ECLI:NL:RBUTR:2012:BY1990

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/656023-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal door verbreking, poging tot diefstal en bedreiging met levensgevaar

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 30 oktober 2012, is de verdachte veroordeeld voor diefstal door verbreking, poging tot diefstal en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 juli 2012 in [woonplaats] een rubberen boot heeft weggenomen, toebehorende aan [aangever 1], door een metalen ring te verbreken. Tevens heeft de verdachte geprobeerd een buitenboordmotor te stelen van [getuige 2] en deze bedreigd met de woorden: 'Ik weet nou waar je woont, ik heb een pistool. Die ga ik halen en dan schiet ik je door je kop.' De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, ondanks zijn verweer dat hij niet de juiste identiteit had en dat de justitiële documentatie niet op hem van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstal en de bedreiging, maar sprak de verdachte vrij van de feiten 4 en 5 wegens onvoldoende bewijs. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 7 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 6 maanden, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/656023-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1962] te [geboorteplaats]
gedetineerd: PI Utrecht, HvB Wolvenplein te Utrecht
raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich op 4 juli 2012 te [woonplaats] schuldig heeft gemaakt aan diefstal dan wel aan heling van een rubberen boot;
2. op 4 juli 2012 te [woonplaats] heeft geprobeerd een boot en/of buitenboordmotor te stelen;
3. op 4 juli 2012 te [woonplaats] een persoon heeft bedreigd;
4. zich tussen 27 juni 2012 en 28 juni 2012 te [geboorteplaats] schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een auto, dan wel zich tussen 27 juni 2012 en 4 juli 2012 te [geboorteplaats] en/of Utrecht schuldig heeft gemaakt aan heling van die auto;
5. zich tussen 28 juni 2012 en 29 juni 2012 te Lelystad schuldig heeft gemaakt aan diefstal van kentekenplaten.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de onder 4 primair en onder 5 ten laste gelegde feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Daartoe heeft de verdediging het volgende naar voren gebracht.
Feit 1
De verdediging heeft betoogd dat verdachte heeft verklaard dat hij op een vlonder zat te vissen naar snoekbaars, dat er opeens een man achter hem stond die hem beschuldigde van inbraak, en dat volgens verdachte er sprake is van een groot misverstand.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat op pagina 4 van het proces-verbaal ten onrechte is gerapporteerd dat verdachte in een rubberen boot is aangetroffen, en dat uit de pagina’s 18 en 24 van het proces-verbaal blijkt dat [getuige 2] niet heeft gezien dat verdachte in de rubberen boot heeft gezeten. Bij verdachte is bovendien geen werktuig aangetroffen waarmee de metalen ring van de vlonder is verwijderd. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op het tijdsverloop tussen het moment waarop de eigenaar van de rubberen boot zijn boot voor het laatst heeft gezien, te weten 3 juli 2012 om 19:30 uur, en het moment dat verdachte is aangetroffen in de nabijheid van die boot, te weten 4 juli 2012 omstreeks 04:00 uur. Verdachte heeft de rubberen boot voorts niet voorhanden gehad.
Naar de mening van de verdediging kan de diefstal noch de heling van de rubberen boot bewezen worden geacht. Om die reden heeft de verdediging om vrijspraak verzocht.
Feit 2
De verdediging heeft verwezen naar de verklaring van verdachte, zoals ook hiervoor genoemd bij feit 1, om reden waarvan de verdediging om vrijspraak heeft verzocht.
Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, dan is de verdediging van mening dat het niet logisch is om een buitenboordmotor van een boot los te maken als een dader van plan is die boot weg te nemen. Om die reden dient dan alleen de poging tot het wegnemen van de buitenboordmotor, en niet ook de poging tot het wegnemen van de boot, aan verdachte te worden toegerekend.
Feit 3
De verdediging heeft betoogd dat er geen overtuigend bewijs is dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan en heeft daarom om vrijspraak verzocht. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte heeft betwist dat hij [getuige 2] heeft bedreigd.
Verder heeft de verdediging er op gewezen dat uit pagina 18 van het proces-verbaal blijkt dat [getuige 2] voor het afleggen van zijn voor verdachte belastende verklaring overleg heeft gehad met zijn vrouw [getuige] en dat getuige [getuige] de bedreiging maar één keer heeft gehoord terwijl volgens aangever de bedreiging een paar keer is geuit. Voorts verwondert het verdachte dat de politie de bedreiging niet heeft gehoord, terwijl de politie al ter plaatse was.
