parketnummer: 16/656025-12; 13/421752-08 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 oktober 2012
[verdachte]
geboren op [1972] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein
raadsman mr. W.C. den Daas, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 5 juli 2012 een blikje bier heeft gestolen bij de Plus supermarkt.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op het aangifteformulier van de Plus Supermarkt, de aanhouding van verdachte en een proces-verbaal bevindingen betrekking hebbend op het uitkijken van de bewakingsbeelden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank, op grond van het dossier en de ter zitting bekeken camerabeelden, moet oordelen of wettig en overtuigend kan worden bewezen of verdachte het blikje bier heeft gestolen. Verdachte ontkent de diefstal. Op grond van deze ontkenning heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aan hem ten laste gelegde diefstal heeft begaan, zoals in de bewezenverklaring vermeld.
Aangever [aangever], leidinggevende bij de Plus supermarkt, heeft verklaard dat verdachte op 5 juli 2012 een blikje bier heeft gestolen uit de Plus supermarkt aan de Voorstraat in Utrecht.
De getuige [getuige], werkzaam als beveiliger bij de Plus supermarkt aan de Voorstraat in Utrecht, heeft verklaard dat hij op 5 juli 2012 de live camerabeelden in de winkel zat te bekijken. De getuige zag op de beelden dat een persoon (door hem genoemd: verdachte 1) uit het schap met bier een blikje bier pakte en dit in zijn linkerachterzak deed. Hij passeerde vervolgens de kassa zonder het blikje bier ter betaling aan te bieden. De getuige heeft deze persoon, die bleek te zijn: verdachte, voorbij de kassa aangehouden.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben de beelden afkomstig van de beveiligingscamera’s in de Plus supermarkt aan de Voorstraat te Utrecht bekeken en hebben van het verhandelde een beschrijving gegeven. Op de camerabeelden was de persoon te zien die door de beveiliger was aangehouden, te weten verdachte. Te zien was dat verdachte in het gangpad met alcoholische dranken liep. Verdachte pakte een blikje van 0,5 liter uit het schap en stopte dit blikje in zijn linkerachterzak van zijn spijkerbroek. Verdachte trok zijn T-shirt over zijn linkerachterzak. Verdachte rekende het blikje van 0,5 liter niet af, liep langs de rij wachtende klanten en passeerde de kassa.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 05 juli 2012 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een blikje bier toebehorende aan Plus supermarkt (vestiging Voorstraat).
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, verder te noemen ISD, af te wijzen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte eerder een ISD-maatregel heeft gekregen. Deze ISD-maatregel is zeer recent afgesloten, in juli 2011. De verdediging is van mening dat het opleggen van een tweede ISD-maatregel op dit moment te snel na de laatste maatregel komt en alleen tot doel zou hebben om de maatschappij te vrijwaren van delicten die verdachte pleegt. Verdachte pleegt relatief lichte vergrijpen als winkeldiefstallen met een geringe financiële schade. De eerdere ISD-maatregel is niet aangeslagen, mede doordat er geen huisvesting was geregeld voor verdachte. Uit de reclasseringsrapportage blijkt dat verdachte niet gemotiveerd is om mee te werken aan een behandeling. Wederom opleggen van de ISD-maatregel zou daarom neerkomen op een langdurige opsluiting zonder dat er zorg en begeleiding wordt geboden, hetgeen thans niet passend en geboden is.
De verdediging heeft voorgesteld aan verdachte een straf op te leggen welke hij verdient voor de diefstal van een blikje bier.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Uit dit handelen blijkt dat verdachte weinig respect toont voor de eigendommen van anderen. Hij veroorzaakt met zijn handelen veel ergernis en overlast bij, in casu, de winkelier, alsmede financiële schade. Dit raakt uiteindelijk de hele maatschappij. Verdachte dient zich hiervan rekenschap te geven.
De rechtbank heeft gelet op het rapport van de reclassering van 28 september 2012, opgemaakt door R. Mulder, reclasseringswerker. Uit het rapport volgt dat verdachte niet heeft meegewerkt aan de totstandkoming van het adviesrapport, waardoor er geen uitspraak kan worden gedaan over de behandelbaarheid van verdachte. Ook in het verleden heeft verdachte niet meegewerkt aan rapportages en reclasseringstoezicht. Tijdens de eerder opgelegde ISD-maatregel is er sprake geweest van enige medewerking, maar niet voldoende om een behandeling van de grond te krijgen.
Uit het reclasseringsdossier, het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie en het proces-verbaal van de politie komt het beeld naar voren van een man met ernstige alcohol- en drugsmisbruik die delicten pleegt om zijn gebruik te financieren. Verdachte houdt alle hulp en behandeling af. Ook tijdens de eerdere ISD-maatregel heeft hij niet goed meegewerkt, waardoor er aan het eind van de maatregel geen adequate nazorg was. De mogelijkheid dat er wederom een ISD-maatregel opgelegd kan worden weerhoudt verdachte er niet van nieuwe delicten te plegen. De reclassering schat de kans op recidive als hoog. De reclassering is van mening dat, om recidive tegen te gaan, het opleggen van de ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk is.
In beginsel is oplegging van de ISD-maatregel mogelijk, nu aan alle vereisten van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uitreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 21 augustus 2012 blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaar voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit ten minste drie maal eerder wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld, waaronder eenmaal tot de ISD-maatregel, welke straffen reeds ten uitvoer zijn gelegd. Op grond van voornoemde documentatie en het feit dat verdachte niet gemotiveerd is om mee te werken met de reclassering of een recidiveverminderend traject dient ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Bescherming van de maatschappij dient in beginsel te prevaleren en de ISD-maatregel kan daartoe een geëigend middel zijn.
De rechtbank is echter van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, zeer kort na ommekomst van de eerder opgelegde ISD-maatregel, thans niet passend en geboden is. De verwachting is dat een volgende ISD-maatregel in het geval van verdachte, gezien het verloop van de vorige ISD-maatregel en verdachtes weigering om mee te werken aan behandeling, zal uitmonden in twee jaar ‘kale’ detentie en dat acht de rechtbank op dit moment niet proportioneel. Dat laat onverlet dat de rechtbank verdachte zijn handelen zwaar aanrekent. Verdachte heeft reeds ruime recidive ten aanzien van vermogensdelicten. Eerdere bestraffingen en de oplegging van een ISD-maatregel hebben hem er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Bij voortzetting van het patroon van plegen van dergelijke strafbare feiten, zal oplegging van opnieuw een ISD-maatregel onherroepelijk naderen.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, thans nog geen aanleiding tot oplegging van de ISD-maatregel en zal de vordering van de officier van justitie tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders afwijzen.
De rechtbank ziet in het omvangrijke strafblad van verdachte echter wel een reden om hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van drie maanden.
De voorlopige hechtenis is bij separaat opgemaakte beslissing al opgeheven.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de voorwaardelijke straf van twee weken gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 6 januari 2009 niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de rechtbank over gaat tot oplegging van de ISD-maatregel. Indien de rechtbank de officier van justitie niet volgt in haar eis vordert zij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 6 januari 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 13/421752-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van twee weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en mr. R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van drs. E.M.S. Arduin, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 oktober 2012.
Mr. M.J. Grapperhaus en mr. R.G.A. Beaujean zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.