ECLI:NL:RBUTR:2012:BY2570

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-654392-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie minderjarige verdachten voor straatroof met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie minderjarige verdachten, die op 25 januari 2012 een straatroof hebben gepleegd op een 16-jarig meisje in Amersfoort. De verdachten, die 13 en 14 jaar oud waren, hebben gezamenlijk het slachtoffer beroofd van haar mobiele telefoon, een simkaart en een geldbedrag van 5 euro. Tijdens de beroving werd het meisje bedreigd met een mes, wat leidde tot een ernstige schending van haar persoonlijke veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten voorafgaand aan de beroving een plan hadden gemaakt over hoe zij de beroving zouden uitvoeren en dat zij de buit zouden verdelen. Alle drie de verdachten hebben hun betrokkenheid bij de beroving bekend en hebben spijt getoond voor hun daden.

De rechtbank oordeelde dat het bewijs, waaronder de verklaringen van het slachtoffer en de medeverdachten, wettig en overtuigend was. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot een werkstraf van 90 uur, subsidiair 45 dagen jeugddetentie, en een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de maatregel Hulp en Steun opgelegd, om de verdachten te begeleiden en te ondersteunen in hun ontwikkeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, waarbij de ouders van de verdachten aansprakelijk zijn gesteld voor de schade, gezien de jonge leeftijd van de verdachten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachten, hun spijtbetuigingen, en het feit dat zij niet eerder met justitie in aanraking zijn geweest. De rechtbank benadrukte de ernst van het gepleegde feit en de impact op het slachtoffer, en heeft een passende straf opgelegd die zowel recht doet aan de ernst van de zaak als aan de omstandigheden van de verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/654392-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1998] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. J.J.C. van Haren, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen [aangever 1] op straat heeft beroofd van haar mobiele telefoon, een simkaart en 5 euro.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaring van aangeefster en op de bekennende verklaringen van verdachte en de medeverdachten.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte ten laste gelegde feit op basis van de aangifte en de bekennende verklaringen van verdachte en de medeverdachten.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Aangeefster [aangever 1] heeft bij de politie verklaard dat zij op 25 januari 2012 rond 21.39 uur vanaf haar werk aan de [adres] te Amersfoort naar huis fietste. Aangeefster sloeg rechtsaf om de [adres] op te gaan en zij fietste vervolgens de [adres] in. Haar zwarte handtas hing aan haar stuur. Aangeefster zag dat er een jongen naar haar toe kwam lopen en zij zag dat er nog twee andere jongens stonden. De jongen pakte haar stuur vast. Aangeefster zag dat er een andere jongen aan kwam lopen. Ze voelde dat die jongen haar vastpakte en zijn rechterhand op haar mond legde. Deze jongen had een mes in zijn linkerhand en hij richtte het mes naar haar. Aangeefster zag dat het mes een scherpe punt had en dat het mes ongeveer vijftien centimeter lang was. De jongen hield het mes voor haar buik. Een andere jongen die rechts van aangeefster stond pakte haar mobiele telefoon uit haar broekzak. Aangeefster zag dat deze jongen in haar handtas aan het kijken was en dat hij haar portemonnee uit de tas pakte. Later ontdekte aangeefster dat haar geld weg was. De jongen die achter haar stond zei “we moeten nu gaan, er komt iemand aan”. De jongen liet haar los en zei “als je iets zegt, vermoord ik je”.
Aangeefster schatte dat er ongeveer vijf euro was weggenomen. Zij gaf aan dat haar weggenomen mobiele telefoon een Blackberry Curve was en dat in die telefoon een prepaidkaart zat. De prepaidkaart betrof een kaart van Kruidvat mobiel.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend het meisje samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te hebben beroofd. Verdachte verklaarde dat ze vooraf hadden besproken wie wat zou doen en dat zij de buit zouden verdelen. Verdachte had de mobiele telefoon uit de zak van het meisje en het geld uit de portemonnee, die in de tas van het meisje zat, gehaald. Verdachte had het mes dat ze bij de beroving hadden gebruikt drie weken daarvoor gevonden en hij had dat mes meegenomen om het bij de beroving te gebruiken. Verdachte had het mes voor de beroving aan medeverdachte [medeverdachte 1] gegeven. De mobiele telefoon had hij aan medeverdachte [medeverdachte 2] gegeven en [medeverdachte 2] had de telefoon verkocht. Verdachte verklaarde dat ze alle drie een gelijke rol in de beroving hadden gehad.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] tijdens de beroving zei dat er een man aankwam en dat [medeverdachte 1] toen tegen het meisje zei “als je wat zegt maak ik je dood”. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren in het door hen opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van verdachte dat verdachte had verklaard dat het meisje door medeverdachte [medeverdachte 1] was bedreigd met de woorden “niet praten, anders maak ik je af”.
