zaaknummers: SBR 12/1661 en SBR 12/1662
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2012 in de zaken tussen
1. Venestraat Zwolle B.V. (SBR 12/1161), te Amersfoort, eiseres 1
(gemachtigde: mr. G.E. Creijghton),
2. Stumass B.V. (SBR 12/1162), te Arnhem, eiseres 2
(gemachtigde: mr. M.L. Diepenhorst),
gezamenlijk aangeduid als eisers,
College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zwolle, verweerder
(gemachtigde: mr. H.C.S. van Dop).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[A], [B], [C], [D], [E],
[F], [G], [H], [I], [J], [K], [L],
[M] en [N], allen te [woonplaats].
Bij besluit van 11 november 2011 heeft verweerder zijn beslissing om op 31 oktober 2011 spoedeisende bestuursdwang toe te passen met betrekking tot de panden Venestraat 23, 25 en 25a te Zwolle aan eiseres 2 bekendgemaakt. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten daarvan geheel voor rekening van eiseres 2 komen.
Bij uitspraak van 2 januari 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo de (onder andere) door eisers ingediende verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 17 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de zaken verwezen naar de rechtbank Utrecht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2012.
Namens eiseres 1 is verschenen [O] (ontwikkelingsmanager), bijgestaan door gemachtigde Creijghton voornoemd.
Namens eiseres 2 is verschenen [P] (directeur), bijgestaan door gemachtigde Diepenhorst voornoemd.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde Van Dop voornoemd. Derde-partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door [B], [F] en [G], allen voornoemd.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. Axeon (enig aandeelhoudster van Venestraat B.V., verder: Venestraat) is sinds medio 2006 eigenaresse van de panden. Sindsdien heeft zij diverse plannen ontwikkeld voor de exploitatie van de panden. Uit de dossierstukken blijkt hierover dat er een jarenlange discussie gaande is tussen Venestraat en verweerder over de vraag hoe de panden kunnen worden gebruikt overeenkomstig de (vanuit planologisch opzicht door de gemeente gewenste) bestemming. Een aantal plannen is op verzoek van verweerder niet doorgezet en een aantal plannen heeft Venestraat laten varen. Begin 2011 laat Venestraat werkzaamheden uitvoeren in de panden om ze geschikt te maken voor (tijdelijke) kamergewijze verhuur. Deze vorm van gebruik stuit op bezwaren van omwonenden en verweerder, hetgeen eind augustus 2011 resulteert in verweerders voornemen tot het toepassen van preventie bestuursdwang aangaande de voorgenomen kamerverhuur. Begin september 2011 meldt Venestraat aan verweerder dat zich een kandidaat-huurder (Stumass B.V., verder Stumass) heeft gemeld, die in de panden een woongroep voor studenten met een autisme spectrum stoornis wil vestigen. Over dit initiatief vindt vervolgens overleg plaats tussen Venestraat, Stumass en verweerder, omdat op voorhand niet duidelijk is of dit gebruik past binnen het op 30 juni 2011 in werking getreden voorbereidingsbesluit. Bij e-mailbericht van 5 oktober 2012 deelt de verantwoordelijk wethouder aan Stumass mee dat verweerder ernaar neigt het ambtelijk advies, dat tot strekking heeft dat de gewenste gebruiksvorm niet past binnen het voorbereidingsbesluit, te volgen.
Aanleiding spoedeisende bestuursdwang
2. Bij e-mailbericht van 31 oktober 2011 laat een omwonende aan de verantwoordelijk wethouder weten dat het afgelopen weekend kamerbewoners in het pand zijn getrokken. Op eveneens 31 oktober 2011, om 16.00 uur, is namens verweerder een aanvang gemaakt met de toepassing van bestuursdwang. Van het binnentreden en de feitelijke uitoefening van de bestuursdwang is een schriftelijk verslag opgemaakt. Om 19.55 uur is het dichtzetten van de panden afgerond en is een verzegeling aangebracht. Bij besluit van 11 november 2011 heeft verweerder vervolgens zijn beslissing om op 31 oktober 2011 spoedeisende bestuursdwang toe te passen met betrekking tot de panden Venestraat 23, 25 en 25a te Zwolle bekendgemaakt aan Stumass. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten daarvan geheel voor rekening van Stumass komen. Bij uitspraak van 2 januari 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo de (onder andere) door eisers ingediende verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
3. Artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt onder overtreding verstaan een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt voor zover thans van belang onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding.
