086490B en de doorlopende paginanummers van het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] , volgt dat zij meerdere malen cocaïne bij veroordeelde kochten.
Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij sinds december 2011, kort voor de jaarwisseling, tot aan zijn aanhouding op 27 juni 2012 in cocaïne heeft gedeald en dat hij voor zijn handel in cocaïne gedurende die periode gebruik heeft gemaakt van de telefoonnummers: [telefoonnummer] en [telefoonnummer].
Periode en gebruikte telefoons
De rechtbank overweegt dat van de gehoorde getuigen (de afnemers van veroordeelde) alleen getuige [getuige 3] verklaart dat hij ook in 2011, sinds medio 2011, cocaïne van veroordeelde kocht.
Uit het proces-verbaal van politie volgt dat veroordeelde, naast de door veroordeelde genoemde telefoonnummers ([telefoonnummer] en [telefoonnummer]), in de periode van 24 september 2011 tot 21 april 2012 ook gebruik zou hebben gemaakt van [telefoonnummer]. Dit is gebaseerd op CIE informatie, inhoudend dat [verdachte] de afgelopen maanden gebruik heeft gemaakt van (onder andere) nummer [telefoonnummer] en voorts op de gegevens afkomstig uit de printhistorie van voornoemde telefoonnummers, waaruit volgt dat:
- 42 nummers van de in totaal 88 nummers uit de contactenlijst van [telefoonnummer] eveneens voorkomen in de 147 nummers uit de contactlijst van [telefoonnummer];
- 25 nummers van de in totaal 88 nummers uit de contactenlijst van [telefoonnummer] eveneens voorkomen in de 87 nummers uit de contactlijst van [telefoonnummer].
Voorts is er een overlap vastgesteld in de nummers die voorkomen op de contactlijsten van alle drie voornoemde telefoonnummers.
Niet vastgesteld is dat het nummer [telefoonnummer] daadwerkelijk in gebruik was bij veroordeelde. Ook de gehoorde getuigen/afnemers noemen het betreffende nummer niet in relatie tot veroordeelde.
De rechtbank overweegt dat geenszins uit te sluiten is dat een deel van de afnemers van veroordeelde, eveneens kocht bij (een) andere dealer(s).
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat de enkele verklaring van [getuige 3], de CIE melding en de gedeeltelijke overlap uit de contactenlijsten van voornoemde telefoonnummers onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen voor het dealen gedurende de periode vanaf 27 juni 2011.
Uit de printhistorie van de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] volgt dat deze telefoonnummers op respectievelijk 27 december 2011 en 3 mei 2012 in gebruik zijn genomen.
De rechtbank zal derhalve, mede gelet op de verklaring van veroordeelde die ziet op een handelsperiode van ongeveer zes maanden , voor de berekening van het voordeel uitgaan van de periode van 27 december 2011 tot en met 27 juni 2012 en van cocaïnehandel met gebruik van de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer].
Met betrekking tot de onderdelen waarop door de verdediging verweer is gevoerd beslist de rechtbank als volgt:
Periode
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hierboven is vermeld, bewezen dat veroordeelde in de periode van 27 december 2011 tot en met 27 juni 2012 in cocaïne heeft gehandeld, in welke periode veroordeelde gebruik heeft gemaakt van de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer].
Het aantal telefooncontacten van veroordeelde met deze nummers in voornoemde periode bedroeg (6368 + 3254) 9622.
Percentuele verhouding tussen het aantal telefooncontacten en het aantal ontmoetingen
In de week dat telefoonnummer [telefoonnummer] werd afgeluisterd leidden 539 contacten tot 68 ontmoetingen. Het aantal ontmoetingen bedroeg dus 12,6 % van het aantal telefooncontacten.
In de twee weken dat telefoonnummer [telefoonnummer] werd afgeluisterd leidden 1088 telefooncontacten tot 132 ontmoetingen. Het aantal ontmoetingen bedroeg in dit geval dus 12,1 % van het aantal telefooncontacten.
Gemiddeld voor beide toestellen en periodes bedroeg het aantal ontmoetingen (naar beneden afgerond) 12,3 % van het aantal telefooncontacten.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat voor de bewezenverklaarde periode kan worden volstaan met het gehanteerde gemiddelde percentage van 12,3 % zoals in de berekening is weergegeven. De rechtbank stelt vast dat de berekening van dit percentage correct is, zij acht de redenering (extrapolatie naar de hele bewezenverklaarde periode) acceptabel en het resultaat voldoende aannemelijk.
