parketnummer: 16/652921-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 september 2012
[verdachte]
geboren op [1994] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 21 augustus 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(feit 1) samen met anderen op 19 februari 2012 [aangever 1] heeft gedwongen tot afgifte van geld en/of een geldbedrag toebehorende aan die [aangever 1] heeft weggenomen en daarbij geweld heeft gebruikt en/of heeft bedreigd met geweld;
(feit 2) samen met anderen in de periode van 25 juli 2011 tot en met 18 februari 2012 meerdere personen heeft gedwongen tot afgifte van geld en/of goederen en/of geld en/of goederen toebehorende aan deze personen heeft weggenomen en daarbij geweld heeft gebruikt en/of heeft bedreigd met geweld.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan. Voor het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, nu niet bewezen kan worden dat verdachte daarbij aanwezig is geweest.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman namens verdachte betoogd dat, nog los van de vraag waar verdachte zich ten tijde van het delict heeft bevonden, hij geen bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde en zich ook niet bewust is geweest van hetgeen zich op 19 februari 2012 jegens [aangever 1] heeft afgespeeld. Hij heeft het pinnen door [aangever 1] in opdracht van [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] niet meegekregen. Het feit dat verdachte aan [medeverdachte 2] een slot en dergelijke heeft aangeboden heeft volgens de verdediging niet bijgedragen aan het tenlastegelegde en is geen onderdeel dat noodzakelijk tot het tenlastegelegde heeft geleid.
Evenals de officier van justitie acht de raadsman het onder 2 ten laste gelegde feit niet bewezen, nu uit geen van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte hierbij betrokken is geweest.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
[aangever 1] (hierna te noemen [aangever 1]) heeft bij de politie verklaard dat hij op
19 februari 2012 omstreeks 16:45 uur langs het speeltuintje tussen de [adres] en de [adres] te Utrecht liep en een groep van ongeveer zeven jongens zag staan. Hij herkende van deze jongens onder meer [medeverdachte 3] en verdachte. [aangever 1] hoorde dat [medeverdachte 3] hem riep. Hij hoorde hem roepen: “Kom eens!” [aangever 1] zei: “Nee” en wilde doorlopen. Hij zag dat [medeverdachte 3] met versnelde pas naar hem toe kwam lopen en riep: “Kom voordat ik jou klappen geef!” Aangever [aangever 1] was bang en voelde zich bedreigd. [medeverdachte 3] zei dat [aangever 1] mee moest lopen naar de speeltuin. Toen ze bij de groep kwamen, zei [medeverdachte 3] tegen hem: “Als je wegrent, dan ben je dood.” Eén van de andere jongens zei tegen [medeverdachte 3] dat hij toch sneller was dan [aangever 1]. [aangever 1] kwam dat heel erg intimiderend over. In de groep werd er onderling gepraat en toen moest [aangever 1] meelopen met [medeverdachte 3]. De andere jongens liepen met hen mee. Alleen [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2]) was er toen nog niet bij. Hij kwam pas later, volgens [aangever 1]. Ongeveer op tien meter van de pinautomaat van de [naam] aan de [adres] zei [medeverdachte 3] tegen [aangever 1]: “Je gaat nu hier voor me pinnen. Anders maak ik je af. Ik wacht hier.” De andere jongens stonden erbij en hebben volgens aangever alles gezien en gehoord. [aangever 1] ging alleen naar de pinautomaat en heeft met zijn ING-pas 50 euro gepind, omdat [medeverdachte 3] zei dat hij dat moest doen. [medeverdachte 3] pakte het bankbiljet van 50 euro aan en stopte het in zijn jaszak. Vervolgens liepen ze met zijn allen terug naar het speeltuintje - langs de [naam]. Volgens [aangever 1] heeft hij [medeverdachte 3] steeds zijn geld teruggevraagd en zou dat op de bewakingscamera bij de [naam] te zien moeten zijn.
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat aangever [aangever 1] op 19 februari 2012 omstreeks 16.56 uur bij de pinautomaat van de [naam] aan de [adres] te Utrecht 50 euro heeft gepind. Dit blijkt ook uit de rekeningdetails van aangever [aangever 1] . Op de camerabeelden van de pinautomaat is aangever [aangever 1] zichtbaar. Er zijn geen andere personen op de beelden waar te nemen.
