ECLI:NL:RBUTR:2012:BY1912

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/436 R
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling in het kader van de Faillissementswet met betrekking tot verzoekster en haar schuldhulpverlener

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoekster, die eerder onder de naam ORGANISATIEBURO [X] opereerde. Het verzoekschrift werd behandeld op 19 september 2012, waarbij verzoekster en haar schuldhulpverlener, Solventium B.V., aanwezig waren. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 26 september 2012 vastgesteld dat Solventium niet onder de categorieën valt zoals genoemd in artikel 48 lid 1 van de Wet op het consumentenkrediet. Dit was van belang voor de beoordeling van het verzoek tot schuldsanering, aangezien het minnelijk traject door Solventium was uitgevoerd in opdracht van de gemeente Stichtse Vecht.

De rechtbank overwoog dat, hoewel er niet voldaan was aan artikel 288 lid 1 sub c van de Faillissementswet, er voldoende redenen waren om het verzoek tot schuldsanering toe te wijzen. Verzoekster had aangetoond dat zij door persoonlijke omstandigheden, waaronder het overlijden van haar echtgenoot, in financiële problemen was geraakt. De rechtbank concludeerde dat verzoekster de controle over haar situatie had hersteld en dat er geen nieuwe schulden werden gemaakt. De rechtbank sprak de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit en kende een voorschot op het salaris van de bewindvoerder toe, met inachtneming van de relevante artikelen van de Faillissementswet.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat verzoekster de mogelijkheid krijgt om haar schulden te saneren onder toezicht van de bewindvoerder, waarbij ook rekening wordt gehouden met haar persoonlijke omstandigheden en de uitvoering van het minnelijk traject door Solventium.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
zaaknummer: 12/436 R
nummer verklaring: STV0151200192
uitspraakdatum: 31 oktober 2012
uitspraak op grond van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet (Fw)
( “toepassing schuldsanering”)
enkelvoudige kamer
[verzoekster],
wonende [adres], [woonplaats],
voorheen h.o.d.n. ORGANISATIEBURO [X], voorheen gevestigd te [adres],
[woonplaats], ingeschreven bij de Kamer van Koophandel voor Midden-Nederland, dossiernummer [nummer],
hierna: verzoekster.
Verzoekster heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 19 september 2012. Bij deze behandeling zijn aanwezig geweest:
- verzoekster;
- mevrouw M. Hofman namens Solventium B.V. te Houten (hierna: Solventium), schuldhulpverleenster van verzoekster;
- mevrouw Van Odijk, kantoorgenote van mevrouw Hofman.
Op 26 september 2012 heeft de rechtbank tussenvonnis gewezen, waarbij verzoekster en Solventium in staat zijn gesteld tot 23 oktober 2012 nadere stukken aan te leveren. Verzoekster en haar schuldhulpverlener hebben nadere stukken bij de rechtbank ingediend. Het vonnis is bepaald op heden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het minnelijk traject is voorafgaand aan het verzoek uitgevoerd door Solventium. In het tussenvonnis van 26 september 2012 is vastgesteld dat Solventium niet behoort tot één van de categorieën zoals genoemd in artikel 48 lid 1 van de Wet op het consumentenkrediet. Op grond van artikel 288 lid 2 sub b Fw in samenhang met HR 6 januari 2012 (LJN: BU6758, NJ 2012, 156) volgt hieruit dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen moet worden indien Solventium zelfstandig het minnelijk traject zou hebben uitgevoerd. Uit de stukken die Solventium naar aanleiding van het tussenvonnis heeft ingediend leidt de rechtbank af dat Solventium het minnelijk traject heeft uitgevoerd in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de gemeente Stichtse Vecht. In het onderhavige geval oordeelt de rechtbank dan ook dat de afwijzingsgrond van artikel 288 lid 2 sub b Fw niet van toepassing is. Het verzoek kan dan ook inhoudelijk worden beoordeeld.
Gebleken is dat er niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 sub c van de Faillissementswet. Uit de naar aanleiding van het tussenvonnis ingediende financiële gegevens van de onderneming van verzoekster blijkt dat er in ieder geval sinds 2007 structureel fors verlies is geleden. Uit de financiële gegevens kan worden afgeleid dat verzoekster te lang is doorgegaan met ondernemen, en dat daardoor de schulden onnodig hoog zijn opgelopen. Van de schulden die voortvloeien uit de bedrijfsvoering van de onderneming is dan ook onvoldoende vast komen te staan dat deze te goeder trouw zijn aangegaan.
Het verzoek zal desondanks worden toegewezen, waarbij het volgende redengevend is. Ten eerste staat onvoldoende vast dat de uit de bedrijfsvoering voortvloeiende schulden zijn toe te rekenen aan verzoekster. Zij heeft gesteld dat zij door het overlijden van haar echtgenoot in 2007 met psychische problemen heeft gekampt. Ten tweede is de rechtbank van oordeel dat, voor zover de uit de bedrijfsvoering voortvloeiende schulden toe te rekenen zijn aan verzoekster, voldoende aannemelijk is geworden dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden onder controle heeft gekregen. Zij heeft uiteindelijk zelf de activiteiten van de onderneming beëindigd, en heeft zowel psychische als financiële hulpverlening ingeschakeld. Verzoekster heeft aannemelijk gemaakt dat er een stabiele situatie is ontstaan, waarbij geen nieuwe schulden worden gemaakt en haar psychische problemen onder controle zijn.
De rechtbank gaat ervan uit dat de bewindvoerder verzoekt voor de duur van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een voorschot op het salaris toe te kennen.
Gelet op de artikelen 295 lid 3 en 320 lid 2 en lid 6 van de Faillissementswet.
Beslissing
De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster],
geboren op [1955],
wonende [adres], [woonplaats],
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M.H.F. van Vugt,
en tot bewindvoerder drs. P.A.M. de Wit-van Schie,
Postbus 110,
3500 AC Utrecht;
- verhoogt, vooralsnog, het bedrag bedoeld in artikel 295 lid 2 van de Faillissementswet in die zin, dat buiten de boedel wordt gelaten een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met dien verstande dat waar in dat artikel staat: "negentig" of "90", wordt gelezen: "95", of, indien de schuldenares inkomen uit arbeid verkrijgt, gedurende de periode(s) waarin zij dat inkomen verkrijgt: "100";
- kent toe, voorzover de boedel zulks toelaat, voor de duur van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, een voorschot op het salaris van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag, gelijk aan het overeenkomstig artikel 2 van het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2001, 81) te berekenen salaris, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenares gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. Vonk en is in het openbaar uitgesproken op
31 oktober 2012.