Feit 4
Naar de mening van de verdediging heeft de officier van justitie voor het primair ten laste gelegde terecht vrijspraak gevorderd.
Voor het subsidiair ten laste gelegde is naar de mening van de verdediging onvoldoende bewijs, omdat niet blijkt op grond waarvan verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een gestolen goed betrof.
Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat hem op grond van het proces-verbaal van 4 juli 2012, proces-verbaal nummer PL0971 2012149036-1, niet duidelijk is wanneer het voertuig is gestolen.
Feit 5
Naar de mening van de verdediging heeft de officier van justitie voor het ten laste gelegde terecht vrijspraak gevorderd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1, 2 en 3
[aangever 1] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn rubberen boot tussen 3 juli 2012 te 19:30 uur en 4 juli 2012 te 12:00 uur te [woonplaats]. Aangever heeft verklaard dat hij woonachtig is aan de [adres] te [woonplaats], dat zijn vrijstaande woning aan twee kanten is gelegen aan de Vecht, dat aan de linker zijde van de woning een houten vlonder is gelegen en dat op elke hoek van die vlonder een metalen ring is gemonteerd om een boot aan vast te leggen. Op dinsdag 3 juli 2012 omstreeks 19.30 uur heeft aangever zijn boot voor het laatst gezien. Op woensdag 4 juli 2012, omstreeks 12:00 uur, zag aangever dat zijn rubberen boot, kleur: wit en grijs, die aan de vlonder lag, verdwenen was, dat een metalen ring verwijderd was van de vlonder en dat hij de schroeven van die ring naast de vlonder op een waterlelie zag liggen. Aangever heeft het vermoeden uitgesproken dat de metalen ring door de dader(s) is losgeschroefd, waarna zijn boot met daaraan een metalen kabelslot is meegenomen. Op de boot waren buiten een buitenboordmotor twee peddels gemonteerd, aldus aangever.
[getuige 2] heeft aangifte gedaan van poging tot diefstal van een boot met buitenboordmotor en van bedreiging op 4 juli 2012 te [woonplaats]. Aangever heeft verklaard dat hij woonachtig is aan de [adres] te [woonplaats] en dat zijn boot direct achter de achtertuin aan een vlonder in de Vecht ligt. Aangever heeft voorts verklaard dat hij op 4 juli 2012 omstreeks 04:00 uur niet kon slapen, dat hij naar buiten ging om te roken, dat hij in zijn achtertuin gerommel hoorde en dat hij zag dat er een man in zijn boot zat. Aangever zag dat de man in zijn boot bij de buitenboordmotor zat en dat de man een grote donkerkleurige tang in zijn handen had en hiermee bij de buitenboordmotor zat. Verder zag aangever een zwart-witte doek bij de buitenboordmotor liggen. Aangever heeft vervolgens een grashark gepakt waarmee hij de man heeft bedreigd. Aangever hoorde de man zeggen ‘ik zit gewoon te vissen’. Aangever zag vervolgens dat de man wat met zijn linkerhand in het water liet zakken. Later zag aangever een tang met rood handvat en een dodemanskoord in het water liggen. Aangever zag ook dat een deel van het ijzeren hekje rond de vlonder in zijn achtertuin los was en dat een deel vernield was. Aangever heeft verklaard dat de donkerkleurige tang die de man in zijn hand had en de zwart-witte theedoek die bij zijn buitenboordmotor lag, zijn eigendom zijn en normaal gesproken in zijn schuur liggen.
Aangever zag dat achter zijn boot een grijs bootje lag, dat aan de kabel waar het bootje mee vastligt nog een stalen plaat met ring zat, dat het dodemanskoord van de buitenboordmotor van het bootje niet meer aanwezig was en dat de uiteinden van de peddels nat waren.
Voordat de politie ter plaatse kwam hoorde aangever de man een paar keer tegen hem roepen: ‘Ik weet nou waar je woont, ik heb een pistool. Die ga ik halen en dan schiet ik je door je kop!’
