ECLI:NL:RBUTR:2012:BY2996

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-656055-12 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor drugshandel. De verdachte, geboren in 1994 en gedetineerd in PI Utrecht, was betrokken bij de verkoop van cocaïne en heroïne in de periode van 16 april 2012 tot en met 11 juli 2012. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 6.228,38 als wederrechtelijk verkregen voordeel, terwijl de raadsman pleitte voor afwijzing van de vordering of een aanzienlijk lager bedrag van € 4,86, gerelateerd aan één bolletje heroïne.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van een proces-verbaal dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onderbouwde. Dit rapport, opgesteld door de politie, concludeerde dat de verdachte in de genoemde periode 870 bolletjes drugs had verkocht, wat leidde tot een geschatte opbrengst van € 8.700,-. Na aftrek van de inkoopkosten van € 4.475,67, werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 4.224,-.

De rechtbank oordeelde dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op gangbare drugsprijzen, in beginsel juist was en niet gemotiveerd was weersproken door de verdediging. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen, en wees de vordering van de officier van justitie voor het overige af. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/656055-12 (ontneming)
Datum uitspraak: 6 november 2012
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken, gewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1994],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in “PI Utrecht – HvB locatie Nieuwegein” te Nieuwegein.
Raadsman: mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
23 oktober 2012.
1. De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/656055-12
- de uitspraak van 6 november 2012 van de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht waarbij [verdachte] is veroordeeld terzake van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de periode van 16 april 2012 tot en met 11 juli 2012, tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt door [hoofdagent], hoofdagent bij de politie Utrecht en [buitengewoon opsporingsambtenaar], buitengewoon opsporingsambtenaar bij de politie Soest, gesloten en ondertekend
12 september 2012, pagina 1 tot en met pagina 8 van het proces-verbaal met nummer 2012154824.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 23 oktober 2012 zijn de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman gehoord.
2. De beoordeling.
De officier van justitie heeft de vordering van € 6.228,38 gehandhaafd.
De raadsman heeft primair gepleit voor afwijzing van de gehele vordering.
Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor een ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van ten hoogste € 4,86, betrekking hebbende op één bolletje heroïne.
Dat het bewezenverklaarde is begaan blijkt uit de bewijsmiddelen in het vonnis in de hoofdzaak van deze datum, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht. Genoemde bewijsmiddelen gelden als hier ingelast.
De omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor wat betreft de hele tenlastegelegde periode, blijkt uit het volgende bewijsmiddel
Een proces-verbaal met opschrift ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ nr. 2012154824 09WIEL, dat onder meer inhoudt:
Het telefoonnummer [telefoonnummer] was vanaf 4 maart 2012 tot 11 juli 2012 bijna iedere dag in gebruik. Er waren 1.320 inkomende gesprekken. Daarom wordt uitgegaan van 10 dealgesprekken per dag. Omdat twee afnemers cocaïne gebruikten en twee afnemers heroine gebruikten wordt uitgegaan van een 50/50% verhouding voor verkoop van die stoffen. Een bolletje bevatte 0,155 gram. De verkoopprijs per bolletje was € 10,--
De ingekochte hoeveelheid wordt verkregen door het aantal dagen te vermenigvuldigen met het aantal bestellingen per dag en het aantal gram cocaïne/heroïne per bolletje.
De in Nederland geldende inkoopprijzen voor drugs staan op een lijst van 2011 die onder verantwoordelijkheid van het DNRI (Dienst nationale recherche Informatie) tot stand is gekomen. De prijs van cocaïne is € 34.375,-- per kilo en die van heroïne is € 32.000,-- per kilo. De gemiddelde prijs bij gelijke delen is € 33,19 per gram.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in voornoemd proces-verbaal ‘dossier wederrechtelijk verkregen voordeel’ en gebaseerd op de in Nederland geldende drugsprijzen die onder verantwoordelijkheid van het DNRI-NND tot stand zijn gekomen, in beginsel juist is. De berekening is door de verdediging niet gemotiveerd weersproken.
Met betrekking tot de periode die voor de berekening als uitgangpunt dient, heeft de rechtbank gelet op het vonnis van 6 november 2012 onder parketnummer 16/654765-12, waaruit volgt dat verdachte vrijgesproken is van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod in de periode van 1 februari 2012 tot en met 5 april 2012 en het vonnis van 6 november 2012 onder parketnummer 16/656055-12, waaruit volgt dat verdachte vrijgesproken is van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod in de periode van 6 april 2012 tot en met 15 april 2012. De rechtbank komt hierdoor tot de volgende berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel:
De periode van 16 april 2012 tot en met 11 juli 2012 beslaat een periode van 87 dagen.
De verkochte hoeveelheid is als volgt:
87 dagen x 1 bolletje cocaïne/heroïne x 10 bestellingen per dag = 870 bolletjes.
De verkoopprijs is dan: 870 x € 10,- = € 8.700,-
De ingekochte hoeveelheid is als volgt:
87 dagen x 0,155 gram cocaïne/heroïne x 10 bestellingen per dag = 134,85 gram cocaïne/heroïne.
De inkoopprijs is dan: 134,85 x € 33,19,- = € 4.475,67
Het wederrechterlijk verkregen voordeel bedraagt als volgt:
Opbrengst: € 8.700,00
Kosten/Inkoop: € 4.475,67 -/-
Totaal: € 4.224,33
De rechtbank stelt de hoogte waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 4.224,- en legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.224,- .
De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden die aanleiding geven tot het toepassen van haar matigingsbevoegdheid.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
3. De toegepaste wettelijke bepalingen.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
4. De beslissing.
De rechtbank stelt het bedrag van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 4.224,-.
Zij legt veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 4.224,-, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zij wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.J. Veldhuijzen, tevens kinderrechter, M.J. Grapperhaus en P.P.C.M. Waarts, bijgestaan door mr. P. Groot-Smits als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 6 november 2012.
Mr. Groot-Smits is buiten staat mede te ondertekenen.