ECLI:NL:RBUTR:2012:BY2146

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.655983-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van ex-vriendin met gevolg van letsel

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 22 oktober 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van zijn ex-vriendin. De aangeefster heeft als gevolg van de mishandeling letsel opgelopen, waaronder een bult op haar been en blauwe plekken op haar buik en been. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, maar niet aan de primair ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van achttien maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een lagere straf passend was. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte, die eerder is veroordeeld voor mishandeling. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de overige ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen zijn.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.655983-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1988] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Arnhem
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 oktober 2012, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 9 maart 2012 te Amersfoort primair heeft geprobeerd [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven, subsidiair die [aangever 1] heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meer subsidiair die [aangever 1] heeft bedreigd.
Feit 2; op 13 april 2012 te Amersfoort primair twee telefoons heeft gestolen van [aangever 2] en daarbij geweld heeft gebruikt tegen die [aangever 2], subsidiair die [aangever 2] heeft mishandeld.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair onder 1 en subsidiair onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1, primair: de aangifte en verklaring van aangever bij de rechter-commissaris, de verklaring van getuige [getuige 1] en de bevindingen van de politie ten aanzien van het aantreffen van een mes bij verdachte. De officier van justitie acht voornoemde verklaringen geloofwaardig mede gezien het feit dat de verklaringen kort na het feit en kort na elkaar zijn afgelegd en worden ondersteund door het aantreffen van een mes bij verdachte. Dit maakt tevens de verklaring van getuige [getuige 2] minder betrouwbaar, omdat hij heeft verklaard dat verdachte nooit een mes bij zich draagt. Verdachte heeft door met kracht met een groot mes te steken in de richting van vitale organen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever om het leven zou komen.
Ten aanzien van feit 2, subsidiair: de aangifte en de bevindingen van de politie ten aanzien van het letsel van aangeefster.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte aangever om het leven wilde brengen dan wel zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Ook voor de bedreiging is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Het zijn de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] tegenover de verklaringen van verdachte en getuige [getuige 2]. Verdachte heeft verklaard dat er enkel een woordenwisseling heeft plaatsgevonden en dat getuige [getuige 1] niet aanwezig is geweest bij het voorval. Daarbij komt dat getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris een andere verklaring heeft afgelegd dan bij de politie en dat die verklaring bij de rechter-commissaris ook erg afwijkt van de aangifte.
De verdediging heeft voorts aandacht gevraagd voor het gegeven dat verdachte is veroordeeld voor een overval op een echtpaar in Amersfoort en dat meerdere personen in de omgeving van dat echtpaar het nu hebben gemunt op verdachte door valse aangiften tegen hem doen en valse verklaringen over hem afleggen. Verdachte heeft van zijn zus vernomen dat getuige [getuige 1] tegen een vriendin zou hebben gezegd dat hij niet de waarheid heeft verklaard.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging aangevoerd dat de aangifte onvoldoende wordt ondersteund door enig ander bewijs.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2, primair, ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen onder feit 1, primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd, heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe dat, hoewel er voldoende wettig bewijs voorhanden is, de rechtbank er onvoldoende van overtuigd is dat het ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden.
De rechtbank neemt daarbij mede in overweging dat het onderzoek ertoe heeft geleid dat er vier verklaringen zijn, waarvan de verklaringen van aangever en zijn vriend, getuige [getuige 1], lijnrecht staan tegenover de verklaringen van verdachte en diens vriend, getuige [getuige 2].
Ten aanzien van de verklaring van getuige [getuige 1] overweegt de rechtbank dat hij in zijn verklaring bij de rechter-commissaris op belangrijke punten anders heeft verklaard dan bij de politie en dat hij bovendien bij de rechter-commissaris (de stelligheid van) zijn verklaring steeds verder afzwakt. Daarnaast geeft het dossier blijk van een vete tussen aangever en verdachte, waarvan getuige [getuige 1] op de hoogte is. Om deze redenen zijn bij de rechtbank twijfels gerezen over de geloofwaardigheid van de verklaringen van getuige [getuige 1].
De rechtbank zal de verklaring van [getuige 1] dan ook niet willen meewegen als bewijs. Dit heeft tot gevolg dat de aangifte van [aangever 1], met name ten aanzien van welke gedragingen al dan niet hebben plaatsgevonden, onvoldoende wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2, primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. Er is geen wettig bewijs dat verdachte de ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd nu de aangifte op dit punt niet door ander bewijs wordt ondersteund. Voorts is het ten laste gelegde oogmerk van het geweld niet overtuigend bewezen. Uit het dossier blijkt immers niet dat het door aangeefster omschreven geweld het doel had om de door haar omschreven diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, dan wel de vlucht mogelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren zodat het niet kan worden opgevat als geweld in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair onder 2 ten laste gelegde feit.
Vaststelling van de feiten
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 2, subsidiair
Op 13 april 2012 was [aangever 2] in de woning van haar oma te Amersfoort toen verdachte binnen kwam. Verdachte gaf haar een duw tegen haar schouder en pakte haar vervolgens met twee handen vast. Hierna voelde zij een pijnscheut in haar maag. Verdachte gaf haar met kracht een knietje in haar buik. Vervolgens duwde verdachte haar achterover, waardoor zij op de grond viel. Terwijl ze op de grond lag schopte verdachte haar meermalen tegen haar been. Verbalisant [verbalisant 1] heeft diezelfde dag nog naar het letsel van [aangever 2] gekeken. Zij zag aan de linkerkant van de navel van [aangever 2] een donkere plek zitten. [aangever 2] gaf aan pijn in haar buik te hebben. Voorts zag verbalisant op haar linkerbeen een dikke rode bult en daaronder en daarboven blauwe plekken. [aangever 2] zei dat het veel pijn deed.
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de subsidiair onder 2 ten laste gelegde mishandeling heeft begaan.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2, subsidiair.
op 13 april 2012 te Amersfoort opzettelijk mishandelend [aangever 2] heeft vastgepakt en een knietje in haar buik heeft gegeven en heeft geduwd en meerdere keren tegen het lichaam heeft geschopt (terwijl zij op de grond lag) waardoor voornoemde [aangever 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 2, subsidiair: mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur achttien maanden met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd aan verdachte op te leggen een contactverbod met aangever [aangever 1].
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin. Zij, aangeefster, heeft aan deze mishandeling een bult op haar been en blauwe plekken op haar buik en been overgehouden. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 augustus 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor mishandeling;
- een hem betreffend schrijven van Reclassering Nederland d.d. 2 augustus 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet wil meewerken aan het opstellen van een reclasseringsadvies.
De officier van justitie is uitgegaan van een bewezenverklaring van feit 1, primair, en feit 2, subsidiair, en heeft daarvoor een gevangenisstraf van achttien maanden en een contactverbod met aangever [aangever 1] geëist. Nu de rechtbank slechts bewezen acht het subsidiair onder 2 ten laste gelegde feit, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd en zal zij tevens niet overgaan tot het opleggen van een contactverbod met [aangever 1], aangever van feit 1. De rechtbank heeft voorts gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair, subsidiair en meer subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit en van het primair onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2, subsidiair: mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en mr. J.P.H. Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven- de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 oktober 2012.