Door getuige [getuige] is verklaard dat zij op 4 juli 2012 omstreeks 04:00 uur wakker werd van pratende mensen in de tuin. Getuige zag haar man in de tuin staan en met een voor haar onbekende man praten die in hun boot zat. Getuige hoorde haar man roepen dat zij de politie moest bellen. Getuige is de tuin ingelopen, zag dat haar man een grashark in zijn hand hield en heeft toen 112 gebeld. Op het moment dat de politie nagenoeg ter plaatse was, heeft getuige de politie opgewacht bij de poort op ongeveer 15 meter van de plek waar haar man bij de haar onbekende man stond. Getuige hoorde de onbekende man tegen haar man zeggen: ‘Ik weet je nu te vinden. Ik heb een pistool en ik schiet je door je kop’ althans woorden van gelijke strekking.
Getuige heeft op 4 juli 2012 tijdens daglicht gezien dat iemand de buitenlamp inclusief de bewegingsmelder omlaag heeft geduwd. Deze lamp hangt aan de schuur.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat zij op 4 juli 2012 omstreeks 04:25 uur in verband met een melding over de [adres] in [woonplaats] reden, dat zij een vrouw zagen gebaren, dat later bleek dat deze vrouw mevrouw [getuige 2]was, dat deze vrouw hen langs een woning naar de achtertuin leidde, dat zij zagen dat de achtertuin aan de Vecht lag, dat zij een houten vlonder met stalen hekwerk zagen en dat aan de vlonder een boot met buitenboordmotor lag. Verbalisanten zagen op de vlonder een man staan, die later bleek te zijn aangever [getuige 2], die een grashark in zijn handen hield, zij zagen dat hij het uiteinde van die hark gericht hield in de richting van de boot en dat in de boot een man zat, verder te noemen verdachte. Zij hoorden aangever [getuige 2] zeggen dat verdachte wat in het water had gegooid.
Verbalisant [verbalisant 1] keek hierop in het water, zag dat het water ongeveer 20 cm diep was, zag dat hij op de bodem kon kijken, zag dat op de bodem een tang met een rood handvat en een rood koord, een zogenoemd dodemanskoord, lagen. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat de slang die uit de buitenboordmotor van de boot van aangever [getuige 2] stak, enigszins geknakt was. Verbalisant [verbalisant 1] zag voorts tegen de boot van aangever [getuige 2] een grijsgekleurde boot liggen, zag dat het dodemanskoord in die boot niet meer aanwezig was, zag dat aan één van de kabels die in die boot lag nog een stalen plaat met ring vast zat, en zag dat de uiteinden van de peddels van die boot vochtig waren.
Verdachte is aangehouden door voornoemde verbalisanten .
Bewijsoverwegingen bij de feiten 1, 2 en 3
Gelet op het feit dat verdachte op een nachtelijk uur in de boot van aangever [getuige 2] is aangetroffen, dat verdachte toen bezig was met de buitenboordmotor van die boot met een zwarte tang in zijn handen, dat naast de motor een theedoek lag, dat zowel de zwarte tang als de theedoek uit de schuur van aangever [getuige 2] afkomstig waren, dat er een knak in de slang van die buitenboordmotor zat, dat het hekje van de vlonder van aangever [getuige 2] deels was vernield, en dat de buitenlamp met bewegingsmelder omlaag waren geduwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte probeerde de buitenboordmotor van de boot van aangever [getuige 2] weg te nemen, nadat hij eerst uit de schuur van aangever [getuige 2] een tang en een theedoek had weggenomen.
Tegen de boot van aangever [getuige 2] lag een rubberen boot die enkele uren daarvoor nog bij de woning van aangever [aangever 1] had gelegen even verderop aan de Vecht. Gelet op de natte uiteinden van de peddels van die rubberen boot, het in het water aangetroffen dodemanskoord van die boot in combinatie met het feit dat verdachte iets in het water heeft laten vallen en mede gelet op de verbreking van de ring waaraan de rubberen boot had gelegen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de rubberen boot heeft weggenomen en met deze boot via de Vecht naar het perceel van aangever [getuige 2] is gepeddeld. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit 1 heeft begaan.
Gelet op de aangifte ter zake van de bedreiging en de verklaring van getuige [getuige], zoals hiervoor weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat ook het ten laste gelegde feit 3 wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
Feiten 4 en 5
Ten aanzien van feit 4 primair en feit 5 is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat voor deze feiten onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte die feiten heeft begaan.
Voorts is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs voor de onder 4 subsidiair ten laste gelegde heling, omdat onvoldoende blijkt op grond waarvan verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een gestolen goed betrof.
