ECLI:NL:RBUTR:2012:BY1956

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
749754 UC EXPL 11-6396 JE 4212
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en bewijsvoering in contractuele geschillen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, heeft de kantonrechter op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], h.o.d.n. [eiser] Glashandel, en [gedaagde], een besloten vennootschap. De kern van het geschil betreft de vraag of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiser] en [gedaagde] voor het plaatsen van glazen deuren. [eiser] stelt dat hij mondeling een overeenkomst heeft gesloten met [directeur gedaagde], die hij beschouwde als vertegenwoordiger van [gedaagde]. [gedaagde] betwist echter dat er een overeenkomst is gesloten en stelt dat [directeur gedaagde] de opdracht in privé heeft gegeven.

De kantonrechter heeft in een tussenvonnis bewijs opgedragen aan [eiser] om aan te tonen dat de overeenkomst daadwerkelijk met [gedaagde] is gesloten. Tijdens de zitting heeft [eiser] als getuige verklaard dat hij de opdracht voor het plaatsen van de deuren heeft gekregen van [directeur gedaagde] en dat de factuur op naam van [gedaagde] is gesteld en betaald. [gedaagde] heeft in haar verweer aangevoerd dat er geen contractuele relatie bestaat, omdat de opdracht door [directeur gedaagde] in privé is verstrekt.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet aan haar verplichting heeft voldaan om volledig en naar waarheid te informeren over de contractuele relatie. De rechter heeft vastgesteld dat [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij met [gedaagde] een overeenkomst had gesloten, vooral gezien het feit dat de factuur op naam van [gedaagde] was gesteld en betaald. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 2.752,59, inclusief wettelijke handelsrente en proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 749754 UC EXPL 11-6396 JE 4212
vonnis van 17 oktober 2012
inzake
[eiser], h.o.d.n. [eiser] Glashandel,
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: Nedland Gerechtsdeurwaarders en Incasso,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.W.M. van den Heiligenberg.
1. Het verdere verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 29 februari 2012.
[eiser] heeft één getuige doen horen. Hierna is in overleg met partijen besloten de overige twee door [eiser] opgeroepen getuigen niet te horen en de bewijslevering die is opgedragen aan [eiser] te beëindigen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens hebben partijen elk een akte genomen en zich daarna schriftelijk uitgelaten over elkaars akte.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1. In het tussenvonnis van 29 februari 2012 is [eiser] bewijs opgedragen van – kort gezegd – de overeenkomst, de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden en de uitvoering van de overeenkomst.
2.2. Tijdens de zitting op 8 juni 2012 is [eiser] als getuige gehoord. Hij heeft het volgende verklaard. Tijdens het verrichten van werkzaamheden aan het oude gerechtsgebouw heeft hij de heer [directeur gedaagde] ontmoet. [directeur gedaagde] had aangegeven in het bezit te zijn van onroerend goed. Uit deze ontmoeting is een opdracht aan [eiser] voortgekomen om een voorruit te vervangen in een pand. Daarna had [directeur gedaagde] [eiser] verzocht in zijn woning drie glazen deuren te plaatsen in de badkamer. [eiser] is naar aanleiding van dit verzoek bij [directeur gedaagde] thuis geweest, dit was op het adres [adres] te [vestigingsplaats]. Mondeling is toen een overeenkomst gesloten voor het plaatsen van drie glazen deuren. Over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden die [eiser] hanteert, is niet gesproken. Normaal gesproken wordt naar deze voorwaarden verwezen in de offerte, maar [eiser] heeft geen offerte aan [directeur gedaagde] doen toekomen. Volgens [eiser] was het woonadres van [directeur gedaagde] ook het vestigingsadres van [gedaagde] en voor zover hij wist was [directeur gedaagde] directeur van [gedaagde]. [directeur gedaagde] had gevraagd de factuur voor de werkzaamheden naar [gedaagde] te sturen. Zo was het ook gegaan bij de eerdere opdracht inzake het vervangen van de voorruit. In de badkamer zijn uiteindelijk twee deuren geplaatst en geen drie, omdat er bij de derde deur plaatsingsproblemen waren.