4. Eisers hebben als voornaamste beroepsgrond aangevoerd dat het voorgenomen gebruik door Stumass van de panden niet in strijd is met (de voorschriften van) het op 20 juni 2011 door de raad genomen voorbereidingsbesluit en het toekomstige bestemmingsplan “Assendorp”. Het college was dan ook niet bevoegd tot handhavend optreden.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat zowel onder het vigerende bestemmingsplan als onder het voorbereidingsbesluit en het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan de functie “wonen” in de panden is toegestaan. Tussen partijen is evenmin in geschil, en ook de rechtbank gaat ervan uit, dat de voorschriften van het op 30 juni 2011 in werking getreden voorbereidingsbesluit en de bijlage “regels Wonen-Meergezinshuis” (hierna: de regels) van toepassing zijn op de onderhavige zaak. De inhoud van beide stukken is in de bij partijen bekende uitspraak van de voorzieningenrechter Almelo uitgebreid weergegeven. Voor de leesbaarheid heeft de rechtbank de regels opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
6. Voor de beoordeling van de beroepsgrond is cruciaal de vraag of de door Stumass beoogde woonvorm kan worden aangeduid als woningen (meergezinshuis) of als wooneenheden. In het eerste geval bestaat immers geen strijd met het voorbereidingsbesluit en de regels en is géén sprake van een overtreding, in het tweede geval wél.
7. De rechtbank stelt vast dat in het voorbereidingsbesluit en de regels geen definitie is opgenomen van wat onder wonen, huisvesting of huishouden moet worden verstaan. Met partijen is de rechtbank dan ook van oordeel dat de in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) gehanteerde uitleg en gevormde criteria moeten worden gevolgd. Uit deze rechtspraak valt af te leiden dat, naast zelfstandige bewoning door een gezin, ook minder traditionele woonvormen zich met een woonbestemming verdragen, indien daarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning (o.a. LJN BA4696, LJN BR4648, LJN BC3623). Indien, zoals ook hier, in de bestemming wordt geëist dat sprake is van een huishouden, wordt daaraan toegevoegd dat er een zekere mate van onderlinge verbondenheid moet bestaan tussen de bewoners (o.a. LJN AX9502, LJN BK4323 en LJN BA4193).
8. De rechtbank overweegt allereerst dat in het onderhavige geval geen sprake is van een gebruiksvorm waarvan zonder meer duidelijk is dat zij wel of niet passend is binnen een woonbestemming. Eisers hebben valide argumenten aangevoerd op grond waarvan kan worden geconcludeerd tot een met een huishouden vergelijkbare woonvorm en verweerder heeft gemotiveerd betoogd dat dit niet het geval is. De rechtspraak biedt eveneens aanknopingspunten voor beide opvattingen, zoals partijen in hun beroep- en verweerschriften en ter zitting ook naar voren hebben gebracht. Bij een geschil als het onderhavige is het uiteindelijk aan de bestuursrechter om te beoordelen of het voorgenomen gebruik al dan niet in overeenstemming is met de vigerende woonbestemming. De rechtbank zal zich derhalve aan de hand van het voorgenomen gebruik binnen het Stumass-huis een oordeel moeten vormen.
9. Stumass is een jonge en snel groeiende organisatie die sinds 2009 op verschillende locaties beschermd wonen voor studenten met een autisme spectrum stoornis (ass) biedt. In korte tijd is in verschillende studentensteden een groot aantal zogenoemde Stumass-huizen opgericht waar studenten met ass kunnen wonen. Stumass helpt deze studenten om succesvol te studeren en begeleidt hen naar zelfstandig wonen. Stumass zorgt ervoor dat de zelfredzaamheid van deze studenten groter wordt en dat zij vaardigheden ontwikkelen die nodig zijn voor studie en zelfstandig wonen.
