ECLI:NL:RBUTR:2012:BY2213

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 12/3151 en SBR 12/3091
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens gebruik perceel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 1 augustus 2012, waarbij zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 29 november 2011 ongegrond was verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat eiser een last onder dwangsom opgelegd kreeg omdat het gebruik van zijn perceel in strijd was met het bestemmingsplan. Eiser had het perceel gebruikt voor de opslag van materialen en het stallen van materieel, wat volgens de gemeente niet was toegestaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het gebruik van het perceel niet in overeenstemming was met de bestemmingsvoorschriften, en dat er geen zicht op legalisatie was. Eiser had betoogd dat het stallen van rollend materieel als parkeren moest worden aangemerkt, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De voorzieningenrechter concludeerde dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college van burgemeester en wethouders noopten om van handhaving af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 12/3151 en SBR 12/3091
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 november 2012 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. J.G. Galama, advocaat te Eemnes,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes, verweerder,
gemachtigde: mr. I.M. van Gompel, werkzaam bij de gemeente Eemnes.
Als derdebelanghebbenden hebben aan het geding deelgenomen: [A] en [B], beiden wonende te [woonplaats].
Procesverloop
Het beroep en het verzoek hebben betrekking op het besluit van 1 augustus 2012 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit 29 november 2011 onder verbetering van de motivering ongegrond heeft verklaard. In het bestreden besluit heeft verweerder eiser gelast om binnen zes weken na de verzending van dit besluit de illegale situatie op een ongenummerd perceel aan de [adres], gelegen achter de woning op nummer [nummer], plaatselijk bekend gemeente [gemeente], sectie [sectie] nummers [perceelnummers] (hierna: het perceel) te beëindigen, zulks onder verbeurte van een dwangsom van een eenmalige dwangsom van € 5.000,- ineens.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derdebelanghebbenden zijn in persoon verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (SBR 12/3091
1. Bij brief van 6 oktober 2011 hebben derdebelanghebbenden, eigenaren van het perceel [adres] [nummer], zich tot verweerder gewend met het verzoek handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel in strijd met de bestemming en de in 2002 aan eiser verleende vrijstelling voor opslag van bouwmaterialen in een bijgebouw op het perceel.
2. Bij brief van 12 oktober 2011 heeft verweerder eiser medegedeeld voornemens te zijn hem een last onder dwangsom op te leggen omdat het gebruik van het perceel als staanplaats voor onderkomens en als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, materialen en produkten in strijd is met het geldende bestemmingsplan en het nieuwe bestemmingsplan dat in voorbereiding is. Volgens de brief is de buitenopslag van divers materieel en het bedrijfsmatige gebruik door derden van de beide bijgebouwen op het perceel niet toegestaan. Bij brief van 26 oktober 2011 heeft eiser gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn zienswijze tegen dit voornemen kenbaar te maken.
3. Bij besluit van 29 november 2011 heeft verweerder medegedeeld dat is geconstateerd dat in de twee bijgebouwen en buiten op het perceel opslag en activiteiten (zoals door het barbecuebedrijf Meatsaver) plaatsvinden die strijdig zijn met zowel het bestemmingsplan als de verleende vrijstelling. Eiser is gelast de illegale situatie binnen zes weken te beëindigen en beëindigd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- ineens.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder de door hem opgelegde last overeenkomstig het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 12 april 2012 nader geconcretiseerd: eiser kan de illegale situatie beëindigen door de buiten bedrijfsmatig opgeslagen materialen/materieel te (laten) verwijderen en verwijderd te houden. In elk geval betreft dit de aanhangwagens, de (opslag- en vuil-)containers, de pallets met stenen/dakpannen, de schaftkeet en de trailers. In het bestreden besluit is verder vermeld dat is geconstateerd dat het gebruik dat barbecuebedrijf Meatsaver maakt van een gedeelte van het perceel en een gedeelte van een bijgebouw, inmiddels is beëindigd.
5. Op grond van het bestemmingsplan ‘Wakkerendijk/Meentweg (1e wijziging)’ (hierna: het bestemmingsplan) en het bestemmingsplan ‘Wakkerendijk/Meentweg, 1e wijziging wijzigingsplan ex artikel 4, lid 8 (beëindiging agrarisch bedrijf [adres] [nummer])’ (hierna: het wijzigingsplan) heeft het perceel de bestemming ‘woondoeleinden’.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de planvoorschriften van het wijzigingsplan zijn de op de kaart voor woondoeleinden aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuis, nader aangeduid met C, met daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken, tuinen, erven, paden en parkeerplaatsen.