2.3. [eiser] had verder als getuige opgeroepen de heren [getuige 1] en [getuige 2] die over de uitvoering van de overeenkomst zouden kunnen verklaren. De getuigenverklaring van [eiser] gaf de kantonrechter echter aanleiding om eerst met partijen over de stand van zaken te spreken. De kantonrechter heeft de gemachtigde van [gedaagde] gevraagd of het verweer in deze procedure, dat [gedaagde] geen overeenkomst met [eiser] heeft gesloten, gebaseerd was op het standpunt dat [directeur gedaagde] in persoon afspraken heeft gemaakt met [eiser] en niet namens [gedaagde]. Dat bleek juist te zijn. De gemachtigde van [gedaagde] – [directeur gedaagde] zelf was niet aanwezig – gaf aan dat [directeur gedaagde] inderdaad de directeur is van [gedaagde] en bekend is met de onderhavige vordering. De kantonrechter was, en is, van oordeel dat [gedaagde] in deze procedure niet voldaan heeft aan haar verplichting om de kantonrechter volledig en naar waarheid in te lichten nu zij haar verweer niet heeft onderbouwd met een feitelijk verhaal om aan te geven waarom zij niet de contractspartij van [eiser] zou zijn. [gedaagde] heeft simpelweg ontkent de overeenkomst met [eiser] te hebben gesloten, zonder enige nadere toelichting. Hierop heeft de kantonrechter de gemachtigde van [gedaagde] gewezen. Omdat het horen van [getuige 1] en [getuige 2] bij deze stand van zaken niet zinvol meer leek heeft de kantonrechter partijen de gelegenheid gegeven tot overleg tijdens een schorsing van de zitting, in welke schorsing de gemachtigde van [gedaagde] telefonisch contact heeft gelegd met [directeur gedaagde]. Een minnelijke regeling kwam niet tot stand. In overleg met beide partijen en met hun instemming is toen besloten [getuige 1] en [getuige 2] niet als getuige te horen en de aan [eiser] opgedragen bewijslevering te beëindigen. De zaak is verwezen naar de rol om beide partijen de gelegenheid te geven zich bij akte uit te laten, zo goed mogelijk onderbouwd, over de vraag wie de contractspartij was van [eiser] bij de betreffende overeenkomst. Vervolgens zouden partijen bij antwoordakte op elkaar akte mogen reageren.
2.4. [eiser] heeft in zijn akte het volgende gesteld. Wat betreft de eerdere opdracht, het vervangen van de voorruit, is de factuur d.d. 3 juni 2008 op naam gesteld van [gedaagde] en gestuurd naar [adres] te [vestigingsplaats], het vestigingsadres van de vennootschap. De factuur is ook betaald door [gedaagde]. Daarna is de opdracht gegeven voor het plaatsen van de deuren op het adres [adres] te [vestigingsplaats]. Tijdens het gesprek hierover is niet kenbaar gemaakt dat de factuur voor deze werkzaamheden op een andere naam gesteld moest worden. [eiser] mocht er daarom in alle redelijkheid vanuit gaan dat [gedaagde] zijn contractspartij was. [eiser] heeft de factuur voor deze werkzaamheden, d.d. 10 oktober 2008, op naam gesteld van [gedaagde] en verstuurd. Daarna is door [gedaagde] dan wel haar gemachtigde nooit kenbaar gemaakt dat deze tenaamstelling niet juist zou zijn. Medio februari 2010 is er naar aanleiding van een sommatie contact geweest met de gemachtigde van [eiser] in welk contact [gedaagde] alleen had gesteld geen aanmaning van [eiser] te hebben ontvangen en dat er iets mis was met een douchedeur. De factuur had [gedaagde] wel ontvangen. Zij zou schriftelijk op de kwestie terugkomen, maar dat heeft zij niet gedaan. Vervolgens hebben [gedaagde] en haar gemachtigde vanaf maart 2011 verstoppertje gespeeld. Uit een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [directeur gedaagde] directeur en enig aandeelhouder van [gedaagde] is. Dat wist [eiser] destijds niet. Volgens [eiser] moet het risico wie de contractspartij bij deze overeenkomst is volledig ten laste van [gedaagde] komen. Bij antwoordakte heeft [eiser] nog aangevoerd dat hij niet bekend was met de naam en voorletters van [directeur gedaagde], hij dacht met de heer [directeur gedaagde] van doen te hebben.
2.5. [gedaagde] heeft in haar akte het volgende gesteld. Uit de getuigenverklaring van [eiser] is naar voren gekomen dat [directeur gedaagde] [eiser] opdracht heeft gegeven voor het plaatsen van glazen deuren op zijn woonadres. [gedaagde] heeft in deze procedure formeel verweer gevoerd, namelijk dat met haar niet is gecontracteerd. [gedaagde] kan bevestigen dat [directeur gedaagde] in privé de betreffende opdracht aan [eiser] heeft verstrekt. [gedaagde] en [directeur gedaagde] zijn echter verschillende entiteiten. [gedaagde] betwist dat [directeur gedaagde] [eiser] zou hebben gevraagd de factuur aan [gedaagde] te sturen, zoals [eiser] als getuige heeft verklaard. [gedaagde] heeft in haar antwoordakte nog aangevoerd dat [eiser] er niet in redelijkheid vanuit mocht gaan dat [gedaagde] zijn contractspartij was, nu uit zijn getuigenverklaring blijkt dat de opdracht is verstrekt door [directeur gedaagde] inzake werkzaamheden in zijn privéwoning.
2.6. Anders dan [eiser] als getuige heeft verklaard – wat door [gedaagde] nadrukkelijk is betwist – stelt [eiser] in zijn akte en antwoordakte niet dat [directeur gedaagde] aan [eiser] (expliciet) heeft gevraagd de factuur voor het plaatsen van de deuren naar [gedaagde] te sturen. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat dit standpunt niet wordt ingenomen.