Van de [naam] aan de [adres] te Utrecht zijn camerabeelden veiliggesteld. Op de beelden voorzien van datum 19 februari 2012 en tijdstip 18.12 uur is te zien dat er acht jongens uit de richting van de [adres] kwamen lopen. Deze jongens liepen in de richting van het winkelcentrum. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat de tijd op zomertijd staat afgestemd en dat daardoor de vermelde tijd een uur voor loopt op de werkelijke tijd. In werkelijkheid is het dan 17.12 uur.
Verbalisant [verbalisant 1] ziet op de beelden de reeds hiervoor door aangever genoemde verdachten lopen. Te zien is dat het slachtoffer achteraan loopt.
Op dezelfde foto bij de [naam] herkent aangever [aangever 1] volgens zijn verklaring onder meer zichzelf, [medeverdachte 3] (nr. 2) en [verdachte] (nr. 4).
[aangever 1] heeft bij de politie verklaard dat ze vervolgens naar supermarkt [naam] zijn gelopen. Ze wilden daar dingen kopen van het geld van [aangever 1]. Twee jongens zijn buiten gebleven. De andere jongens en [aangever 1] zijn de winkel ingelopen. In de supermarkt heeft [medeverdachte 3] vier of vijf blikjes Red Bull gekocht voor zijn vrienden. [aangever 1] liep erbij en vroeg volgens zijn verklaring meerdere malen om zijn geld, maar [medeverdachte 3] zei steeds nee en schold hem uit. De jongens maakten grappen over [aangever 1]. [aangever 1] moest bij de jongens op de banken komen zitten en bij hen blijven. Iedereen zei tegen [medeverdachte 3] dat hij ze moest trakteren met het geld van [aangever 1].
De politie heeft onderzoek gedaan naar de camerabeelden van de Supermarkt [naam]. Op één van de opnames is de toegangdeur van de winkel zichtbaar. [verbalisant 3] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen gerelateerd hetgeen op deze beelden is waar te nemen. Te zien is dat vier manspersonen (genoemd verdachte 1, 2, 3 en 4) de winkel in komen lopen. Kort daarop is te zien dat voor de winkel nog een viertal manspersonen staan. Twee daarvan lopen ook de winkel binnen (verdachte 5). De zesde persoon die meeloopt de winkel in, is volgens de verbalisant het slachtoffer.
Na twee minuten verlaat verdachte 1 de winkel met iets in zijn hand. Kort daarop verlaten ook verdachten 2, 3, 4 en 5 en het slachtoffer gezamenlijk de winkel. Verdachte 5 houdt een gele ballon vast.
Voorts zijn er camerabeelden van een overzichtssituatie van de kassa’s in de winkel. Deze beelden zijn gemaakt op 19 februari 2012 tussen 17.03 uur en 17.05 uur. Verbalisant [verbalisant 2] relateert in haar proces-verbaal van bevindingen dat om 17.03 uur te zien is dat er zes personen aan komen lopen bij de kassa. De voorste twee personen zijn de verdachte 1 en verdachte 2, zoals deze door verbalisant [verbalisant 3] reeds zijn genoemd. Te zien is dat er iets op de kassaband wordt gelegd. Verdachte 2 pakt iets uit zijn zak. De caissière verplaatst goederen naar de andere zijde van de band en de verbalisant ziet op de beelden dat de goederen vermoedelijk blikjes drinken zijn. Verdachte 2 steekt zijn hand uit naar de caissière, vermoedelijk om haar geld te geven. Verdachte 5 passeert de kassa met een gele ballon in zijn hand. Verdachte 2 pakte een blikje van de kassaband. Verdachte 1 en verdachte 5 pakken ook een blikje van de kassaband. Hierna pakt verdachte 2 wederom een blikje van de kassaband en geeft deze aan verdachte 3 of 4. Vanaf de camera boven de kassa is te zien dat de caissière een viertal blikjes Red Bull scant. Er wordt haar een biljet van 20 euro overhandigd.
Wijkagent [verbalisant 1] heeft de beelden van de ingang van de [naam] bekeken en relateert in zijn proces-verbaal van bevindingen dat hij de volgende ambtshalve bekende personen op de beelden ziet binnenlopen, waaronder onder meer [medeverdachte 1] en [verdachte] . Als laatste komt het slachtoffer de winkel binnen.
Dezelfde beelden zijn ook aan aangever [aangever 1] getoond door de politie. [aangever 1] herkent de jongen (nr. 2) die door verbalisant [verbalisant 1][medeverdachte 1] wordt genoemd, als de door hem genoemde [medeverdachte 3]. Tevens wijst [aangever 1][verdachte] (nr. 4) aan als de jongen die net voor hem de winkel is binnengekomen.
Ook verbalisant [verbalisant 4] herkent op de beelden van de [naam][medeverdachte 1] en [verdachte] als zijnde de tweede respectievelijk de vijfde persoon welke de supermarkt binnen komen lopen.
Aangever [aangever 1] heeft bij de politie verklaard , dat, nadat ze bij de [naam] zijn geweest, op een gegeven moment [medeverdachte 3] werd gebeld. Hij sprak in een voor [aangever 1] vreemde taal. [aangever 1] begreep dat hij was gebeld door [medeverdachte 2]. [medeverdachte 3] zei tegen [aangever 1] dat [medeverdachte 2] ook geld van hem wilde. Even later zag [aangever 1] dat [medeverdachte 2] aan kwam lopen. [medeverdachte 2] sprak [aangever 1] aan en zei: “Je geeft hem geld, en mij niet!”, “Je gaat me geld geven” en “Je gaat niet weg voordat je mij geld hebt gegeven.” Toen pakte [verdachte] een stok op en gaf deze aan [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] wilde dit niet. [verdachte] pakte hierop een steen en reikte naar [medeverdachte 2], waarop [medeverdachte 2] lachte en dit afwees. Hierna pakte [verdachte] een slot van een fiets. [medeverdachte 2] nam ook dit niet aan. Ze begonnen te lachen. Vervolgens gingen ze lopen. [medeverdachte 2] zei dat hij geld van [aangever 1] wilde en zei: “Het maakt niet uit waar je het geld vandaan haalt, anders ga ik je slaan.” Op dat moment begonnen de andere jongens allerlei opties te noemen hoe aangever [aangever 1] aan geld moest komen. [aangever 1] zag en voelde dat [medeverdachte 2] met zijn vlakke hand tegen zijn hoofd sloeg als een soort waarschuwingsklapje. Ook balde [medeverdachte 2] zijn vuist, zoals [aangever 1] in zijn aanvullende verklaring bij de politie verklaarde. [medeverdachte 2] begon in zijn zakken te voelen. De andere jongens bleven allerlei opties hoe [aangever 1] aan geld moest komen, noemen. [verdachte] zei tegen [medeverdachte 2] dat hij de bankrekening van [aangever 1] moest controleren om te kijken of er nog geld te halen was. Hierop zei [medeverdachte 2] dat [aangever 1] 50 euro voor hem moest pinnen. [aangever 1] moest met [medeverdachte 2] mee naar de pinautomaat van de ING-bank op het winkelcentrum. [medeverdachte 2] kwam naast [aangever 1] staan. [aangever 1] moest van [medeverdachte 2] pinnen. Hij stond dichtbij [aangever 1], kennelijk om de pincode af te kijken. De andere jongens stonden op een afstand naar hen te kijken. [aangever 1] heeft eerst 50 euro gepind. [medeverdachte 2] pakte de biljetten uit het vakje. Hij stopte de biljetten in zijn zak. Hierna gingen ze weer lopen, maar moest [medeverdachte 2] terug naar de pinautomaat. Opnieuw moest [aangever 1] pinnen. [aangever 1] moest de pincode indrukken. De rest ging hij zelf doen. Ondanks dat [aangever 1] de stop-knop indrukte, lukte het [medeverdachte 2] om 70 euro te pinnen. [medeverdachte 2] stopte dit geld ook in zijn jaszak. Daarna moest [medeverdachte 2] weggaan.
Uit de details van de bankrekening van aangever [aangever 1] blijkt dat op 19 februari 2012 om 18.00 uur 50 euro is gepind en om 18.03 uur 70 euro en dat toen het pinnen tweemaal is afgebroken.
Van de [naam] aan de [adres] te Utrecht zijn camerabeelden veiliggesteld. Op de beelden voorzien van datum 19 februari 2012 en tijdstip 19.08 uur is te zien dat er drie jongens uit de richting van het winkelcentrum komen lopen in de richting van de [adres] te Utrecht. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat de tijd op zomertijd staat afgestemd en dat daardoor de vermelde tijd een uur voor loopt op de werkelijke tijd. In werkelijkheid is het dan 18.08 uur. Op de beelden herkent verbalisant [verbalisant 1][medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] loopt in het midden. Aan de linkerzijde van [medeverdachte 2] loopt het slachtoffer.
Op de foto’s bij de [naam] herkent aangever [aangever 1] volgens zijn verklaring zichzelf met [medeverdachte 2] (nr. 1) en [verdachte] (nr. 4).
Verbalisant [verbalisant 5] herkent op de beelden van de [naam] de voorste persoon in het midden en gekleed in de witte broek als [medeverdachte 2].
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 19 februari 2012 te Utrecht samen met vrienden buiten was, toen [aangever 1] bij de groep kwam staan. Toen [medeverdachte 2] vervolgens kwam, ging [medeverdachte 2] met [aangever 1] praten. Het klopt, volgens verdachte ter zitting, dat hij [medeverdachte 2] een stok, een slot en een steen heeft aangegeven. Dit was echter voor de grap en niet bedoeld op de wijze zoals [aangever 1] dat kennelijk heeft ervaren. Verdachte heeft voorts verklaard ter zitting dat hij met de groep langs de [naam] is gelopen en daarna terug. Hij is ook bij de [naam] geweest. Daar heeft hij een blikje Red Bull gekregen van [medeverdachte 1]. Het pinnen door [aangever 1] bij de pinautomaat van de [naam] heeft verdachte niet meegekregen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemde bewijsmiddelen:
- verdachte op 19 februari 2012 bij de groep jongens aanwezig was toen aangever [aangever 1] daarbij kwam;
- verdachte met de groep is meegelopen langs de [naam] en terug;
- verdachte is meegelopen naar de [naam] en vervolgens naar de plek met de banken;
- verdachte, toen [medeverdachte 2] erbij kwam en deze in gesprek ging met aangever [aangever 1], een steen, een slot en een stok aan [medeverdachte 2] heeft aangeboden;
- verdachte tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd dat [medeverdachte 2] de bankrekening van [aangever 1] moest controleren om te kijken of er nog geld te halen was, waarop [medeverdachte 2] tegen [aangever 1] heeft gezegd dat hij 50 euro moest pinnen;
- [aangever 1] om 18.00 uur en 18.03 uur 50 respectievelijk 70 euro heeft gepind en dat het pinnen tweemaal is afgebroken;
- verdachte om 18.08 uur is waar te nemen op de camerabeelden van de [naam] in aanwezigheid van [medeverdachte 2] en aangever [aangever 1].
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte weet had van en/of een actieve rol heeft gespeeld bij de eerste keer pinnen door aangever bij de [naam] zelf en de bedreigingen die hieraan vooraf zijn gegaan. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken. Anders is dit voor wat betreft het pinnen bij de ING-bank. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen dit deel van het onder 1 tenlastelegde, op de wijze zoals voornoemd, heeft begaan. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van verdachte een wezenlijk onderdeel vormt in de voltooiing van het delict. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de verklaring van verdachte dat hij zich niet bewust is geweest van hetgeen zich op 19 februari 2012 heeft afgespeeld tussen aangever en medeverdachte [medeverdachte 2], onaannemelijk.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat de aangevers in algemeenheden hebben verklaard over een groep personen door wie zij gedurende een (langere) periode zijn afgeperst en/of beroofd. De rechtbank is echter van oordeel dat zonder enige verankering in tijd, plaats, handelingen en betrokken personen het tenlastegelegde niet bewezen kan worden. De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
4.4. Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
4.5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 19 februari 2012 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 120 euro, toebehorende aan [aangever 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
(terwijl verdachte en zijn mededaders een dreigende sfeer hebben doen ontstaan)
- die [aangever 1] de volgende woorden heeft toegevoegd "je geeft hem geld, en mij niet" en "je gaat me geld geven" en "je gaat niet weg voordat je mij geld hebt gegeven" en "het maakt niet uit waar je het geld vandaan haalt, anders ga ik je slaan", en
-een stok en een steen en een slot van een fiets heeft opgepakt en aangegeven aan een van de mededaders en
-die [aangever 1] met de vlakke hand tegen het hoofd heeft geslagen en de vuist heeft gebald en
-de zakken van die [aangever 1] heeft bevoeld en doorzocht en
-die [aangever 1] liet meelopen naar de pinautomaat (ING Bank) en op een zeer korte afstand van die [aangever 1] is gaan staan en/of (nadat die [aangever 1] zijn pincode heeft ingetoetst) de pintransactie heeft afgerond (ondanks dat die [aangever 1] een of meermalen op de 'stop'-knop heeft gedrukt).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde met een proeftijd van 1 jaar de maatregel Hulp en Steun en daarnaast een contactverbod, zoals reeds bij de schorsing van de voorlopige hechtenis is bepaald.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte primair de algehele vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de voorlopige hechtenis voor de duur van 33 dagen en het ITB-plustraject in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis voldoende straf is geweest voor verdachte.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan beroving van [aangever 1]. Verdachte heeft daarin geen leidende rol gespeeld, maar door zijn toedoen was het slachtoffer niet in staat om het intimiderende en bedreigende gedrag van verdachte en de groep medeverdachten te weerstaan. Het is algemeen bekend dat zulke ingrijpende ervaringen traumatische gevolgen kunnen hebben voor het slachtoffer. Verdachte heeft deel uitgemaakt van een groep jongeren in [adres] in Utrecht en in samenhang met deze groep heeft dit strafbare feit plaatsgevonden. In de samenleving en in het bijzonder in wijken waar jeugdgroepen crimineel gedrag vertonen, heeft verdachte door zijn handelen gevoelens van onveiligheid versterkt.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte en de positieve ontwikkeling omtrent de persoon van verdachte, zoals deze door de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg en ter terechtzitting zijn opgemerkt. Na zijn aanhouding heeft verdachte een periode in het kader van voorlopige hechtenis in een justitiële jeugdinrichting verbleven. Het ITB-plustraject in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis is positief verlopen. In het kader van dit traject is verdachte zeer intensief begeleid door de jeugdreclassering van het Bureau Jeugdzorg. Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 8 augustus 2012 is om de begeleiding in het kader van maatregel Hulp en Steun te beperken en dat voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank neemt dit advies van de Raad voor de Kinderbescherming en, zoals door de officier van justitie ter zitting gevorderd, over. De rechtbank zal een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk opleggen. Deze voorwaardelijke straf beoogt om verdachte te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en de verplichte begeleiding door Bureau Jeugdzorg mogelijk te maken. Door deze begeleiding krijgt verdachte ondersteuning bij het vasthouden van de gedragsverandering die is ingezet, waardoor de kans op recidive zal verminderen.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een integrale bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit. Nu de rechtbank slechts gedeeltelijk bewezen acht het onder 1 tenlastegelegde, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Voorts acht de rechtbank een contactverbod, zoals opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, aan de orde.
7. De benadeelde partijen
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 2.136,72 plus Pro Memorie gevolgschade nog nader te bepalen voor de feiten 1 en 2.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van verdachte enkel het onder 1 tenlastegelegde deels is bewezen verklaard. Voor zover de benadeelde partij schade heeft gevorderd die geen rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit, dient de vordering reeds op die grond niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade met betrekking tot het gepinde geldbedrag bij de ING-bank (€ 120,00), de reiskosten ad € 6,72 en een immateriële schadevergoeding ad € 350,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit. Het gevorderde is derhalve tot een bedrag van € 476,72, bestaande uit
€ 126,72 ter zake van materiële schade en € 350,00 ter zake van immateriële schade, voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2012.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 322,50 voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen
personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk
te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 100 DAGEN, waarvan 67 DAGEN voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
Stelt als algemene voorwaarde(n) dat de veroordeelde
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
Stelt als bijzondere voorwaarde met een proeftijd van 1 jaar:
* dat de veroordeelde zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht in het kader van de maatregel Hulp en Steun;
Stelt als bijzondere voorwaarde met een proeftijd van een half jaar:
* dat de veroordeelde geen contact mag hebben met de jongens die in het strafdossier genoemd worden als lid van de [naam] ([medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [naam], [naam] en [naam]), met uitzondering van [naam];
* dat de veroordeelde geen contact mag hebben met de in het dossier vermelde aangevers (niet direct, niet indirect, ook niet als die persoon zelf dat contact zoekt).
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 476,72, waarvan € 126,76 ter zake van materiële schade en € 350,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] € 476,62 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in zijn vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Voorlopige hechtenis
Heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het onherroepelijk worden van het onderhavige vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. E.A.A. van Kalveen en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. A. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 september 2012.