ECLI:NL:RBUTR:2012:BY2157

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.656191-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging en geweld in winkels te Amersfoort en Den Haag

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 22 oktober 2012, is de verdachte beschuldigd van drie diefstallen, waarvan twee gepaard gingen met bedreiging met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 augustus 2012 in Amersfoort twee broeken heeft gestolen uit een winkel, waarbij hij de bedrijfsleider bedreigde met een houten paal. Tevens heeft hij op dezelfde dag parfum gestolen uit een andere winkel. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van een eerdere diefstal op 7 februari 2011 in Den Haag, waarbij hij blikjes drank heeft gestolen en daarbij ook geweld heeft gebruikt. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en de bekentenis van de verdachte geoordeeld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat heeft meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 104 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht en verplichte begeleiding door het Leger des Heils. De rechtbank benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en heeft geen ruimte gezien voor een lichtere straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.656191-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd te HvB Nieuwegein
raadsman mr. F. Visser, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 24 augustus 2012 twee broeken heeft gestolen bij de [bedrijf 1] te Amersfoort en daarbij geweld heeft gebruikt, dan wel heeft gedreigd met geweld;
feit 2: op 24 augustus 2012 parfum heeft gestolen bij de [bedrijf 2] te Amersfoort;
feit 3: op 7 februari 2011 blikjes drank heeft gestolen bij de [bedrijf 3] te Den Haag en daarbij geweld heeft gebruikt, dan wel heeft gedreigd met geweld.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1: de aangifte, de getuigenverklaring en de verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 2: de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 3: de aangifte, de verklaring van de getuige en de bevindingen van de politie. De officier van justitie merkt daarbij op de verdachte ook ter terechtzitting grote gelijkenis vertoont met de persoon op de foto’s in het dossier. Voorts heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat er met zijn pinpas is gepind.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 3 bepleit dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft de rechtbank dan ook verzocht om verdachte daarvan vrij te spreken. De uiterlijke kenmerken van verdachte komen niet overeen met de uiterlijke kenmerken van de persoon op de camerabeelden en het feit dat met de pinpas van verdachte is gepind is onvoldoende om ook vast te stellen dat het verdachte was die heeft gepind.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Op 24 augustus 2012 was er een man (die later verdachte bleek te zijn) in de [bedrijf 1] aan de [adres] te [woonplaats]. De man nam twee broeken mee de paskamer in. Nadat hij de paskamer had verlaten verliet hij de winkel zonder te betalen en gingen de alarmpoortjes af. [aangever 1], bedrijfsleider, is de man gevolgd en heeft de man vervolgens gevraagd of hij in zijn tas mocht kijken. Daarop liep de man weg en is [aangever 1] achter hem aan gelopen. De man pakte een houten paal, hield die in zijn rechterhand en zwaaide ermee in de richting van [aangever 1]. De man zei daarbij: ‘Als je wat doet, ga ik je slaan’ en ‘Laat mij gaan, ik heb al problemen genoeg’. De man, verdachte, is even later aangehouden en in zijn tas zijn twee broeken aangetroffen van het merk [naam]. Deze broeken misten in de [bedrijf 1] en kosten € 69,95 per stuk.
Verdachte heeft verklaard dat hij voornoemde diefstal heeft gepleegd en dat hij, nadat hij was betrapt een houten paaltje in zijn handen heeft gehouden.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2
Aangezien verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging niet een vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
- Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] namens [bedrijf 2], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 35-38, van het proces-verbaal met dossiernummer PL0940/2012 188246.
- Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 26-28, van het proces-verbaal met dossiernummer PL0940/2012 188246.
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 8 oktober 2012.
Ten aanzien van feit 3
Op 7 februari 2011 was er een man in de [bedrijf 3] aan het [adres] te ’s-Gravenhage. De man stopte vijf blikjes Bacardi cola in zijn mandje, haalde ze vervolgens uit zijn mandje en deed ze in zijn tas. Hierna pakte de man vijf blikjes Smirnoff cola en stopte deze in zijn tas. De man liep vervolgens in de richting van de kassa en probeerde aldaar een blikje Bacardi Cola en een pakje kauwgom af te rekenen. De betaling met de pinpas mislukte, de man liet het blikje Barcardi cola en het pakje kauwgom achter bij de kassa en liep vervolgens in de richting van de uitgang. Een medewerker van de supermarkt heeft de man, die volgens hem mogelijk een Somaliër was, daarop aangehouden. De man rende echter weg en de medewerker en [aangever 2], manager van de supermarkt, zijn achter de man aangerend. [aangever 2] en de medewerker konden de man uiteindelijk beetpakken en tegenhouden. De man probeerde zich los te rukken en zei tegen die [aangever 2]: ‘Als ik word gepakt door de politie heb ik grote problemen, dan schiet ik jou’. Hierop zag de man de kans zich los te rukken en weg te rennen.
Onderzoek van de politie heeft uitgewezen dat de persoon heeft getracht te pinnen met een pinpas die op naam stond van verdachte. Daarnaast zijn de camerabeelden uitgekeken en heeft de politie overwogen dat met redelijkheid kan worden vastgesteld dat verdachte de man is die de diefstal heeft gepleegd. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij sprekend op de persoon op de beelden lijkt.
