parketnummer: 16/655899-12; 16/441565-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 september 2012
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsman mr. B.M.E. Drykoningen, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 16/655899-12
Feit 1: op 30 april 2012 openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1];
Feit 2 primair: op 30 april 2012 openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1];
Feit 2 subsidiair: op 30 april 2012 [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling;
Feit 3: op 30 april 2012 openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], welk door hem gepleegd geweld (zwaar) lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
Parketnummer 16/441565-11
Feit 1: op 3 oktober 2011 samen met een ander [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling;
Feit 2: op 30 oktober 2011 samen met een ander [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 16/655899-12 partiële vrijspraak gevorderd van het gooien met etenswaar en ten aanzien van feit 3 onder parketnummer 16/655899-12 heeft de officier van justitie partiële vrijspraak gevorderd van het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel dat betrekking heeft op artikel 141 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 16/655899-12
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en wijst daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat het een vechtpartij betrof tussen twee meisjes waar verdachte geen aandeel aan heeft gehad. De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman tevens vrijspraak verzocht vanwege het ontbreken van overtuigend bewijs. De verklaringen van de aangever en de getuige [slachtoffer 1] worden weersproken door de verklaringen van onafhankelijke getuigen. Uit het dossier blijkt niet dat er is gegooid met bierflesjes of een kettingslot en ook de onafhankelijke getuigen noemen dit niet. Verdachte heeft ontkend de auto te hebben vernield. Ook is er geen sprake geweest van bedreiging, omdat er geen angstgevoelens zijn geweest bij de aangever, aldus de raadsman.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman betoogd dat verdachte geen aandeel heeft gehad in het openlijk geweld tegen [slachtoffer 2]. Op de beelden is te zien dat verdachte doorloopt en dat de twee medeverdachten het geweld plegen, aldus de raadsman. Dat verdachte hierna achter [slachtoffer 2] aanrent, doet hier niets aan af. Ten aanzien van [slachtoffer 3] kan volgens de raadsman alleen een duw wettig en overtuigend bewezen worden, want dit is te zien op de beelden.
Parketnummer 16/441565-11
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide ten laste gelegde feiten en heeft daartoe aangevoerd dat de aangever niet betrouwbaar is. Voorts zijn naar de mening van de raadsman de getuigen niet betrouwbaar, omdat zij de vrouw en vrienden zijn van aangever en hun verklaringen gekleurd zijn door het langlopende conflict dat tussen hen en de verdachten speelt. De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken vanwege het ontbreken van overtuigend bewijs.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 16/655899-12
Vrijspraak van feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1]) in gevecht is geraakt met [A] (hierna te noemen: [A]). [A] heeft verklaard dat zij meerdere malen is geslagen, maar dat zij niet weet hoe vaak zij is geslagen en door wie zij is geslagen. [A] heeft verklaard dat zij met [slachtoffer 1] in gevecht is geraakt en om zich heen heeft getrapt en geslagen toen zij met [slachtoffer 1] op de grond lag. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij twee meisjes heeft zien vechten en dat hij geprobeerd heeft de meisjes uit elkaar te krijgen. Getuige [getuige 1] verklaart niets over trappen die zouden zijn gegeven door de groep jongens die erbij stond.
Getuige [slachtoffer 3] (hierna te noemen: [slachtoffer 3]), de vader van [slachtoffer 1], verklaart als enige dat hij heeft gezien dat er drie jongens, onder wie verdachte, zijn dochter trapten. Hij verklaart tevens dat hij de jongens uit de groep niet kent, maar dat zijn dochter achteraf een aantal namen heeft genoemd.
De rechtbank overweegt dat zich voor de verklaring van [slachtoffer 3] geen steunbewijs in het dossier bevindt en voorts dat het letsel van [slachtoffer 1], te weten een gekneusde teen en een gekneusde neus, niet passend is bij het trappen tegen het lichaam. Daarnaast merkt de rechtbank op dat [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij de jongens niet kent en dat hij achteraf op basis van de beschrijving van [slachtoffer 1] heeft gehoord wie de jongens waren die [slachtoffer 1] trapten. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat [slachtoffer 1] volgens haar aangifte juist niet heeft gezien door wie zij is geslagen en niets heeft verklaard over trappen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen en zal verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde vrijspreken.
