parketnummer: 16/994043-10
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 oktober 2012
[verdachte]
geboren op [1962] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. drs. T.C. van Wagensveld, advocaat te Amsterdam
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (16/994044-10) op de terechtzitting van 2 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- feit 1: samen met een ander of anderen opzettelijk aangiften voor de omzetbelasting onjuist dan wel onvolledig heeft gedaan en met betrekking tot die aangiften omzetbelasting valsheid in geschrift heeft gepleegd;
- feit 2: (primair) samen met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd danwel (subsidiair) deze geschriften heeft gebruikt en voorhanden heeft gehad;
- feit 3: samen met een ander of anderen geld heeft witgewassen;
- feit 4: opzettelijk geen administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen heeft gevoerd.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot de ten laste gelegde feiten heeft de verdediging in het algemeen aangevoerd dat verdachte sinds 1999 goudhandelaar en juwelier is. Verdachte heeft zowel van de heer [aangever 1], die handelde namens de [bedrijf 1], als van medeverdachte [medeverdachte] sloopgoud gekocht en dat sloopgoud is door hen ook daadwerkelijk aan verdachte geleverd. Er is geen sprake geweest van gefingeerde verkopen en door verdachte valselijk opgemaakte facturen. Dat [bedrijf 1] daadwerkelijk goud aan verdachte heeft geleverd staat, aldus de verdediging, niet ter discussie. Dat medeverdachte [medeverdachte] daadwerkelijk goud aan verdachte heeft geleverd volgt, aldus de verdediging, uit de verklaringen van [medeverdachte] en de echtgenote van verdachte en uit de omstandigheid dat [medeverdachte] ook rechtstreeks goud heeft verkocht aan de buiten verdenking staande [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. De omstandigheid dat uit een door de FIOD bij [medeverdachte] uitgevoerd onderzoek zou zijn gebleken dat [medeverdachte] niet over bewijzen beschikt dat hij goud heeft geleverd aan verdachte en dat hij niet alle omzetbelasting heeft aangegeven, kan aan verdachte niet worden tegengeworpen.
De verdediging heeft er voorts nog op gewezen dat verdachte van [aangever 1] sloopgoud is blijven kopen, ook nadat [betrokkene 3] in 2007 de nieuwe eigenaar van [bedrijf 1] was geworden. Verdachte mocht er, aldus de verdediging, van uitgaan dat [aangever 1] na de overname nog namens [bedrijf 1] handelde en de leveringen ook namens [bedrijf 1] plaatsvonden. De verdediging heeft er hierbij onder meer op gewezen dat [aangever 1] juweliers na de overname nog steeds als handelsnaam van [bedrijf 1] bij de Kamer van Koophandel stond vermeld en [aangever 1] na de overname samen met [betrokkene 3] in de winkel van verdachte is geweest om goud te verkopen.
Met betrekking tot de ten laste gelegde feiten afzonderlijk heeft de verdediging - kort samengevat - nog het volgende aangevoerd.
Ter zake van feit 1:
Hetgeen in de tenlastelegging is genoemd voldoet niet aan de delictsomschrijving van de op de tenlastelegging genoemde artikelen 69, lid 2 en/of artikel 68 lid 2 aanhef en onder a van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. Dit betekent, aldus de verdediging, dat dit feit niet bewezen kan worden. Voor zover de rechtbank dit niet mocht volgen, heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte ontkent dat hij opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan. Verdachte heeft alle benodigde stukken aangeleverd aan zijn boekhouder, die op basis daarvan de aangiften heeft gedaan. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat dit juist was. Bovendien is, aldus de verdediging, geen sprake van het doen van onjuiste aangiften. Er is slechts sprake van mogelijke verschuivingen tussen de aangiften over de ten laste gelegde maanden, maar per saldo is niet te weinig aangegeven. Dit zou slechts anders zijn indien de vooraftrek van de omzetbelasting zou komen te vervallen, maar daarvan kan, aldus de verdediging, geen sprake zijn. Het Axel Kittel arrest is niet van toepassing, nu daarin geoordeeld werd dat omzetbelasting over fictieve leveringen niet in rekening mocht worden gebracht. In het geval van verdachte is geen sprake van fictieve leveringen nu daadwerkelijk goud geleverd is door [bedrijf 1] en [medeverdachte].
