ECLI:NL:RBUTR:2012:BY3105

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/700774-12; 16/601308-10 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel en bezit van cocaïne met vrijspraak voor bedreiging met vuurwapen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 12 november 2012, is de verdachte veroordeeld voor het handelen in en het in bezit hebben van cocaïne. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte in de periode van 27 december 2011 tot en met 27 juni 2012 opzettelijk cocaïne heeft verkocht en in zijn bezit had. De verdachte had bij zijn aanhouding op 27 juni 2012 een hoeveelheid cocaïne bij zich en had ook cocaïne in zijn woning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende deze periode schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne, wat schadelijk is voor de gezondheid en leidt tot verslaving en andere criminaliteit. De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij, terwijl hij in een proeftijd liep voor eerdere veroordelingen, opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging met een vuurwapen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij de dader was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de nadelige effecten van het gebruik van verdovende middelen, maar ook dat hij niet had ingegrepen in de schadelijke gevolgen van zijn handelen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/700774-12; 16/601308-10 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 november 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.
Raadsman mr. R. Walet, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 27 juni 2011 tot en met 27 juni 2012 in cocaïne heeft gehandeld;
feit 2: op 27 juni 2012 een hoeveelheid cocaïne in zijn bezit heeft gehad;
feit 3: op 17 juni 2012 iemand met een vuurwapen heeft bedreigd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en (ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten) de bekennende verklaringen van verdachte.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen de woorden “Zal ik je doodschieten”; verdachte dient van dat onderdeel vrijgesproken te worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Verdachte stelt echter dat hij over een kortere periode in cocaïne heeft gehandeld, dan de periode die ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit stelt de verdediging dat verdachte hiervan vrijgesproken dient te worden nu dit feit op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL0940/2012 086490B. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de navolgende feiten en omstandigheden.
Verdachte werd op 27 juni 2012 in Amersfoort aangehouden. In de schoudertas van verdachte werden 28 wikkels aangetroffen met daarin een witte stof. Voorts werd in de woning van verdachte een blok witte stof aangetroffen.
De bij verdachte en de in de woning van verdachte aangetroffen stoffen hadden een totaal gewicht van 58,87 gram en betroffen cocaïne.
De politie heeft een aantal personen benaderd van wie telefoonnummers in de contactenlijst van de mobiele telefoon van verdachte stonden vermeld.
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 7] , [getuige 8] en [getuige 3] , volgt dat elk van hen meerdere malen cocaïne bij verdachte kochten. Getuige [getuige 3], wonende te [woonplaats], verklaart voorts dat verdachte, nadat er contact was gelegd over het leveren van cocaïne, meestal naar hem toekwam.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij sinds december 2011, kort voor de jaarwisseling, tot aan zijn aanhouding op 27 juni 2012 in cocaïne heeft gedeald en dat hij voor zijn handel in cocaïne gedurende die periode gebruik heeft gemaakt van de telefoonnummers: [telefoonnummer] en [telefoonnummer]. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij bij zijn aanhouding een hoeveelheid wikkels met daarin cocaïne in zijn bezit had en dat hij in zijn woning eveneens een hoeveelheid cocaïne had.
Periode feit 1
De rechtbank overweegt dat van de gehoorde getuigen (de afnemers van verdachte) alleen getuige [getuige 2] verklaart dat hij ook in 2011, sinds medio 2011, cocaïne van verdachte kocht.
Uit het proces-verbaal van politie volgt dat verdachte, naast de door verdachte genoemde telefoonnummers ([telefoonnummer] en [telefoonnummer]), in de periode van 24 september 2011 tot 21 april 2012 ook gebruik zou hebben gemaakt van [telefoonnummer]. Dit is gebaseerd op CIE informatie, inhoudend dat [verdachte] de afgelopen maanden gebruik heeft gemaakt van (onder andere) nummer [telefoonnummer] en voorts op de gegevens afkomstig uit de printhistorie van voornoemde telefoonnummers, waaruit volgt dat:
- 42 nummers van de in totaal 88 nummers uit de contactenlijst van [telefoonnummer] eveneens voorkomen in de 147 nummers uit de contactlijst van [telefoonnummer];
- 25 nummers van de in totaal 88 nummers uit de contactenlijst van [telefoonnummer] eveneens voorkomen in de 87 nummers uit de contactlijst van [telefoonnummer].
Voorts is er een overlap vastgesteld in de nummers die voorkomen op de contactlijsten van alle drie voornoemde telefoonnummers.
Niet vastgesteld is dat het nummer [telefoonnummer] daadwerkelijk in gebruik was bij verdachte. Ook de gehoorde getuigen/afnemers noemen het betreffende nummer niet in relatie tot verdachte.
De rechtbank overweegt dat geenszins uit te sluiten is dat een deel van de afnemers van verdachte, eveneens kocht bij een (andere) dealer(s).
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat de enkele verklaring van [getuige 2], de CIE-informatie en de gedeeltelijke overlap uit de contactenlijsten van voornoemde telefoonnummers onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen voor het dealen gedurende de periode vanaf 27 juni 2011.
Uit de printhistorie van de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] volgt dat deze telefoonnummers op respectievelijk 27 december 2011 en 3 mei 2012 in gebruik zijn genomen.