Door [gedaagde] is niet weersproken dat de eerdere opdracht, inzake het vervangen van een voorruit, aan [eiser] is verstrekt door [directeur gedaagde] waarbij hij optrad als directeur van [gedaagde]. De factuur is op naam gezet van [gedaagde] en is betaald door [gedaagde], ook dit staat vast. [gedaagde] heeft niet gesteld dat bij de volgende opdracht, inzake het plaatsen van drie glazen deuren, [directeur gedaagde] tegen [eiser] heeft gezegd dat hij deze opdracht in privé verstrekte, anders dan de voorgaande opdracht. Volgens [gedaagde] had [eiser] dit kennelijk in redelijkheid moeten begrijpen. De kantonrechter is van oordeel dat enkel het feit dat de werkzaamheden verricht moesten worden op het woonadres van [directeur gedaagde] onvoldoende is om te concluderen dat de opdracht dus door [directeur gedaagde] in privé werd gegeven. Het adres [adres] te [vestigingsplaats] is ook het vestigingsadres van [gedaagde] en het is goed denkbaar dat een dergelijke opdracht in de onderlinge verhouding tussen een besloten vennootschap en haar directeur, enig aandeelhouder, voor rekening van de vennootschap wordt gebracht. Verdere omstandigheden op grond waarvan [eiser] had moeten begrijpen dat [directeur gedaagde] de opdracht niet namens [gedaagde] verstrekte zijn gesteld noch gebleken. Onder deze omstandigheden mocht [eiser] er naar het oordeel van de kantonrechter gerechtvaardigd op vertrouwen dat [directeur gedaagde] de opdracht had verstrekt namens [gedaagde] en dat [gedaagde] dus zijn contractspartij was. Dit wordt verder ondersteund door het feit dat er na het verzenden van de factuur aan [gedaagde] ook niet is geprotesteerd tegen de tenaamstelling.
2.7. [gedaagde] heeft er kennelijk welbewust voor gekozen om in deze procedure geen inhoudelijk verweer tegen de vordering van [eiser] te voeren. Nu de kantonrechter haar formele verweer, erop neerkomend dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard, op grond van voorgaande overwegingen verwerpt, komt die keus voor haar risico. Als verder niet weersproken zal de gevorderde hoofdsom van € 2.452,59 worden toegewezen. Overigens heeft [eiser] opgemerkt dat hij de derde deur die hij niet geplaatst kon krijgen niet in rekening heeft gebracht en dat hij de arbeidskosten volledig heeft laten vallen zodat de factuur enkel de materiaalkosten voor de twee glazen deuren betreft die daadwerkelijk zijn geplaatst.
2.8. [eiser] heeft wettelijke handelsrente gevorderd over de hoofdsom berekend vanaf de dag van verzuim tot de dag van dagvaarding, 14 april 2011, op € 534,54 en vanaf deze datum nog te berekenen. De kantonrechter gaat er vanuit – zoals [gedaagde] ook heeft gedaan – dat [eiser] als dag van verzuim 25 oktober 2008 heeft genomen. Op de factuur van 10 oktober 2008 staat namelijk “Conform onze leveringsvoorwaarden betaling binnen 14 dagen”. Uit de getuigenverklaring van [eiser] is echter gebleken dat de overeenkomst mondeling is gesloten en dat er niet is gesproken over de algemene voorwaarden die [eiser] normaliter hanteert. Dat betekent dat deze voorwaarden geen onderdeel uitmaken van de overeenkomst. Gesteld noch gebleken is dat partijen op andere wijze een betalingstermijn zijn overeengekomen. Op grond van artikel 6:119a BW acht de kantonrechter de wettelijke handelsrente over het factuurbedrag, bij gebrek aan een overeengekomen betalingstermijn, toewijsbaar vanaf 30 dagen na de ontvangst van de factuur. Het is de kantonrechter niet bekend wanneer [gedaagde] de factuur heeft ontvangen, maar 1 november 2008 zal dit zeker het geval zijn geweest. Daarom zal de wettelijke handelsrente worden toegewezen vanaf 1 december 2008. Dit betekent dat niet kan worden uitgegaan van het door [eiser] deels al berekende bedrag.
2.9. Verder heeft [eiser] een bedrag van € 300,- aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarbij hanteert de kantonrechter conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eiser] heeft ten aanzien van voormelde criteria voldoende gesteld en onderbouwd om tot toewijzing van het gevorderde te kunnen overgaan. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de staffel kantonrechters als bedoeld in het rapport Voorwerk II en daarmee - zijnde conform de tarieven volgens welke zodanige kosten gewoonlijk aan opdrachtgevers in rekening worden gebracht - redelijk. De kantonrechter ziet derhalve geen reden tot matiging en wijst het gevorderde bedrag toe.
2.10. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,31
- griffierecht € 142,00
- salaris gemachtigde € 612,50 (3,5 punten x tarief € 175,00)
Totaal € 841,81
3. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.752,59 met de wettelijke (handels)rente ex artikel 6:119a BW over € 2.452,59 vanaf 1 december 2008 tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 841,81, waarin begrepen € 612,50 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2012.