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte ontkent dat er sprake is geweest van gefingeerde verkopen. Het goud is daadwerkelijk door hem gekocht en aan hem geleverd en hij heeft er voor betaald. Gelet op hetgeen in de tenlastelegging is vermeld kan, aldus de verdediging, in dat geval geen sprake zijn van valse facturen. Verdachte ontkent desalniettemin met klem valse facturen te hebben opgemaakt of te laten opmaken. Voor zover er onregelmatigheden in de door de wederpartij opgestelde facturen zijn geconstateerd, kunnen deze onregelmatigheden niet als bewijs tegen verdachte dienen.
Ten aanzien van feit 3:
Verdachte ontkent dat sprake is van gefingeerde verkopen. Reeds om die reden kan, aldus de verdediging, geen sprake zijn van witwassen. Hetzelfde geldt voor de bedragen die afkomstig zouden zijn uit de onjuiste aangiften omzetbelasting. Voor zover het juist zou zijn dat er twee facturen in de administratie van verdachte ontbreken, wijst de verdediging erop dat verdachte alle stukken aan zijn boekhouder heeft gegeven met het verzoek deze te verwerken. Mocht ten onrechte geen verwerking van deze twee facturen hebben plaatsgevonden - hetgeen verdachte niet bekend is - dan is er, aldus de verdediging, hooguit sprake van een onjuiste aangifte waarvoor met een reguliere belastingcorrectie zou kunnen worden volstaan. Van witwassen is geen sprake.
Ten aanzien van feit 4:
De verdediging stelt dat, nu in haar optiek, de gefingeerde goudtransacties niet bewezen kunnen worden, dit ten laste gelegde feit ook niet bewezen kan worden. Nu geen sprake is van gefingeerde goudtransacties, resteren enkel het (eventueel) ontbreken in de administratie van twee facturen en de geconstateerde (binnen jaarlijkse) verschuivingen. Uit de jurisprudentie volgt dat niet elke fout in de administratie kan leiden tot de conclusie dat er geen administratie is gevoerd als in de belastingwet is bedoeld. De geconstateerde gebreken zijn aldus de verdediging niet ernstig genoeg om te oordelen dat geen administratie is gevoerd als in de belastingwet is bedoeld.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 22 juli 2008 heeft de Belastingdienst een brief ontvangen afkomstig van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Hierin maakt [betrokkene 1] melding van het feit dat hij sinds mei 2008 een leverancier heeft van edelmetaal/ sloopgoud die grote hoeveelheden van deze goederen te koop aanbiedt, dat hij over de periode mei 2008 tot en met 21 juli 2008 een groot bedrag aan omzetbelasting aan deze leverancier heeft betaald en dat hij zich afvraagt of deze leverancier daadwerkelijk aangifte heeft gedaan van de ontvangen omzetbelasting. Naar aanleiding van deze brief heeft de Belastingdienst een back-up gemaakt van de boekhouding van [betrokkene 1] over 2008 en aan de hand van die gegevens onder de naam “Goudzoeker” een onderzoek ingesteld bij de diverse leveranciers van sloopgoud aan [betrokkene 1], waaronder verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte].
Op 6 juli 2010 is in het zogenoemde Tripartite overleg besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen verdachte naar de vermoedelijk onjuist ingediende aangiften omzetbelasting in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 oktober 2008.
Bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
Bewijsoverwegingen
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt het volgende:
1. In de administratie van [betrokkene 4] zijn facturen aan getroffen van [bedrijf 1] Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat deze facturen vals zijn door op deze facturen te vermelden dat [bedrijf 1] aan “[betrokkene 4]” sloopgoud had verkocht terwijl [bedrijf 1] in werkelijkheid geen goud heeft geleverd (feit 2). Dat er geen goud is geleverd, leidt de rechtbank af uit het feit dat er bij twee verschillende bedrijven facturen van [bedrijf 1] zijn aangetroffen met hetzelfde factuurnummer, de facturen van [bedrijf 1] niet steeds een opeenvolgend factuurnummer hebben en dat in de administratie twee facturen zijn aangetroffen met hetzelfde factuurbedrag terwijl de hoeveelheden, goudsamenstellingen en de goudprijzen bij twee verkooptransacties niet exact dezelfde kunnen zijn geweest. Daarbij komt dat de hoeveelheden goudsamenstellingen van het door verdachte aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verkochte sloopgoud niet overeenkomt met het van [bedrijf 1] ingekochte sloopgoud. Ook acht de rechtbank van belang dat de kasadministratie van verdachte over substantiële periodes een aanzienlijk kastekort laat zien terwijl verdachte heeft verklaard dat hij [bedrijf 1] steeds contant betaalde.
2. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] facturen vervalst, door op deze facturen te vermelden dat [medeverdachte] aan “[betrokkene 4]” sloopgoud had verkocht terwijl [medeverdachte] in werkelijkheid geen goud heeft geleverd (feit 2). Dat er geen goud is geleverd, leidt de rechtbank af uit het feit dat medeverdachte [medeverdachte] onvoldoende concreet kan aangeven wie zijn eigen leveranciers zijn, er geen enkele administratieve onderbouwing is van de inkoop van het goud en [medeverdachte] niet beschikt over kennis die noodzakelijk is om actief te zijn in de goudhandel.
In het dossier bevinden zich zowel geprinte facturen als handgeschreven facturen. Uit de kenmerkende overeenkomsten tussen de geprinte facturen van [medeverdachte] en de facturen van [bedrijf 1], een andere leverancier van de verdachte, leidt de rechtbank af dat de facturen zijn opgesteld in onderling overleg tussen verdachte en zijn medeverdachte. Uit het feit dat daarnaast in de administratie van verdachte originele facturen van [medeverdachte] gericht aan verdachte zijn aangetroffen, voorzien van een stempel van de onderneming van [medeverdachte], leidt de rechtbank af dat [medeverdachte], hetzij deze facturen zelf heeft opgesteld, hetzij blanco facturen aan verdachte ter beschikking heeft gesteld zodat deze de facturen verder kon opstellen en in zijn administratie kon opnemen. In beide gevallen is er sprake van medeplegen van het onder 2. tenlastegelegde;
3. Verdachte heeft de hiervoor onder 1 genoemde facturen van [medeverdachte] en de onder 2 genoemde facturen van [bedrijf 1] ondanks dat deze vals waren opgenomen in de bedrijfsadministratie. Daarnaast heeft verdachte 2 facturen ten name van de kopende partij [betrokkene 5] niet opgenomen in de administratie (feit 4).
4. Verdachte heeft de facturen van [medeverdachte] en de facturen van [bedrijf 1] gegeven aan zijn boekhouder waarna deze de fictief afgedragen omzetbelasting ten onrechte heeft vermeld op de aangiften omzetbelasting. De onder 3 genoemde facturen van [betrokkene 5] heeft verdachte niet gegeven aan zijn boekhouder waardoor de door verdachte in verband met deze verkopen ontvangen BTW niet is verantwoord in de betreffende aangiften omzetbelasting (feit 1).
5. Verdachte heeft door het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangifte beschikt over ten onrechte niet afgedragen BTW en ten onrechte verrekende BTW. Verdachte heeft over deze bedragen beschikt terwijl hij wist dat deze uit misdrijf afkomstig waren (feit 3).