De rechtbank zal derhalve, mede gelet op de verklaring van verdachte die ziet op een handelsperiode van ongeveer zes maanden, de bewezen verklaarde periode beperken tot de periode van 27 december 2011 tot en met 27 juni 2012.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank overweegt dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de bij de bedreiging betrokken Volkswagen Golf in die periode op zijn naam stond, maar dat hij niets met de bedreiging te maken heeft.
De aangever [aangever 1] en de drie getuigen [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6], die bij [aangever 1] in diens auto zaten, verklaren allen dat de bestuurder van de Volkswagen Golf een pistool tegen de hals/nek van [aangever 1] heeft gedrukt. Met de aangever en de getuigen is een zogenaamde Foto Osloconfrontatie gehouden en hen is gevraagd uit een rij foto’s de persoon aan te wijzen die volgens hen de bedreiging heeft gepleegd. Getuige [getuige 6] kan niemand aanwijzen en getuige [getuige 5] wijst een foto aan waar op een andere persoon dan verdachte afgebeeld staat. Getuige [getuige 4] wijst wel de foto aan waar verdachte op staat afgebeeld, maar weet het niet zeker. Getuige geeft voor wat betreft zijn zekerheid van de herkenning, op een schaal van 1 tot 10, een 1 aan. [aangever 1] twijfelt tussen twee foto’s. Op één van die twee foto’s staat verdachte afgebeeld. Getuige wijst dan de foto aan waarop verdachte niet afgebeeld staat en geeft als cijfer voor de zekerheid van zijn herkenning een “8”. Zijn zekerheid voor wat betreft de tweede foto, de foto waar verdachte op staat afgebeeld, geeft hij een “6 of 7”.
De rechtbank concludeert dat zowel de aangever als de getuigen, hoewel zij de dader van de bedreiging van zeer dichtbij hebben gezien, verdachte niet of met een grote mate van onzekerheid herkennen als de dader. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het vorenstaande niet uit te sluiten dat de bedreiging door een ander dan verdachte, is gepleegd.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging en zal verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 27 december 2011 tot en met 27 juni 2012 te Amersfoort en/of Bunschoten, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 2:
op 27 juni 2012 te Amersfoort opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 58,87 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daarbij de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt dat verdachte zich zal houden aan een meldingsplicht en of deel zal nemen aan een gedragsinterventie (Cognitieve Vaardigheidstraining).
Daarnaast vordert de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, gelet op de bepleitte vrijspraak, een gevangenisstraf op te leggen welke gelijk is aan de tijd die verdachte ten tijde van de uitspraak in de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis zal hebben doorgebracht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende een periode schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne en voorts heeft hij een hoeveelheid cocaïne in zijn bezit gehad. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Uit het strafblad van verdachte van 20 september 2012 volgt dat verdachte eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld. Verdachte is op 12 januari 2012 door de meervoudige strafkamer veroordeeld voor onder andere een soortgelijk feit, tot 200 uur werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Verdachte liep vanwege deze veroordeling in een proeftijd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij ten tijde van voornoemde terechtzitting bezig was met het dealen van cocaïne. De rechtbank acht het een zorgelijke ontwikkeling dat verdachte, terwijl hij in een proeftijd liep, wederom strafbare feiten heeft gepleegd. De terechtzitting en de waarschuwing die hij destijds heeft gekregen en de dreiging van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf hebben hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Op 24 augustus 2012 is er door de Reclassering Nederland een advies uitgebracht, opgemaakt door M.C. de Vries. De reclassering adviseert verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, waaronder een meldplicht en een deelname aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheidstraining+ (CoVa+).
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij inziet dat hij hulp nodig heeft bij het oplossen van zijn (financiële) problemen. Verdachte is bereid mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde behandeling en begeleiding en zal zich houden aan de te stellen voorwaarden.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Nu de rechtbank de onder feit 3 ten laste gelegde bedreiging niet bewezen acht en ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde een kortere periode bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht, alles afwegende en rekening houdend met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd , een gevangenisstraf van 10 maanden passend en geboden. De rechtbank zal een deel daarvan, groot 2 maanden, voorwaardelijk opleggen met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf maakt de behandeling en begeleiding van verdachte mogelijk en dient tevens te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden af.
De rechtbank overweegt daartoe dat, gelet op de vrijspraak voor de onder feit 3 ten laste gelegde bedreiging, de grond daartoe “dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen” is komen te vervallen.
7 Het beslag
De officier van justitie verzoekt de rechtbank ten aanzien van die onder verdachte in beslag genomen goederen waar thans conservatoir beslag op rust te bepalen dat het conservatoir beslag gehandhaafd blijft.
Ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen goederen verstaat de rechtbank dat hier - voor zover van toepassing - conservatoir beslag op rust.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 11 januari 2012 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd (één van) de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat de verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland. Daartoe dient verdachte zich na oproep te blijven melden bij de Reclassering Nederland op het adres: Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE Utrecht. Hierna moet verdachte zich gedurende door de Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden, zo frequent en zolang als de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht;
* dat de verdachte deelneemt aan de gedragsinterventie: de Cognitieve vaardigheidstraining+;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 11 januari 2012 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/601308-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten:
- een gevangenisstraf van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 november 2012.