De rechtbank acht op grond van voornoemd bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn mededaders op 25 januari 2012 te Amersfoort [aangever 1] op de openbare weg (te weten de [adres]) heeft beroofd van haar telefoon, haar simkaart en haar geld en dat zij daarbij gebruik hebben gemaakt van geweld en [aangever 1] hebben bedreigd met geweld.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 januari 2012 te Amersfoort op de openbare weg te weten de [adres], tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- een telefoon (merk Blackberry, type Curve) en
- een simkaart (Kruidvat mobiel) en
- enig geldbedrag,
toebehorende aan [aangever 1], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat zijn mededader
- die [aangever 1] heeft vastgepakt en zijn hand over de mond van die [aangever 1] heeft gelegd en
- een mes op de buik van die [aangever 1] gericht heeft (gehouden) en
- die [aangever 1] de volgende woorden heeft toegevoegd "als je iets zegt, vermoord ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van negentig uur subsidiair 45 dagen jeugddetentie met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft gevorderd om de maatregel Hulp en Steun als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke strafdeel te koppelen.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit pas dertien jaar was, er geen enkel strafrechtelijk antecedent aanwezig is, verdachte een brief aan het slachtoffer heeft geschreven, waarin hij een grote schuldbewustheid heeft laten zien en het feit dat verdachte in het kader van de voorlopige hechtenis reeds te maken heeft gehad met een zeer langdurig huisarrest waar verdachte zich aan gehouden heeft. De verdediging heeft verzocht daarom geen jeugddetentie op te leggen, maar een deels onvoorwaardelijke en een deels voorwaardelijke werkstraf in combinatie met de maatregel Hulp en Steun. Bij het bepalen van de omvang van deze straf dient rekening te worden gehouden met het feit dat van het langdurende huisarrest al een bestraffende werking is uitgegaan, aldus de verdediging.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met zijn mededader [medeverdachte 1] het plan opgevat om iemand te gaan beroven om snel aan geld te kunnen komen. Daarop heeft [medeverdachte 1] zijn vriend [medeverdachte 2] gepingd om te vragen of hij met de beroving mee wilde doen. Ze spraken met z’n drieën af wie wat zou doen bij de beroving en wachtten op de avond van 25 januari 2012 op een slachtoffer. Vervolgens heeft verdachte die avond samen met zijn twee mededaders een meisje van zestien jaar op straat beroofd van haar mobiele telefoon met simkaart en haar geld. Het meisje is vastgepakt, er is een hand op haar mond gelegd, het mes dat verdachte had meegenomen is op haar buik gericht en toen er iemand aankwam werd gedreigd dat ze vermoord zou worden als ze wat zou zeggen, voordat verdachte en zijn mededaders wegrenden.
Het handelen van verdachte werd slechts ingegeven door financieel gewin zonder dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen. De ervaring leert dat slachtoffers van een straatroof gedurende geruime tijd de psychische nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring in het dossier blijkt dat het handelen van verdachte ook voor dit slachtoffer zeer beangstigend is geweest en dat zij nog altijd bang is om alleen naar buiten te gaan. Voorts worden door het plegen van dit soort strafbare feiten de bestaande gevoelens van onveiligheid in de maatschappij bevestigd en versterkt.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de beroving dertien jaar. Zijn mededaders waren beiden veertien jaar. Het is de rechtbank gelet op de persoon van de verdachte ter zitting niet duidelijk geworden waarom de nog zeer jonge verdachte samen met zijn eveneens nog jonge mededaders tot dit strafbare feit is gekomen. Verdachte heeft bekend het delict te hebben gepleegd en hij heeft het slachtoffer een excuusbrief geschreven. Ook ter zitting heeft verdachte aangegeven veel spijt te hebben van wat hij heeft gedaan. Het is de rechtbank daarmee gebleken dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 8 augustus 2012 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 23 maart 2012 maakt de rechtbank op dat de ouders van verdachte geen grote problemen met verdachte ervaren in de thuissituatie. Verdachte zit in een eerste mavo/havo brugklas op het Hooghelandt College. Gezien zijn resultaten is de verwachting dat hij mavo zal aankunnen. In de toekomst wil verdachte het liefst bij het leger, net als zijn vader. Verdachte vertoont druk gedrag op school, maar geen probleemgedrag. Verdachte voetbalt, traint twee keer in de week en hij speelt één keer in de week een wedstrijd. Verder vindt hij het leuk om te computeren, tv te kijken en de hond uit te laten. Verdachte werkt goed mee aan de gesprekken. De ouders werken eveneens goed mee. Verdachte lijkt verdrietig om de situatie waar hij nu in zit. Hij heeft veel spijt van wat hij heeft gedaan. Ouders zeggen verdachte strakkere regels op te leggen. Verdachte hoopt met de brief die hij aan het slachtoffer heeft geschreven het slachtoffer duidelijk te maken dat ze niet bang hoeft te zijn voor hem. Daarnaast wil hij zijn excuses aanbieden.
Verdachte zou het vervelend vinden als de begeleiding na de zitting doorgaat, omdat hij dan steeds aan het delict wordt herinnerd. Hij zegt desondanks te zullen meewerken als het wordt opgelegd. Ouders zeggen er begrip voor te hebben als geoordeeld wordt dat verdere begeleiding nodig is.