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging
Hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, berust op de opvatting dat hetgeen verdachte daarover verklaard, op waarheid berust. Gelet op de inhoud van bewijsmiddelen hecht de rechtbank echter geen geloof aan de verklaring van verdachte dat er goud geleverd is door [medeverdachte] en door [bedrijf 1]
Anders dan door de verdediging is betoogd, hebben de onder de tenlastelegging aangehaalde artikelen geen betekenis voor de beoordeling of de ten laste gelegde gedraging kan worden bewezen danwel of een bewezen verklaarde gedraging alle elementen van een delictsomschrijving bevat.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 28 februari 2008 tot en met 31 oktober 2008 te IJsselstein, in elk geval in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (elektronische) aangiften voor de omzetbelasting over de maand januari 2008 en de maand maart 2008 en de maand april 2008 en de maand mei 2008 en de maand juni 2008 en de maand juli 2008 en de maand augustus 2008 en de maand september 2008 onjuist heeft gedaan en laten doen, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op die bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Utrecht en/of Apeldoorn (elektronisch) ingediende aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde maanden telkens een te hoog bedrag aan terug te vragen BTW, althans (telkens) een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl die feiten telkens er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
hij tijdstippen in de periode van 28 februari 2008 tot en met 31 oktober 2008 te Utrecht en/of IJsselstein, in elk geval in Nederland, 8 (elektronische) aangiften omzetbelasting over de maand januari 2008 en de maand maart 2008 en de maand april 2008 en de maand mei 2008 en de maand juni 2008 en de maand juli 2008 en de maand augustus 2008 en de maand september 2008, zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en doen opmaken immers heeft hij, verdachte, valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op/in die (elektronische) aangiften telkens een te laag bedrag aan af te dragen BTW opgenomen en/of (telkens) een fictief, althans te hoog, bedrag aan terug te vragen BTW opgenomen,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij op tijdstippen in de periode van 10 januari 2008 tot en met 12 oktober 2010 te Utrecht en/of IJsselstein en/of Eindhoven en/of Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander in totaal circa 33 facturen ten name van de kopende partij "[betrokkene 4]" (verkopende partij "[bedrijf 1]" en/of "[medeverdachte]"),
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt immers heeft verdachte, en zijn mededader valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op/in die nota's/facturen telkens gefingeerde verkopen van hoeveelheden (sloop)goud aan "[betrokkene 4]" opgenomen,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij op tijdstippen in de periode van 10 januari 2008 tot en met 12 oktober 2010, te Utrecht en/of IJsselstein en/of Eindhoven en/of Helmond, voorwerpen, te weten geldbedragen tot een totaalbedrag van circa Euro 482.545,- (te weten circa Euro 20.844,- en/of circa Euro 22.776,- aan niet afgedragen BTW en/of circa Euro 98.769,- en/of circa Euro 337.820,- aan/wegens ten onrechte afgetrokken BTW), voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven,
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen/geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 12 oktober 2010 te Utrecht en/of IJsselstein, in elk geval in Nederland, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd,
-immers vormt de kasadministratie geen betrouwbare basis voor de winstberekening en
-is de administratie zodanig gevoerd dat niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van verdachte/belastingplichtige duidelijk blijken en
-heeft hij, verdachte, 2 facturen ten name van/op naam van de kopende partij "[betrokkene 5]" niet opgenomen en/of verwerkt in de (bedrijfs)administratie van de eenmanszaak "[betrokkene 4]" en
-heeft hij, verdachte, 33 nota's ten name van/op naam van de kopende partij "[betrokkene 4]" (verkopende partij "[bedrijf 1]" en/of "[medeverdachte]") opgenomen en/of verwerkt in de (bedrijfs)administratie van de eenmanszaak "[betrokkene 4]",
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
Valsheid in geschift, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3
Witwassen, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4
Als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, een zodanige administratie niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar alsmede een geldboete ter hoogte van € 200.000,--.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair integraal vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging het opleggen van een lagere straf bepleit. De verdediging acht, nu het gestelde belastingvoordeel hooguit € 51.000,-- bedraagt, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in deze niet passend.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft meegewerkt aan BTW fraude. In dat verband heeft hij facturen vervalst, onjuiste belastingaangiftes gedaan en heeft hij verzuimd om een deugdelijke administratie te voeren. De teveel terug gevraagde BTW heeft verdachte witgewassen. Verdachte heeft zich hiermee onttrokken aan zijn verantwoordelijkheid tegenover de samenleving. Hij heeft er immers aan bijgedragen dat geld dat beschikbaar was voor het algemeen belang, terecht kwam bij zichzelf en zijn mededader. Dit valt verdachte kwalijk te nemen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn blanco strafblad. De rechtbank ziet hierin aanleiding een deel van de door de officier van justitie gevorderde straf voorwaardelijk op te leggen en verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om naast deze gevangenisstraf een geldboete op te leggen zoals de officier van justitie heeft gevorderd. Hoewel aannemelijk is geworden dat verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, kan dit voordeel niet worden ontnomen door middel van het opleggen van een hoofdstraf.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
Valsheid in geschift, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3
Witwassen, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4
Als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, een zodanige administratie niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 oktober 2012.
Mr. M.J.C.J. Evers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenenen.