sector handel en kanton
kantonrechter
zaaknummer: 819704 UC EXPL 12-9732 4215
vonnis van 24 oktober 2012
de besloten vennootschap
Van Oord Leidsche Rijn BV,
gevestigd te Maarssen en mede zaakdoende te De Meern,
verder te noemen: Van Oord,
eiseres,
gemachtigde: B.J.M. Voet, gerechtsdeurwaarder,
[gedaagde],
wonend te [woonplaats],
verder te noemen: [gedaagde],
gedaagde,
procederend in persoon.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 8 augustus 2012. Tijdens de comparitie van 9 oktober 2012 is [gedaagde] niet verschenen. De griffier van de rechtbank heeft toen telefonisch contact met [gedaagde] opgenomen en van hem vernomen dat hij ervan uitging dat de comparitie de dag erna zou plaatsvinden. In overleg met partijen is besloten de comparitie een dag aan te houden.
Vervolgens is de comparitie gehouden op 10 oktober 2012. [gedaagde] is weer niet verschenen. Van de comparitie is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
2.1. Op 6 september 2011 is tussen Van Oord en [gedaagde] een koopovereenkomst tot stand gekomen ter zake van een Citroën DS3. De koopprijs bedraagt € 20.350,- (inclusief BTW en BPM). Op de door beide partijen ondertekende overeenkomst is vermeld:
“Geschatte levertijd oktober/nov 2011”
Op de overeenkomst zijn de BOVAG-standaardbepalingen van toepassing verklaard. Artikel 7 lid 1 hiervan bepaalt:
“De koper heeft de bevoegdheid de koopovereenkomst te annuleren, ongeacht of de verkoper in zijn verplichtingen tekort is geschoten. Deze annulering kan alleen schriftelijk plaatsvinden. De koper is gehouden om binnen één week na deze annulering de verkoper alle schade die hij ten gevolge van deze annulering lijdt te vergoeden. Deze schade is vastgesteld op 15% van de koopprijs van de geannuleerde auto. (…)”
2.2. Bij factuur van 14 november 2011 brengt Van Oord de koopprijs van de Citroën in rekening. Bij factuur van 27 januari 2012 brengt Van Oord de huurprijs van een Citroën C2 over de periode van september tot en met december 2011 in rekening. De huurprijs bedraagt € 1.500,- (inclusief BTW).
2.3. [gedaagde] heeft deze facturen onbetaald gelaten en de auto niet afgenomen.
2.4. Van Oord heeft de Citroen DS3 op 30 mei 2012 aan een derde verkocht voor een bedrag van € 18.700,- (inclusief BTW en BPM).
3.1. Van Oord vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 5.314,58, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.552,50 en kosten.
Het bedrag van € 5.314,58 is opgebouwd uit schade als bedoeld in artikel 7.1 BOVAG-standaardvoorwaarden van € 3.052,50, de huurprijs van € 1.500,-, rente van € 162,08 en buitengerechtelijke incassokosten van € 600,-.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Hij stelt zich op het standpunt dat hij met Van Oord overeen is gekomen dat de Citroën DS3 op 1 januari 2012 op kenteken gezet zou worden en op die datum afgeleverd zou worden. Het later op kenteken zetten zou een gunstig effect hebben op de eventuele inruilprijs.
Verder voert [gedaagde] aan dat hij met Van Oord overeengekomen is dat hij de Citroën C2 kosteloos te leen zou krijgen. Kennelijk bedoelt [gedaagde] hiermee te zeggen dat hij de auto in bruikleen heeft gekregen.
Nadat hij de factuur van Van Oord ontving, heeft hij contact opgenomen met de verkoper, aldus [gedaagde]. Volgens [gedaagde] heeft hij Van Oord toen meegedeeld dat hij de koop ongedaan moest maken of een soortgelijke auto op de overeengekomen datum moest leveren. Kennelijk bedoelt [gedaagde] hiermee te zeggen dat hij niet gehouden is de onderhavige auto af te nemen en daarom evenmin verplicht is de factuur te betalen.
3.3. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4.1. Tijdens de comparitie van 10 oktober 2012 heeft Van Oord nader toegelicht dat met [gedaagde] is afgesproken dat de auto, zoals ook op de overeenkomst is vermeld, medio oktober/november 2011 afgeleverd zou worden. De auto moest eerst gebouwd worden in de fabriek in Frankrijk. Na de contractssluiting is [gedaagde] via het offertesysteem van Van Oord op de hoogte gehouden van de voortgang van het leveringsproces, waarbij de geplande leverdatum eveneens genoemd is. Op geen enkel moment heeft [gedaagde] toen het standpunt ingenomen dat de auto pas in januari 2012 zou worden afgeleverd, aldus Van Oord.
Van Oord heeft verder toegelicht dat [gedaagde] de auto voor zijn vriendin had gekocht. Nadat hij de factuur had ontvangen, heeft [gedaagde] Van Oord meegedeeld dat zijn vriendin naar Brazilië was teruggegaan en zijn creditkaart had meegenomen. [gedaagde] beloofde evenwel dat alles goed zou komen, aldus nog steeds Van Oord.
