2.1. [verzoeker], geboren op [1967] (thans dus 45 jaar oud), is op 3 september 2007 bij [v.o.f.] in dienst getreden als officemanager voor 26 uur per week. Het aanvankelijk overeengekomen loon bedroeg € 1.400,-- bruto maand bij een fulltime dienstverband. Vanaf 1 januari 2008 bedraagt het bruto maandsalaris € 1.115,-- (26/40 x € 1.700,-- bruto).
Op 28 augustus 2009 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld. Zij is voor het eerst gezien door de bedrijfsarts op 22 januari 2010. De bedrijfsarts adviseerde te trachten de gebleken geschilpunten tussen werkgever en werknemer te bespreken en op te lossen, waarbij het volgens de bedrijfsarts noodzakelijk is dat een gecertificeerd mediator wordt ingeschakeld. Uit een advies van de bedrijfsarts van 26 maart 2010 blijkt, dat [v.o.f.] en [verzoeker] inmiddels een gesprek hebben gehad (zonder dat de mediator was ingeschakeld), dat het gesprek positief door betrokkenen is ervaren, en dat op het volgende spreekuur, 6 mei 2010, afspraken kunnen worden gemaakt over de feitelijke start van de re-integratie. Op 7 mei 2010 adviseert de bedrijfsarts dat [verzoeker] start met driemaal 2 uur per week in eigen tempo en zonder klantencontact. Op 31 mei 2010 meldt [verzoeker] zich opnieuw ziek, volgens haar omdat [v.o.f.] geen rekening heeft gehouden met de door de bedrijfsarts gestelde voorwaarden. Op 22 juli 2010 adviseert de bedrijfsarts dat [verzoeker] nog niet op reële wijze inzetbaar is in het eigen werk, dat zij binnenkort een jaar arbeidsongeschikt zal zijn, en dat daarom ook onderzocht moet worden of de mogelijkheden tot werkhervatting in ander werk bij de eigen werkgever of, als dat niet beschikbaar is, bij een andere werkgever groter zijn. De bedrijfsarts adviseert daarvoor een arbeidsdeskundige in te schakelen; aldus kan worden voorkomen dat het UWV in een later stadium een loonsanctie oplegt. Op 13 augustus 2010 adviseert de bedrijfsarts dat de medische situatie van [verzoeker] niet is veranderd. Voorts adviseert hij een re-integratiebedrijf in te schakelen. Op 23 september 2010 adviseert de bedrijfsarts dat [verzoeker] op 25 oktober 2010 haar werk volledig hervat, omdat zij inmiddels viermaal 5 uur per week is gaan werken. Op 28 oktober 2010 heeft [verzoeker] zich opnieuw wegens spanningsklachten ziek gemeld, volgens haar omdat [v.o.f.] onvoldoende structuur in de werkzaamheden aanbracht. Op 26 november 2010 adviseert de bedrijfsarts om met spoed actie te ondernemen richting 2e spoor. Op 4 februari 2011 schrijft de bedrijfsarts dat hij begrepen heeft dat nog geen re-integratiebedrijf is ingeschakeld. Voorts adviseert hij de inschakeling van een gecertificeerd mediator om op respectvolle wijze tot een beëindiging van het dienstverband te komen. Op 4 maart 2011 adviseert de bedrijfsarts dat de medische situatie van [verzoeker] verslechterd is, en dat zij in ieder geval voor het werk bij [v.o.f.] arbeidsongeschikt is. De bedrijfsarts constateert tot zijn spijt dat in de afgelopen periode noch een gecertificeerd mediator, noch een gecertificeerd re-integratiebedrijf is ingeschakeld. Op 5 mei 2011 stelt [v.o.f.] aan [verzoeker] voor een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst op te stellen. [v.o.f.] is bereid in dat kader € 1.500,-- aan [verzoeker] ter beschikking te stellen voor outplacement. [verzoeker] heeft dit aanbod niet aanvaard.
Op 11 november 2011 heeft [v.o.f.] een ontslagvergunning voor [verzoeker] aangevraagd, met als onderbouwing dat [verzoeker] niet wil meewerken aan de re-integratie, hetgeen aan haar te verwijten is. [verzoeker] heeft als verweer gevoerd dat ook zij er geen vertrouwen meer in heeft dat zij bij [v.o.f.] kan hervatten, maar dat zij in het 2e spoor had moeten re integreren en dat een mediator had moeten worden ingeschakeld. De ontslagaanvraag is bij beslissing van 22 februari 2012 afgewezen, omdat UWV Werkbedrijf mede op grond van het ingewonnen deskundigenadvies van oordeel is dat er wel mogelijkheden tot re-integratie binnen de onderneming zijn, en voorts dat geen sprake is van onwil aan de zijde van [verzoeker].