uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: T. van der Horst, BSc, werkzaam bij ‘[naam]’),
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de ambtenaar belast met de heffing, verweerder.
Bij beschikking van 31 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser onder andere een aanslag waterschapsbelasting voor zuiveringsheffing van € 163,98 opgelegd ten behoeve van het perceel [adres] te [woonplaats] voor het belastingjaar 2012.
Bij besluit van 8 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder naar aanleiding van eisers bezwaar de aanslag verlaagd naar € 148,73. Daarnaast heeft verweerder geweigerd aan eiser een kostenvergoeding toe te kennen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om het beroep zonder behandeling ter zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek op 11 september 2012 gesloten.
1. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser onder andere een aanslag waterschapsbelasting voor zuiveringsheffing van € 163,98 opgelegd ten behoeve van het perceel [adres] te [woonplaats] voor het belastingjaar 2012. Hierbij is verweerder uitgegaan van een huishouden van twee personen en drie vervuilingseenheden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder naar aanleiding van het bezwaar van eiser de aanslag verlaagd naar € 148,73. Nu eiser alleen woont, moet volgens verweerder het ‘alleenwonendtarief’ worden gehanteerd. Verweerder heeft geweigerd aan eiser een kostenvergoeding toe te kennen. Volgens verweerder heeft geen herroeping van het primaire besluit wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid plaatsgevonden, omdat sprake is van een verlaging van een forfaitaire aanslag op verzoek van de belastingplichtige. Ook ziet verweerder niet in waarom eiser beroepsmatige rechtsbijstand nodig had van zijn kantoorgenoot en dat daadwerkelijk kosten zijn gemaakt.
3. In beroep voert eiser aan dat verweerders primaire besluit wel te wijten is aan een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Verder is gesteld dat het aantal vervuilingseenheden al tweemaal eerder, over de belastingjaren 2009 en 2012, na bezwaar door [eiser], is verminderd. Eiser meent dat hij rechtsbijstand van zijn kantoorgenoot nodig achtte, omdat hijzelf niet gespecialiseerd is in bestuursrecht. Eiser handhaaft daarom zijn vordering tot vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten.
4. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het bezwaar of beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat niet alleen dat de kosten zelf redelijk moeten zijn, willen zij voor vergoeding in aanmerking komen maar ook dat het maken van de kosten als zodanig moet redelijk zijn geweest.
5. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder voor het belastingjaar 2012, gelet op de vorige belastingjaren 2009 en 2010, op de hoogte kon zijn van de omstandigheid dat uitgegaan had moeten worden van het alleenwonendentarief. Door dit in het primaire besluit van 31 maart 2012 na te laten heeft verweerder onrechtmatig jegens eiser gehandeld.
6. Het beroep kan echter niet slagen, omdat de rechtbank niet vermag in te zien dat eiser voor het maken van bezwaar rechtsbijstand nodig heeft gehad. Noch het benoemen van de in het primaire besluit gemaakte fout noch het verzoeken van kosten van bezwaar vereist specifieke kennis. Dit geldt te meer, nu eiser kennelijk in voorgaande jaren ook al met succes bezwaar heeft gemaakt tegen dezelfde fout. Hoewel het eiser vrijstaat om rechtsbijstand in te roepen was dit in het onderhavige geval klaarblijkelijk niet nodig.
7. In verband met het voorgaande kan in het midden blijven of de werkzaamheden van de kantoorgenoot van eiser kunnen worden aangemerkt als een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 19 oktober 2010 (LJN: BO3392) waarin een vergelijkbaar oordeel is gegeven.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es - de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Altenaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.