10. In een Stumass-huis wordt gewoond met een groep van ongeveer zeven studenten met ass. Deze bewoning vindt op vrijwillige basis plaats en maakt geen deel uit van een verplicht begeleidings- of behandelingstraject. In het Stumass-huis vindt evenmin een medische behandeling plaats. Iedere student heeft in het huis de beschikking over een eigen kamer. Voorzieningen als woon/eetkamer, keuken, douche en toilet worden gedeeld. Bij een bezettingsgraad van zeven studenten is, tussen 7.00 uur en 23.00 uur, in totaal 71 uur per week begeleiding aanwezig. Daarnaast is er 24 uur per dag 7 dagen per week een bereikbare dienst oproepbaar voor ondersteuning en hulp in noodgevallen. De aanwezigheid van de begeleiding gedurende de genoemde 71 uur betekent niet dat aan iedere student dagelijks continue begeleiding wordt geboden. Iedere student krijgt een persoonlijk begeleider toegewezen die de student helpt met het behalen van de doelen die voortvloeien uit een individueel opgesteld zorgplan. Het gaat daarbij niet om medische zorg. De rechtbank begrijpt uit de stukken en de ter zitting gegeven toelichting dat deze begeleiding afhankelijk is van de individuele student, maar met name is gericht op de algemene dagelijkse levensbehoeften en het aanbrengen van structuur in het dagelijks leven. Belangrijk is dat de studenten ondersteuning wordt geboden om orde en overzicht te houden over allerhande praktische zaken. Verder is gebleken dat het de bedoeling is dat de bewoners zo veel mogelijk zelfstandig functioneren.
11. Uit het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank voorts opgemaakt dat het de bedoeling is dat de studenten een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband met elkaar aangaan. De maaltijden worden in de gemeenschappelijke keuken bereid en in de regel gezamenlijk gebruikt en er is een gemeenschappelijke woonkamer. Wekelijks worden de huishoudelijke taken, weliswaar met hulp van de begeleiding, door de studenten zelf verdeeld en uitgevoerd en er wordt op een rooster bijgehouden wie, wanneer in het huis aanwezig is. Ook hier is van belang dat studenten met ass behoefte hebben aan structuur, rust en zekerheid, hetgeen qua woonformule niet strookt met de dagelijkse gang van zaken in een ‘normaal’ studentenhuis. Uit de opgedane ervaringen met eerder opgerichte Stumass-huizen blijkt verder dat er van een snelle doorstroom van studenten naar andere woonruimte geen sprake is.
12. Gezien het onder 10 en 11 vermelde samenstel van feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in het Stumass-huis de nadruk ligt op wonen en niet op het bieden van zorg of begeleiding. Dat de studenten beschikken over een CIZ-indicatie voor een zorgzwaartepakket (zogindicatie 2C of 3C) maakt niet dat de onderhavige ondersteuning van dien aard is dat aan het wonen het zelfstandig karakter wordt ontnomen. Verder is gezien het bovenstaande naar het oordeel van de rechtbank sprake van een woonvorm waarin een zekere mate van verbondenheid aanwezig is.
13. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het voorgenomen gebruik van de panden als woongroep (Stumass-huis) voor studenten met ass in overeenstemming is met de voorschriften van het voorbereidingsbesluit en het toekomstige bestemmingsplan “Assendorp”. Verweerder was en is dus niet bevoegd om daartegen handhavend op te treden. Het bestreden besluit is genomen in strijd met het voorbereidingsbesluit en met de artikelen 3:2 en 5:21 van de Awb en zal worden vernietigd. Nu verweerder niet bevoegd was tot het toepassen van bestuursdwang, kan de beslissing van verweerder op het bezwaarschrift van eisers tegen het primaire besluit in zoverre slechts strekken tot het herroepen van dit besluit. De rechtbank zal daarom, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf voorzien door het primaire besluit te herroepen en in te trekken.
14. Het hiervoor weergegeven oordeel dat verweerder zich ten onrechte bevoegd heeft geacht tot het toepassen van bestuursdwang, brengt mee dat verweerder de kosten van de toepassing van die bestuursdwang niet op Stumass mag en mocht verhalen.