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het verdachte was die voornoemde diefstal heeft gepleegd en heeft daartoe aangevoerd dat het feit dat is geprobeerd te pinnen met de pinpas van verdachte en de bevindingen van de politie ten aanzien van de camerabeelden onvoldoende zijn om tot wettig en overtuigend bewijs te komen. De verdediging heeft daarbij benadrukt dat niet kan worden uitgesloten dat iemand anders dan verdachte heeft gepind met zijn, verdachtes, pinpas en dat de uiterlijke kenmerken van verdachte niet overeenkomen met de uiterlijke kenmerken van de man op de beelden van de beveiligingscamera.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven over hoe het kan dat er met zijn pinpas is gepind. Verdachte heeft ter zitting weliswaar verklaard dat hij zijn pinpas wel eens kwijt is geweest, maar heeft die verklaring in het geheel niet geconcretiseerd of onderbouwd. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat alleen zijn broer en zus wel eens zijn pinpas gebruiken en dat deze twee personen niet op de beelden van de beveiligingscamera’s staan.
Ten aanzien van die beelden benadrukt de rechtbank voorts dat verdachte zelf bij de politie heeft verklaard dat de man op de beelden sprekend op hem lijkt.
Daarbij komt dat getuige [getuige], medewerker van de [bedrijf 3] en van Somalische afkomst, heeft verklaard dat hij de persoon in de Somalische taal heeft aangesproken omdat de man mogelijk van Somalische komaf was. Verdachte is van Somalische komaf.
Dit alles in onderling verband en nauwe samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte was die de diefstal heeft begaan.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 24 augustus 2012 te Amersfoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel gevestigd aan de [adres] heeft weggenomen twee broeken (merk [naam] van 69,95 euro pers stuk) toebehorende aan "[bedrijf 1]", welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [aangever 1], bedrijfsleider van de "[bedrijf 1]", gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, nadat het alarmpoortje van de winkel was afgegaan en die [aangever 1] aan hem, verdachte, had gevraagd of hij in de tas van verdachte mocht kijken en nadat hij, verdachte, vervolgens was weggerend en die [aangever 1] achter hem, verdachte was aangerend
- die [aangever 1] een houten paaltje heeft getoond en met dat houten paaltje een zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van die [aangever 1] en
- die [aangever 1] de woorden heeft toegevoegd: "Als je wat doet, ga ik je slaan" en "Laat mij gaan, ik heb al problemen genoeg";
2.
op 24 augustus 2012 te Amersfoort met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een parfumerie gevestigd aan het [adres] heeft weggenomen een verpakking parfum (merk Paco Rabanne type "lady Million') toebehorende aan "parfumerie [bedrijf 2]";
3.
op 07 februari 2011 te ’s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een supermarkt gevestigd aan de [adres]) heeft weggenomen blikjes drank (waaronder Smirnoff cola) toebehorende aan supermarkt "[bedrijf 3]", welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever 2] (manager bij voornoemde supermarkt), gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, nadat een medewerker van [bedrijf 3] na het ontdekken van bovengenoemde diefstal hem, verdachte, had aangehouden en nadat hij, verdachte, zich los had gerukt en was weggerend waarna die [aangever 2] achter, hem verdachte, was aangerend en hem, verdachte, had vastgepakt, in elk geval had tegengehouden
- door middel van rukken zich heeft onttrokken aan de greep waarin die [aangever 2] en een andere medewerker van [bedrijf 3] hem, verdachte, vast hadden en
- die [aangever 2] de woorden heeft toegevoegd: "Als ik word gepakt door de politie heb ik grote
problemen, dan schiet ik jou".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Feit 2: diefstal.
Feit 3: diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 74 dagen, met aftrek, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat daarbij als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht wordt opgelegd met een meldingsgebod bij Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, een behandelverplichting bij De Waag en een verplichting tot deelname aan Schuldhulpverlening.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepleit welke gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest. De verdediging kan zich er voorts in vinden om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand op te leggen met de bijzondere voorwaarden die door de officier van justitie zijn geëist.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft tot drie keer toe goederen gestolen uit winkels. Als hij werd betrapt en aangehouden door medewerkers van die winkels bedreigde hij de die personen, in de hoop zich uit de voeten te kunnen maken. De rechtbank acht dit onacceptabel. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder opleveren voor de gedupeerde bedrijven. Verdachte heeft, toen hij op heterdaad werd betrapt, ook nog eens gedreigd met geweld. Verdachte heeft hierdoor winkelpersoneel angst aangejaagd. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten bijdragen aan gevoelens van onveiligheid.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 augustus 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder winkeldiefstallen;
- een hem betreffend rapport van Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering d.d. 26 september 2012 en opgesteld door D. van den Hazel, reclasseringswerker, waaruit blijkt dat verdachte problemen heeft op met name financieel en psychisch gebied (waarin het frequent gebruik van khat een aandeel lijkt te hebben) en wordt geadviseerd om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht bestaande uit: een meldingsgebod bij de reclassering van het Leger des Heils een behandelverplichting bij De Waag en deelname aan Schuldhulpverlening.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 25 mei 2012 is veroordeeld tot een geldboete van € 360,- in verband met overtreding van artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht, en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijven voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 104 dagen passend noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 30 dagen voorwaardelijk op te leggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Deze voorwaardelijke straf maakt bovendien een verplichte begeleiding door de reclassering van het Leger des Heils met de door hen geadviseerde voorwaarden mogelijk.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2: diefstal;
feit 3: diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 104 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering;
* dat verdachte zich binnen 3 dagen volgend op zijn ontslag uit detentie moet melden bij Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering te Utrecht en dat verdachte zich hierna blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich laat behandelen bij De Waag te Amersfoort of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling of behandelaar worden gegeven;
* dat de verdachte zal deelnemen aan Schuldhulpverlening;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.P.H. Driel van Wageningen, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.C. van de Ven- de Vries en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 oktober 2012.