De rechtbank zal verdachte dan ook van de feiten 4 en 5 vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op of omstreeks 04 juli 2012 te [woonplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rubberen boot, toebehorende aan [aangever 1], waarbij verdachte die weg te nemen voornoemde boot onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van een metalen ring;
2.
op 04 juli 2012 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een buitenboordmotor, toebehorende aan [getuige 2], een tang heeft weggenomen uit een schuur van voornoemde [getuige 2] en met voornoemde tang een slang van voornoemde buitenboordmotor heeft vastgepakt, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
3.
op 04 juli 2012 te [woonplaats], [getuige 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [getuige 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik weet nou waar je woont, ik heb een pistool. Die ga ik halen en dan schiet ik je door je kop", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
1. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
2. poging tot diefstal;
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte heeft de verdediging in het kader van het onder 3 ten laste gelegde feit een beroep op psychische overmacht gedaan. In dat verband heeft de verdediging gewezen op een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 mei 2012, LJN: BW7219, waarin sprake is van een vergelijkbare zaak en waarin die rechtbank het beroep op psychische overmacht heeft gehonoreerd.
Verdachte heeft, aldus de verdediging, als gevolg van het slaan met een stok door [getuige 2], letsel opgelopen, namelijk een gebroken sleutelbeen, en heeft uit onmacht zijn uitlatingen gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval -ook al zou [getuige 2] enig geweld jegens verdachte hebben gebruikt- geen sprake van een van buiten komende drang, waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen of behoren te bieden. Het beroep op psychische overmacht wordt derhalve verworpen.
Uit de door verdachte ter terechtzitting overgelegde verklaring van de Spoedeisende Hulp van het Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein, blijkt overigens dat verdachte op 4 juli 2012 lichamelijk is onderzocht. Deze verklaring maakt behalve van drukpijn rechter hemithorax, geen melding van andere drukpijn of melding van een letsel, en dus ook niet van een gebroken sleutelbeen (clavicula), zo heeft de rechtbank vastgesteld. De verklaring van verdachte dat [getuige 2] geweld tegen hem heeft gebruikt vindt in het dossier dan ook onvoldoende ondersteuning.
Omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde feiten.
Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, dan is de verdediging van mening dat verdachte, gelet op de begane feiten, reeds lang genoeg heeft vast gezeten. De verdediging acht de eis van de officier van justitie onbegrijpelijk, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte geen frequente recidivist is, dat verdachte nog steeds geen aangifte heeft kunnen doen tegen [getuige 2], dat verdachte zonder titel in verzekering heeft gezeten en dat verdachte diverse hem toebehorende goederen nog niet terug heeft gekregen van de politie.
Verdachte heeft verklaard te zijn: [verdachte], geboren [1962] te [geboorteplaats], en niet [verdachte], geboren [1962] te [geboorteplaats]. Om die reden, aldus verdachte, kan de justitiële documentatie van [verdachte] niet aan hem worden toegerekend.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal feiten.
Diefstal en een poging tot diefstal zijn ergerlijke feiten. Het getuigt van weinig respect voor het eigendom van anderen en zorgt voor de gedupeerden voor (financiële) schade en overlast. De verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden, maar kennelijk slechts aan eigen behoeften gedacht.
Bedreiging is een ernstig feit en zorgt vaak voor gevoelens van onveiligheid bij de (naasten van) slachtoffers. Uit de verklaring van de echtgenote van aangever [getuige 2] blijkt ook dat zij het een zeer verontrustende gedachte vindt dat een wildvreemde man haar man zo heeft bedreigd en nu weet waar zij en haar echtgenoot wonen.
De politie heeft blijkens pagina 46 van het proces-verbaal de identiteit van verdachte vastgesteld. Na pagina 44 bevindt zich een (op een ongenummerde pagina) de ID-staat van verdachte met daarop een foto van hem. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden voor twijfel ten aanzien van de identiteit van verdachte. De rechtbank houdt dan ook rekening met de - omvangrijke - justitiële documentatie van verdachte van 4 september 2012, waaruit naar voren komt dat verdachte veelvuldig veroordeeld is voor vermogensdelicten.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van de feiten 1 primair, 2, 3 en 4 subsidiair.
Nu de rechtbank slechts bewezen acht de feiten 1 primair, 2 en 3, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 27, 45, 57, 285, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
2. poging tot diefstal;
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. P.L.C.M. Ficq en mr. P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 oktober 2012.