Vrijspraak van feit 2 primair en feit 2 subsidiair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Op basis van de stukken in het dossier kan de rechtbank niet vast stellen of er met spullen is gegooid en zo ja, met wat voor spullen er is gegooid. Ook is niet duidelijk of en zo ja, door wie er is getrapt tegen de auto. De rechtbank overweegt daartoe dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet ter plaatse maar later in hun verklaring verklaren dat er door verdachte en de medeverdachten is gegooid met bierflesjes en dat er door hen is getrapt tegen de auto, maar dat de verklaringen van onafhankelijke getuigen dit tegenspreken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] onvoldoende zijn en dat er daarmee onvoldoende overtuigend bewijs is om verdachte te veroordelen voor de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] of de auto waar zij zich in bevonden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van bedreiging en de rechtbank zal verdachte ook daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van het hiervoor genoemde de handelingen waaruit de bedreiging zou bestaan niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De rechtbank merkt op dat wel vaststaat dat verdachte heeft geprobeerd achter de auto aan te rennen, maar dat dit niet ten laste is gelegd.
Het bewijs ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.
[slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2]) heeft in zijn aangifte verklaard dat hij zich op 30 april 2012 in de wachtkamer van het Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein bevond. Er kwamen drie jongens de wachtkamer binnen en [slachtoffer 2] werd gelijk tegen zijn neus getrapt.
Uit de medische verklaring betreffende [slachtoffer 2] blijkt dat hij een verbrijzelde neus heeft.
De rechtbank heeft op de camerabeelden waargenomen dat drie jongens, waarvan één gekleed in een blauw t-shirt, één gekleed in een zwart vest en één gekleed in een wit vest, de wachtkamer van het ziekenhuis binnen komen lopen en dat twee van de drie jongens, te weten de jongen in het zwart en de jongen in het wit, direct een trap geven in de richting van [slachtoffer 2]. Voorts heeft de rechtbank waargenomen dat twee van de drie jongens slaande bewegingen maken in de richting van [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft tevens op de camerabeelden waargenomen dat [slachtoffer 2] weg rent, dat alle drie de jongens achter [slachtoffer 2] aanrennen en dat de jongen in het blauw tijdens het rennen een duw in de rug van [slachtoffer 3] geeft.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar het Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein is gegaan. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij daar in de wachtkamer [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] zag zitten en dat hij achter [slachtoffer 2] is aangerend. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij de jongen in het blauw is.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Verdachte maakte onderdeel uit van de groep van drie jongens en heeft een duw gegeven aan [slachtoffer 3]. Daarnaast zijn alle drie de jongens achter [slachtoffer 2] aangerend op het moment dat [slachtoffer 2] probeerde te vluchten. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte zich op geen enkele manier heeft gedistantieerd van het door de medeverdachten gepleegde geweld.
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 3
De rechtbank overweegt dat beide medeverdachten getrapt en geslagen hebben in de richting van [slachtoffer 2] en dat verdachte erbij heeft gestaan, er achteraan is gerend en [slachtoffer 3] een duw heeft gegeven. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat het geweld dat door verdachte is toegepast het letsel bij [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt en zal hem daarvan partieel vrijspreken.
Parketnummer 16/441565-11
Het bewijs ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.
Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij op 3 oktober 2011 te Nieuwegein hoorde dat [verdachte] naar hem riep “He ouwe, heb je nu je zin? Je gaat eraan”. Aangever voelde zich hierdoor bedreigd.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zag en hoorde dat [verdachte] riep “He ouwe, heb je nu je zin? Je gaat eraan”.
Het bewijs ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.
Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij op 30 oktober 2011 te Nieuwegein [verdachte] hoorde roepen “Jullie gaan eraan”. Aangever hoorde dat [medeverdachte 2] zei “nee hoor, jullie niet, want jullie gaan eraan en jullie huis ook”. Aangever voelde zich hierdoor bedreigd.
Getuige [getuige 2] zag en hoorde dat [verdachte] riep “Je gaat eraan, jullie gaan eraan, jullie hele huis gaat eraan.” Getuige [getuige 2] zag en hoorde vervolgens dat [medeverdachte 2] riep “ik slaap vannacht weer lekker” en “jullie niet, want jullie gaan eraan.”
Getuige [getuige 3] zag de haar bekende [verdachte] en [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2]) staan. Ze hoorde dat [verdachte] en [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2]) riepen “Ik maak jullie af, jullie slapen niet, jullie huis gaat eraan. Ik maak jullie helemaal kapot.”
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 16/655899-12
3.
op 30 april 2012 te Nieuwegein, met anderen, in een voor het publiek toegankelijke ruimte,
te weten de wachtkamer van de spoedeisende hulp in het Antonius Ziekenhuis, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1][slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het
- onverhoeds met kracht trappen tegen de neus van die [slachtoffer 2] en
- meermalen slaan en/of stompen in het gezicht, althans in de richting van het gezicht van die [slachtoffer 2] en
- tegen de rug duwen van die [slachtoffer 3].