4.2. [gedaagde] is niet bij de comparitie verschenen, zodat hij niet in staat was deze toelichting door Van Oord nader te weerspreken. Dit is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Gelet op de toelichting door Van Oord, en mede gelet op het feit dat de koopovereenkomst een leverdatum van oktober/november 2011 noemt, gaat de kantonrechter voorbij aan het verweer van [gedaagde]. Aangenomen moet daarom worden dat partijen overeen zijn gekomen dat de Citroën DS3 in oktober of november 2011 aan [gedaagde] ter beschikking zou worden gesteld. Dit leidt ertoe dat [gedaagde] geen rechtens te respecteren belang had de factuur niet te betalen. Het niet betalen van de factuur moet als een toerekenbare tekortkoming door [gedaagde] beschouwd worden.
4.3. Dit oordeel brengt evenwel niet mee dat Van Oord aanspraak kan maken op betaling door [gedaagde] van € 3.052,50 (zijnde 15% van de koopprijs). Dit bedrag is gebaseerd op artikel 7.1 van de BOVAG-standaardvoorwaarden (zie r.o. 2.1). Dit artikel regelt annulering door de koper. Daarvan is – mede gelet op het feit dat [gedaagde] volgens Van Oord heeft meegedeeld dat alles goed zou komen – geen sprake. Uit het feit dat Van Oord in haar dagvaarding stelt dat zij de koopovereenkomst als ontbonden beschouwt, leidt de kantonrechter af dat ook Van Oord van mening is dat van een dergelijke annulering geen sprake is.
4.4. Tijdens de comparitie heeft Van Oord toegelicht dat zij de auto aan een derde heeft verkocht om haar schade te beperken. Hieruit moet naar het oordeel van de kantonrechter worden afgeleid dat Van Oord de koopovereenkomst met [gedaagde] heeft ontbonden. Van Oord kan dan ook aanspraak maken op ontbindingsschade in de zin van artikel 6:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze schade bestaat uit het verschil tussen de met [gedaagde] overeengekomen prijs van € 20.350,- en de uiteindelijk ontvangen prijs van € 18.700,- (zie r.o. 2.4), zijnde een bedrag van € 1.650,-. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
4.5. Tijdens de zitting heeft Van Oord verder toegelicht dat de Citroën C2 voor de (toenmalige) vriendin van [gedaagde] bestemd was en dat hij de auto op 9 september 2011 heeft opgehaald. Volgens Van Oord was de auto enige tijd verdwenen nadat de vriendin van [gedaagde] hem had verlaten. Nadien is de auto weer teruggekomen en heeft [gedaagde] deze op 31 december 2011 bij Van Oord ingeleverd. Verder heeft Van Oord toegelicht dat zij nooit auto’s gratis tijdelijk ter beschikking stelt; zij werkt alleen met huurconstructies.
4.6. Door niet te verschijnen tijdens de comparitie heeft [gedaagde] zijn verweer niet nader toegelicht, hetgeen – mede gelet op de door Van Oord gegeven nadere toelichting – wel op zijn weg had gelegen. Het verweer van [gedaagde] wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen. Dit betekent dat hij ook zal worden veroordeeld tot betaling van de factuur van € 1.500,- ter zake van de huur van de Citroën C2.
4.7. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente. De kantonrechter overweegt evenwel als volgt. Van Oord heeft nagelaten te onderbouwen per wanneer zij wettelijke rente vordert. Met betrekking tot de schade als bedoeld in artikel 6:277 BW overweegt de kantonrechter dat deze schade is geleden op het moment dat Van Oord de Citroën DS3 aan een derde verkocht, dus op 30 mei 2012. De wettelijke rente over het bedrag van € 1.650,- zal daarom vanaf deze datum worden toegewezen.
De huurfactuur van 27 januari 2012 noemt geen betalingstermijn. De eerste in het geding gebrachte brief waarbij Van Oord betaling van deze huurprijs vraagt, is gedateerd 14 februari 2012. In deze brief wordt [gedaagde] gesommeerd onder meer de huurprijs binnen acht dagen (dus uiterlijk 22 februari 2012) te betalen. Dit heeft hij nagelaten. De wettelijke rente over de huurprijs zal dan ook per 23 februari 2012 worden toegewezen.
4.8. Bij de beoordeling van de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke (incasso)kosten hanteert de kantonrechter conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Van Oord heeft tijdens de zitting ten aanzien van voormelde criteria voldoende gesteld en onderbouwd om tot toewijzing van het gevorderde te kunnen overgaan. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de staffel kantonrechters als bedoeld in het rapport Voorwerk II en is daarmee – zijnde conform de tarieven volgens welke zodanige kosten gewoonlijk aan opdrachtgevers in rekening worden gebracht – redelijk. De kantonrechter ziet dan ook geen reden tot matiging en wijst het gevorderde bedrag van € 600,- toe.
4.9. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Van Oord worden begroot op:
- dagvaarding € 76,17
- vast recht 437,00
- salaris gemachtigde 750,00 (3 punten × tarief € 250,00)
Totaal € 1.263,17
Bij de vaststelling van de proceskosten is één punt toegekend voor salaris gemachtigde voor het feit dat Van Oord op 9 oktober 2012 nodeloos is verschenen voor de comparitie, die niet is doorgegaan vanwege aan [gedaagde] toe te rekenen omstandigheden.
5.1. veroordeelt [gedaagde] aan Van Oord te betalen een bedrag van € 1.650,00 ten titel van schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 mei 2012 tot de voldoening,
5.2. veroordeelt [gedaagde] aan Van Oord te betalen een bedrag van € 1.500,00 ten titel van nakoming van betalingsverplichtingen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 23 februari 2012 tot de voldoening,
5.3. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Van Oord van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 600,00,
5.4. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Van Oord, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.263,17, waarin begrepen € 750,00 aan salaris gemachtigde,
5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.