Het lag op de weg van de verdediging het verweer met concrete en controleerbare gegevens te onderbouwen. Nu die onderbouwing ontbreekt, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
Opmerking verdient daarbij dat een berekening op basis van andere concrete gegevens die wel aan het dossier ontleend zouden kunnen worden (bijvoorbeeld het aantal wikkels dat de verdachte bij zich droeg (28) vermenigvuldigen met het aantal dagen (180)) niet tot een gunstiger resultaat voor verdachte leidt.
Inkoopprijs
De groothandelsprijs van cocaïne bedroeg in de bewezenverklaarde periode € 34.375,00 per kilo. De rechtbank acht het niet aannemelijk geworden dat veroordeelde zijn cocaïne heeft ingekocht voor de in de berekening gehanteerde groothandelprijs. Voor dit oordeel is redengevend dat onvoldoende is onderbouwd dat veroordeelde in de zin van pagina 42 van het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel als een groothandelaar moet worden aangemerkt.
De rechtbank zal derhalve uitgaan van de door veroordeelde genoemde inkoopprijs van
€ 39,00 per gram (€ 39.000,00 per kilo).
Telefoonkosten
De rechtbank zal gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de kosten van telefoonnummer [telefoonnummer] in mindering brengen op het totaal van de berekende telefoonkosten
De rechtbank stelt de door veroordeelde gemaakte telefoonkosten voor de nummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] daarom op (€ 487,36 + € 108,12 =) € 595,48.
Autokosten
De rechtbank acht het aannemelijk dat, zoals de raadsman stelt, veroordeelde autokosten heeft gemaakt ten behoeve van zijn handel in cocaïne en stelt deze kosten op € 342,00.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel , voor het overige (het aantal verkochte wikkels (1,5) per ontmoeting en de gehanteerde prijs (€ 20,00) en hoeveelheid cocaïne (0,32 gram) per verkochte wikkel) juist is en dat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan van die grondslagen moet worden afgeweken.
De rechtbank neemt de berekeningen uit voornoemd proces-verbaal over en maakt deze tot de hare. Deze berekeningen acht de rechtbank voldoende onderbouwd en door veroordeelde niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist.
Op basis van het bovenstaande komt de rechtbank tot de navolgende berekening voor wat betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Opbrengst
- Aantal contacten dat daadwerkelijk tot een ontmoeting heeft geleid:
12,3% van 9622 = 1183 ontmoetingen (afgerond in het voordeel van veroordeelde);
- totaal aantal verkochte wikkels:
1183 x 1,5 = 1774,5 wikkels;
- opbrengst verkochte wikkels:
1774,5 wikkels x € 20,00 = € 35.490,00:
kosten
- totaal verkochte cocaïne:
1774,5 wikkels x 0,32 gram = 567,84 gram:
- kosten inkopen cocaïne:
567,84 gram x € 39,00 = € 22.145,76:
- overige kosten:
€ 595,48 (telefoonkosten) + € 342,00 (autokosten) = € 937,48;
- totale kosten € 23.084,00 (afgerond in het voordeel van veroordeelde).
Opbrengst: € 35.490,00
Totale kosten € 23.084,00 –
€ 12.406,00
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 12.406,00.
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte niet beschikt over enig vermogen voor verhaal en dat een terugbetalingsverplichting tot grote problemen zal leiden.
Blijkens het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel staat vast dat vermogenscomponenten tot een totaal bedrag van ongeveer € 3.314,-- in beslag zijn genomen en dat overigens geen vermogenscomponenten zijn aangetroffen.
De rechtbank acht gelet op de persoon van de verdachte niet aannemelijk dat vermogen zou zijn veiliggesteld.
Aannemelijk is voorts dat de verdachte, gelet op zijn beperkte legale inkomsten, waarvan niet valt aan te nemen dat die in de nabije toekomst zullen toenemen, weinig tot geen mogelijkheden heeft om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Gelet hierop zal de rechtbank de betalingsverplichting matigen tot een bedrag van € 7.500,00. De vordering van de officier van justitie wordt voor het overige afgewezen.
3 Toegepaste wettelijke bepalingen.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
4 De beslissing.
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 12.406,00;
- legt [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 7.500,00, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 november 2012.