Het eengezinshuis, nader aangeduid met C, ligt op het perceel van derdebelanghebbenden. Op het perceel, dat is afgesplitst van het perceel van derdebelanghebbenden en dat eigendom is van eiser, staan twee bijgebouwen.
Op 5 november 2002 aan eiser een vrijstelling verleend voor de opslag van diverse bouwmaterialen in de grootste van deze twee bijgebouwen.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier relevant, is het verboden om de gronden binnen het plangebied te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de op de kaart aangewezen bestemmingen.
6. Eiser heeft betoogd dat hij het bijgebouw waarvoor vrijstelling is verleend sinds 2002 gebruikt voor de opslag van bouwmaterialen en het daarbij gelegen terrein als tijdelijke parkeerruimte voor rollend materieel. Volgens eiser is verweerder in een gesprek dat na de verlening van de vrijstelling in 2002 heeft plaatsgevonden, met dit gebruik akkoord gegaan. Eiser heeft verder gesteld dat het stallen van rollend materieel niet strijdig is met het bestemmingsplan aangezien dit moet worden aangemerkt als parkeren. Eiser heeft in zijn beroepschrift betoogd dat de last feitelijk onuitvoerbaar is omdat hij een bouwonderneming heeft en beschikt over circa zes trucks. Om deze trucks efficiënt te kunnen gebruiken beschikt de onderneming over tien aanhangwagens/opleggers, die worden gebruikt voor het vervoer van en naar bouwplaatsen. Eiser heeft, naar hij stelt, sinds 2001 afwisselend circa tien aanhangwagens/opleggers op het perceel staan en de bedrijfsvoering is daarop ingericht. De aanhangwagens/opleggers zijn 10 meter lang en 5 ton zwaar en mogen niet op de openbare weg worden geparkeerd. Het is volgens eiser vreemd dat het stallen van een aan een truck gekoppelde aanhangwagen wel is toegestaan en het stallen van een losse aanhangwagen niet. Eiser heeft verder betoogd dat de door verweerder opgelegde last onvoldoende duidelijk is.
7. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of het gebruik dat eiser van het perceel maakt in strijd is met de planvoorschriften. Eiser heeft betoogd dat het stallen van rollend materieel moet worden aangemerkt als gebruiken als parkeerplaats in de zin van artikel 2, eerste lid, van de planvoorschriften van het wijzigingsplan.
8. De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan geen voorschrift bevat met de definities van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Verweerder heeft, gelet daarop, terecht gesteld dat voor de betekenis van het begrip ‘parkeerplaats’ moet worden aangesloten bij het normale spraakgebruik. In het normale spraakgebruik wordt volgens verweerder onder parkeerplaats verstaan een open of overdekte ruimte die dient voor het stallen van motorvoertuigen en waar men kan stoppen na een volbrachte rit. Dit betekent dat het bestemmingsplan en het wijzigingsplan het stallen van rollend materieel (aanhangwagens/opleggers/schaftketen) niet toestaan, aangezien dit geen gemotoriseerde voertuigen zijn. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hieruit volgt dat ook het plaatsen van een aan een truck gekoppelde aanhangwagen op het perceel niet is toegestaan.
9. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht gesteld dat het gebruik dat eiser van het perceel maakt door de opslag van materialen en het stallen van materieel, in strijd is met artikel 17, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan.
10. Voor zover eiser heeft willen betogen dat het gebruik dat hij van het perceel maakt op grond van de overgangsbepaling uit artikel 22, tweede lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan is toegestaan, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals onder meer verwoord in de uitspraak van 29 juli 2009 (LJN BJ4078), rust in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat het strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en nadien is voortgezet.
Eiser heeft zijn betoog niet nader onderbouwd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het bestemmingsplan in 2000 in werking is getreden, terwijl uit stukken van de Kamer van Koophandel en het Kadaster blijkt dat de onderneming van eiser, [bedrijf] BV, eerst op 8 november 2001 is opgericht en dat eiser eerst op 12 juli 2002 eigenaar is geworden van het perceel, plaatselijk bekend gemeente [gemeente], sectie [sectie] nummer [perceelnummer]. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat het perceel ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan werd gebruikt voor opslag van materialen en materieel.
11. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van een last onder bestuursdwang. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
12. Verweerder was, gelet op het voorgaande, bevoegd was om ter zake van het gebruik van het perceel in strijd met artikel 17, eerste lid van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, handhavend op te treden.
13. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
14. De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van eiser, inhoudende dat verweerder hem in een gesprek op 26 november 2002 zou hebben toegestaan rollend materieel op het perceel te stallen, aldus dat hij zich beroept op het vertrouwensbeginsel.
15. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat het bevoegde bestuursorgaan, in dit geval het college van burgemeester en wethouders, ter zake mededelingen doet waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
Eiser heeft geenszins aannemelijk gemaakt dat door het bevoegde bestuursorgaan in dit geval dergelijke mededelingen zijn gedaan. Anders dan eiser leest de voorzieningenrechter in het verslag dat is gemaakt van het gesprek van 26 november 2002, niet dat de wethouder enige toezegging heeft gedaan aan eiser.
16. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat het enkele tijdsverloop, ongeacht de duur daarvan, geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had behoren af te zien. De omstandigheid dat verweerder niet eerder handhavend heeft opgetreden, brengt dan ook niet mee dat verweerder thans niet tegen het gebruik van het perceel in strijd met het bestemmingsplan zou mogen optreden.
17. In het bestreden besluit is uiteengezet dat geen sprake is van zicht op legalisatie. Verweerder heeft toegelicht dat de activiteiten van eiser op het perceel ook op grond van het nieuwe bestemmingsplan ‘Wakkerendijk-Meentweg 2012’ (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) niet zijn toegestaan. Het nieuwe bestemmingsplan is op 25 juni 2012 vastgesteld, maar, in verband met een (niet door eiser) ingediend verzoek om een voorlopige voorziening, nog niet in werking getreden. Op grond van het nieuwe bestemmingsplan zal het bijgebouw waarvoor op 5 november 2002 vrijstelling is verleend, worden bestemd als ‘Bedrijf’, met de aanduiding ‘opslag’, de rest van het perceel zal worden bestemd als ‘Tuin’. Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften van het nieuwe bestemmingsplan zijn de voor tuin aangewezen grond bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Ook het nieuwe bestemmingsplan, dat naar verwachting op korte termijn in werking zal treden, staat de opslag van materialen en materieel op het perceel dus niet toe.
18. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het algemeen belang gediend is bij handhavend optreden heeft kunnen laten prevaleren boven het belang van eiser. Dat de onderneming van eiser hierdoor wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering en dat eiser daardoor wordt getroffen in zijn financiële belang maakt dit niet anders. Dit risico dient voor rekening van eiser te komen aangezien hij het perceel in strijd met de bestemming gebruikt dan wel laat gebruiken. Verder is van belang dat derdebelanghebbenden verweerder om handhaving hebben verzocht.
19. De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had behoren af te zien van handhaving.
20. Ten aanzien van het betoog van eiser dat de opgelegde last onvoldoende duidelijk is, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In het bestreden besluit, dat een volledige heroverweging is van het primaire besluit van 29 november 2011, heeft verweerder de oplegde last nader gespecificeerd. In het bestreden besluit is eiser een nieuwe begunstigingstermijn van zes weken geboden. Derhalve moet worden getoetst of de last, zoals die in het bestreden besluit is opgelegd, voldoende duidelijk is. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het geval. Zij overweegt daartoe dat, zoals hierboven onder 4. is omschreven, in het bestreden besluit concreet is vermeld op welke wijze eiser de illegale situatie kan beëindigen. Het betoog van eiser dat niet duidelijk is of een aan een truck gekoppelde aanhangwagen wel op het perceel mag worden geplaatst, slaagt niet. In de last staat, zoals verweerder ook ter zitting heeft toegelicht, dat de aanhangwagens van het perceel moeten worden verwijderd. Het is aldus voldoende duidelijk dat de last ook betrekking heeft op een aangekoppelde aanhangwagen.
21. Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Onder deze omstandigheden wordt geen aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 12/3151)
22. Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
- verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.N. Noorman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.