15. De rechtbank zou met dit oordeel kunnen volstaan. De rechtbank stelt echter vast dat partijen ook zeer verdeeld zijn over de vraag of, indien zou moeten worden uitgegaan van strijdig gebruik, sprake was van een situatie waarin (preventieve) spoedeisende bestuursdwang kon worden toegepast. Ook de wijze waarop de bestuursdwang is uitgevoerd, staat ter discussie. In de stukken en ter zitting is op deze geschilpunten uitvoerig ingegaan, zodat de rechtbank, mede omwille van proceseconomie, aanleiding ziet deze te bespreken.
16. Eisers hebben aangevoerd dat het college geen gebruik had mogen maken van zijn in artikel 5:7 van de Awb neergelegde bevoegdheid aangezien op 31 oktober 2011 geen sprake meer was van een situatie waarin preventief kon worden opgetreden (m.a.w. de overtreding was al begaan). Daarnaast stellen eisers dat er geen sprake was van een acuut gevaar voor de volksgezondheid of voor de veiligheid, zodat evenmin ruimte was voor handhavend optreden op basis van artikel 5:31, tweede lid, van de Awb.
17. Dat verweerder de herstelsanctie heeft aangemerkt als het toepassen van preventieve bestuursdwang, waarvoor geldt dat sprake moet zijn van een overtreding die zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen, laat onverlet dat verweerder (ook) bevoegd is om handhavend op te treden op grond van een reeds geconstateerde overtreding. De vraag of de overtreding al dan niet was aangevangen op het moment van het handhavend optreden, behoeft hierom dan ook geen bespreking.
18. De vraag of in dit geval optreden zo spoedeisend was dat toepassing mocht worden gegeven aan artikel 5:31, tweede lid, van de Awb beantwoordt de rechtbank gezien de aard van de overtreding ontkennend. Niet valt in te zien waarom verweerder geen besluit tot toepassing van bestuursdwang op papier had kunnen zetten met daaraan gekoppeld een
- korte - begunstigingstermijn, waarbinnen Stumass de tenuitvoerlegging van het besluit had kunnen voorkomen door zelf onmiddellijk maatregelen te treffen en de (voorgenomen) bewoning te staken. Verweerder had aan de last een dwangsom kunnen verbinden, die voor Stumass een effectieve financiële prikkel zou zijn geweest het (voorgenomen) gebruik te staken en gestaakt te houden. Gezien de uitvoerige contacten in het voortraject valt verweerder te verwijten dat hij geen poging heeft ondernomen om, voorafgaande aan het dichttimmeren en verzegelen van de panden, contact te zoeken met Stumass om haar in de gelegenheid te stellen zelf onmiddellijk maatregelen te nemen en de (voorgenomen) bewoning te staken.
19. Wat betreft de wijze waarop feitelijk uitvoering is gegeven aan de bestuursdwang merkt de rechtbank op dat dit feitelijk handelen betreft dat in beginsel is onderworpen aan het oordeel van de burgerlijke rechter. In dit geval valt de beslissing tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang echter samen met de beslissing over de in concreto te nemen maatregelen en maken de maatregelen deel uit van die beslissing, zodat de bestuursrechter daarover kan oordelen. Uit het schriftelijk verslag omtrent het binnentreden blijkt dat twee toezichthoudende ambtenaren van verweerder contact hebben gezocht met een aannemersbedrijf om te assisteren bij het dichtzetten en verzegelen van de panden. Daarna zijn zij naar de panden gegaan. Ter plaatse aangekomen zijn de toezichthouders, na kort twee in de panden aanwezige personen te hebben ingelicht over het doel van hun komst, onmiddellijk begonnen met het verzegelen van twee deuren aan de achterzijde van het pand. Het ingeschakelde aannemersbedrijf is begonnen met het met plaatmateriaal dichtzetten van twee andere deuren aan de voorzijde van het pand. Tijdens deze activiteiten waren er in de panden twee van niets wetende Stumass-begeleiders en twee studenten aanwezig, die dit optreden begrijpelijk als behoorlijk intimiderend hebben ervaren. De nadelige gevolgen van deze wijze van uitoefening van bestuursdwang voor de aanwezige ‘bewoners’ acht de rechtbank onevenredig tot het te dienen doel van handhaving van de voorschriften van het bestemmingsplan en strijdig met artikel 3:4 van de Awb. Daarbij is van belang dat het gaat om bewoning van de panden niet door krakers, maar door Stumass-studenten, in een pand met een woonbestemming, dat verweerder daarvan op de hoogte was en dat verweerder zelf heeft aangegeven dat debat mogelijk is over de vraag of deze woonvorm in overeenstemming is met de vigerende voorschriften. Voorts is de impact van de overtreding voor de omgeving niet van dien aard dat niet kon worden volstaan met handhaving conform de reguliere procedure.
20. In haar beroepschrift heeft Venestraat verzocht om schadevergoeding. Ter zitting heeft zij verklaard de schade te begroten op € 53.125,-. De rechtbank zal onder toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb bepalen dat, ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding, het onderzoek wordt heropend en eisers en verweerder in de gelegenheid stellen zich over de omvang van de schade nader uit te laten. De rechtbank stelt Venestraat in de gelegenheid binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een schadebegroting te overleggen. Verweerder zal vervolgens een termijn van zes weken krijgen om daarop te reageren. In het geval door verweerder of één van belanghebbenden tegen deze uitspraak hoger beroep wordt ingesteld, bepaalt de rechtbank dat de schadestaatprocedure zal worden voortgezet nadat door de ABRvS op het hoger beroep is geoordeeld. Genoemde termijnen gelden dan vanaf de datum van de bekendmaking van de uitspraak op het hoger beroep.
21. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers in deze beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand per eiseres vast op € 1.748,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank tevens dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt.
ten aanzien van het beroep van Venestraat (eiseres 1, SBR 12/1661)
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 17 februari 2012;
- herroept het primaire besluit van 11 november 2011 door het in te trekken;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.748,-, te betalen aan eisers 1.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan eisers 1 te vergoeden;
- heropent het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevorderde schadevergoeding.
ten aanzien van het beroep van Stumass (eiseres 2, SBR 12/1662)
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 17 februari 2012;
- herroept het primaire besluit van 11 november 2011;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.748,-, te betalen aan eisers 2;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan eisers 2 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. van Ettekoven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage toepasselijk recht
Op 20 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Zwolle een voorbereidingsbesluit genomen (hierna: het voorbereidingsbesluit) voor de percelen Venestraat 23 en 25. Dit besluit is op 30 juni 2011 in werking is getreden.
Aan het besluit is, voor zover thans van belang, het volgende voorschrift verbonden:
(2) gelet op artikel 3.7, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden de gronden en de bouwwerken op de percelen Venestraat 23 en 25 te wijzigen in een ander gebruik dan is opgenomen in de bestemming “Wonen-Meergezinshuis”, zoals opgenomen in de bijlage “regels Wonen-Meergezingshuis” van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Assendorp”.
Het bestemmingsplan “Assendorp” is op 7 juni 2012 ter inzage gelegd. De betreffende bepalingen in dit bestemmingsplan zijn gelijkluidend aan de bijlage “regels Wonen-Meergezinshuis”.
Ingevolge artikel 1.66 wordt onder meergezinshuis verstaan een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Ingevolge artikel 1.96 wordt onder woning verstaan een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Ingevolge artikel 1.97 wordt onder wooneenheid verstaan elke ruimte of als eenheid samengesteld aantal ruimten, welke geschikt en bestemd is voor bewoning, zoals eengezinshuizen, bejaardenwoningen, woningen voor 1 en/of 2 persoonshuishoudens, meergezinshuizen en onzelfstandige woonruimte.
Artikel 22.1, aanhef en a. bepaalt dat de voor “Wonen-Meergezinshuizen” aangewezen gronden bestemd zijn voor meergezinshuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep of bedrijf aan huis.
Artikel 22.5, aanhef en b. bepaalt dat tot een strijdig gebruik met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in ieder geval wordt gerekend het gebruik van gebouwen op een perceel voor wooneenheden, geen woning zijnde, behalve ter plaatse van de adressen als genoemd in de Lijst van adressen met wooneenheden, geen woning zijnde, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen.
De panden Venestraat 23 en 25 zijn niet opgenomen op deze Lijst van adressen.