Verdachte lijkt op alle levensgebieden goed te functioneren. De kans op recidive wordt laag ingeschat. De zorgpunten liggen voornamelijk op het gebied van relaties en het inschatten van de consequenties van zijn gedrag. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om een deels voorwaardelijke en een deels onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun, mede om de ontwikkeling van verdachte te volgen. Verdachte wordt verdacht van een ernstig strafbaar feit op jonge leeftijd, wat de kans op recidive niet uitsluit. Daarom is de maatregel passend.
Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, is blijkens het rapport van
22 augustus 2012 eveneens van mening dat de zorgpunten liggen op het gebied van relaties en het inschatten van de consequenties van gedrag. Er moet aandacht zijn voor de beïnvloedbaarheid van verdachte, voor het inschatten van de gevolgen van wat hij doet en voor zijn vriendenkeuze. De jeugdreclassering adviseert gelijk aan de Raad voor de Kinderbescherming om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de maatregel Hulp en Steun.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij het fijn vindt om met iemand van de jeugdreclassering te kunnen praten en dat hij zal meewerken aan begeleiding door de jeugdreclassering als de rechtbank dat oplegt. Ook de ouders van verdachte hebben ter zitting aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan begeleiding door de jeugdreclassering.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het door verdachte gepleegde feit een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigt. Gelet op de nog jonge leeftijd van verdachte, het feit dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en zijn proceshouding zal de rechtbank de onvoorwaardelijke straf in de vorm van een werkstraf opleggen. Daarnaast is de rechtbank op basis van de bevindingen van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld de maatregel Hulp en Steun geïndiceerd is. Het is de rechtbank gebleken dat er weinig zorgen zijn omtrent verdachte en dat de kans op recidive laag is, echter zijn er wel een aantal punten waar verdachte begeleiding bij nodig heeft om te voorkomen dat verdachte toch weer bij het plegen van strafbare feiten betrokken kan raken. Gelet op de ernst van het feit en om verdachte ervan te doordringen dat hij een zeer ernstig strafbaar feit heeft gepleegd waar hij zich in de toekomst verre van moet houden zal de rechtbank het voorwaardelijk deel in de vorm van een jeugddetentie opleggen en niet in de vorm van een werkstraf.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een passende sanctie is. De rechtbank zal dan ook aan verdachte een werkstraf voor de duur van negentig uur opleggen subsidiair 45 dagen jeugddetentie met aftrek van het voorarrest, alsmede een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar en de maatregel Hulp en Steun als bijzondere voorwaarde.
7. De benadeelde partij
De officier van justitie heeft gevorderd om benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk te verklaren in de door haar ingediende vordering tot schadevergoeding voor zover deze vordering de reiskosten naar de Reinier van Arkel Groep in Vught tot een bedrag van € 672,00 betreft, nu de vordering ten aanzien van deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij voor de overige gevorderde materiële schade toe te wijzen, alsmede om de vordering tot immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 800,00 en dit hoofdelijk op te leggen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover deze vordering ziet op de reiskosten naar de Reinier van Arkel Groep in Vught tot een bedrag van € 672,00, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De verdediging is van mening dat de vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding voor het overige kan worden toegewezen. De verdediging heeft verzocht om het toe te wijzen bedrag niet hoofdelijk op te leggen, maar om te bepalen dat iedere verdachte 1/3 van het toe te wijzen bedrag moet betalen.
De benadeelde partij [aangever 1], voor wie als wettelijke vertegenwoordiger optreedt [aangever 1], vordert een schadevergoeding van € 1.773,16 voor het bewezen verklaarde feit, waarvan € 943,16 ter zake van materiële schade en € 830,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.071,16 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 271,16 ter zake van materiële schade en € 800,00 ter zake van immateriële schade. De rechtbank acht een bedrag van € 800,00 voor geleden immateriële schade in de onderhavige zaak een redelijk en billijk bedrag.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Nu verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt acht de rechtbank de ouders van verdachte aansprakelijk voor die schade.
Om de eigen verantwoordelijkheid van verdachte voor zijn aandeel in het bewezen verklaarde feit te benadrukken zal de rechtbank het toegewezen bedrag gelijkelijk over verdachte en de twee medeverdachten verdelen. Verdachte dient daardoor 1/3 deel van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij te betalen, te weten € 357,05, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige deel van de vordering, dat wil zeggen voor de verzochte vergoeding van de gemaakte reiskosten naar de Reinier van Arkel Groep in Vught, acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij het causale verband tussen deze gemaakte kosten en het bewezen verklaarde feit onvoldoende heeft onderbouwd. De behandeling van dit deel van de vordering levert daarmee in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding op. Voor dit deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het
bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 90 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 45 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd in het kader van de maatregel Hulp en Steun moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, zolang als die instelling dat nodig vindt;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
Benadeelde partijen
- veroordeelt de ouders van verdachte, de heer M.P.E. de Voogd en mevrouw P.M.M. van den Berg, tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 357,05, ter zake van materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mr. E.A. Messer en
mr. I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 oktober 2012.