Parketnummer 16/441565-11
1.
op 3 oktober 2011 te Nieuwegein, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die de Jong de woorden toegevoegd: "Jullie gaan er aan" en “Ik ben nu ook tegen jou” en “he ouwe, heb je nu je zin? Je gaat eraan" of woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
op 30 oktober 2011 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend die [slachtoffer 4] de woorden toegevoegd: "Jullie gaan er aan" en “Ik maak jullie af, jullie slapen niet, jullie huis gaat er aan" of woorden van gelijke aard en/of strekking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Parketnummer 16/655899-12
Feit 3: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Parketnummer 16/441565-11
Feit 1: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2: Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf voor de duur van 200 uren te vervangen door 100 dagen hechtenis;
- een gevangenisstraf voor de duur van 179 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de duur van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden reclasseringscontact, ook als dat inhoudt het meewerken aan urinecontroles, het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek, het meewerken aan een traject voor begeleid wonen, een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voor de duur van 6 maanden, een contactverbod met de slachtoffers [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor de duur van 2 jaren, en het meewerken aan een behandeling bij een forensische verslavingspolikliniek.
De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en de voorlopige hechtenis op te heffen bij het onherroepelijk worden van het vonnis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De verdediging heeft daarbij opgemerkt dat bijzondere voorwaarden niet nodig zijn en dat er hooguit reclasseringscontact opgelegd moet worden als bijzondere voorwaarde. Voorts heeft de verdediging verzocht eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat zijn cliënt recht heeft op het instellen van hoger beroep en het contactverbod van 6 maanden al voorbij is voordat de zaak zal dienen in hoger beroep.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij heeft hierbij slaande en trappende bewegingen gemaakt en het slachtoffer heeft door het geweld dat verdachte en zijn mededaders hebben toegepast een verbrijzelde neus opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat er zeer fors geweld is toegepast tegen het slachtoffer en neemt het verdachte extra kwalijk omdat het geweld in een wachtkamer van een ziekenhuis is toegepast. De rechtbank wijst erop dat een ziekenhuis een plek is waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen bij het slachtoffer, maar ook bij de mensen die getuige zijn geweest van het geweld, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat de gevolgen voor slachtoffers van geweld zeer ingrijpend kunnen zijn.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging en heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een bedreiging. Verdachte heeft hierbij geen rekening gehouden met de angstgevoelens die dit bij anderen kan veroorzaken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 juli 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten;
- een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 4 juli 2012.
In het reclasseringsrapport wordt geadviseerd om aan verdachte als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, een behandelverplichting en het verplicht meewerken aan toeleiding naar begeleid wonen op te leggen.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om begeleiding door de reclassering en overige door de reclassering genoemde voorwaarden mogelijk te maken. De rechtbank houdt bij de hoogte van de werkstraf rekening met de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 149 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de hierna te noemen bijzondere voorwaarden en een werkstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden is. De rechtbank zal deze straffen dan ook aan verdachte opleggen.
Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden overweegt de rechtbank dat zij de voorwaarden zal opleggen conform de eis van de officier van justitie, met uitzondering van de voorwaarden die betrekking hebben op een behandeling in een forensische kliniek en een contactverbod met de aangevers. De rechtbank acht deze voorwaarden op dit moment niet noodzakelijk, mede gelet op de andere op te leggen bijzondere voorwaarden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen zal de rechtbank, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, de gestelde voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel toe te wijzen, hoofdelijk en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het feit waarvoor de schade wordt gevorderd en heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 544,20 voor feit 1 onder parketnummer 16/655899-12.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 22c, 22d, 47, 57, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
Parketnummer 16/655899-12
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1, feit 2 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 16/655899-12
Feit 3: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Parketnummer 16/441565-11
Feit 1: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2: Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 149 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, ook als dat inhoudt het meewerken aan een alcoholverbod en urinecontroles;
* dat verdachte zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis moet melden bij de reclassering van Centrum Maliebaan op het adres Tolsteegsingel 2A te Utrecht. Hierna moet verdachte zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als de reclassering van Centrum Maliebaan nodig acht;
* dat verdachte gedurende zes maanden geen contact mag hebben/opnemen/onderhouden met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1];
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- verklaart de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht uitvoerbaar bij voorraad;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. E.A. Messer en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 september 2012.
Mr. Van Dam is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.