parketnummer: 16/655900-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 september 2012
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsvrouw mr. C.N. Noordzee, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 30 april 2012 openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1];
Feit 2: op 30 april 2012 openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], welk door hem gepleegd geweld (zwaar) lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 2 partiële vrijspraak gevorderd van het gedeelte dat betrekking heeft op artikel 141 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht en ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie partiële vrijspraak gevorderd van het gooien met etenswaren.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen geweld heeft gebruikt en zich tijdens het gevecht tussen [slachtoffer 1] en [A] afzijdig heeft gehouden.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat het geweld tegen [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen kan worden, maar dat er, gelet op de camerabeelden, geen wettig en overtuigend bewijs is voor het geweld tegen [slachtoffer 3].
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1]) in gevecht is geraakt met [A] (hierna te noemen: [A]). [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij meerdere malen is geslagen, maar dat zij niet weet hoe vaak zij is geslagen en door wie zij is geslagen. [A] heeft verklaard dat zij met [slachtoffer 1] in gevecht is geraakt en om zich heen heeft getrapt en geslagen toen zij met [slachtoffer 1] op de grond lag. Getuige [getuige ] heeft verklaard dat hij twee meisjes heeft zien vechten en dat hij geprobeerd heeft de meisjes uit elkaar te krijgen. Getuige [getuige ] verklaart niets over trappen die zouden zijn gegeven door de groep jongens die erbij stond.
Getuige [slachtoffer 3] (hierna te noemen: [slachtoffer 3]), de vader van [slachtoffer 1], verklaart als enige dat hij heeft gezien dat er drie jongens, onder wie verdachte, zijn dochter trapten. Hij verklaart tevens dat hij de jongens uit de groep niet kent, maar dat zijn dochter achteraf een aantal namen heeft genoemd.
De rechtbank overweegt dat zich voor de verklaring van [slachtoffer 3] geen steunbewijs in het dossier bevindt en voorts dat het letsel van [slachtoffer 1], te weten een gekneusde teen en een gekneusde neus, niet passend is bij het trappen tegen het lichaam. Daarnaast merkt de rechtbank op dat [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij de jongens niet kent en dat hij achteraf op basis van de beschrijving van [slachtoffer 1] heeft gehoord wie de jongens zijn die [slachtoffer 1] trapten. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat [slachtoffer 1] volgens haar aangifte juist niet heeft gezien door wie zij is geslagen en niets heeft verklaard over trappen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen en zal verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde vrijspreken.
Het bewijs ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.
[slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2]) heeft in zijn aangifte verklaard dat hij zich op 30 april 2012 in de wachtkamer van het Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein bevond. Er kwamen drie jongens de wachtkamer binnen en [slachtoffer 2] werd gelijk tegen zijn neus getrapt.
Uit de medische verklaring betreffende [slachtoffer 2] blijkt dat hij een verbrijzelde neus heeft.
De rechtbank heeft op de camerabeelden waargenomen dat drie jongens, waarvan één gekleed in een blauw t-shirt, één gekleed in een zwart vest en één gekleed in een wit vest, de wachtkamer van het ziekenhuis binnen komen lopen en dat twee van de drie jongens, te weten de jongen in het zwart en de jongen in het wit, direct een trap geven in de richting van [slachtoffer 2]. Voorts heeft de rechtbank waargenomen dat twee van de drie jongens slaande bewegingen maken in de richting van [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft tevens op de camerabeelden waargenomen dat [slachtoffer 2] weg rent, dat alle drie de jongens achter [slachtoffer 2] aanrennen en dat de jongen in het blauw tijdens het rennen een duw in de rug van [slachtoffer 3] geeft.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar het Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein is gegaan. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij daar in de wachtkamer [slachtoffer 2] zag zitten en dat hij hem een trap heeft gegeven. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij de jongen in het wit is.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Verdachte maakte onderdeel uit van de groep van drie jongens en was zelf één van de jongens die trappende en slaande bewegingen heeft gemaakt. Daarnaast zijn alle drie de jongens achter [slachtoffer 2] aangerend op het moment dat [slachtoffer 2] probeerde te vluchten.
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank overweegt dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] heeft getrapt en geslagen in de richting van [slachtoffer 2]. De rechtbank kan op basis van de camerabeelden en de stukken in het dossier niet vast stellen wie van beide verdachten het letsel heeft veroorzaakt. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat het geweld dat door verdachte is toegepast het letsel bij [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt en zal hem daarvan partieel vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 30 april 2012 te Nieuwegein, met anderen, in een voor het publiek toegankelijke ruimte,
te weten de wachtkamer van de spoedeisende hulp in het Antonius Ziekenhuis, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het
- onverhoeds met kracht trappen tegen de neus van die [slachtoffer 2] en
- meermalen slaan en/of stompen in het gezicht, althans in de richting van het gezicht van die [slachtoffer 2] en
- tegen de rug duwen van die [slachtoffer 3].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf voor de duur van 160 uren te vervangen door 80 dagen hechtenis;
- een gevangenisstraf voor de duur van 121 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de duur van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een alcoholverbod en het meewerken aan urinecontroles, een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voor de duur van 6 maanden, een contactverbod met de slachtoffers [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor de duur van 2 jaren en het meewerken aan een CoVa-training.
De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en de voorlopige hechtenis op te heffen bij het onherroepelijk worden van het vonnis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij heeft hierbij slaande en trappende bewegingen gemaakt en het slachtoffer heeft door het geweld dat verdachte en zijn mededaders hebben toegepast, een verbrijzelde neus opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat er zeer fors geweld is toegepast tegen het slachtoffer en neemt het verdachte extra kwalijk omdat het in een wachtkamer van een ziekenhuis is gebeurd. De rechtbank wijst erop dat een ziekenhuis een plek is waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen bij het slachtoffer, maar ook bij de mensen die getuige zijn geweest van het geweld, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat de gevolgen voor slachtoffers van geweld zeer ingrijpend kunnen zijn.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 juli 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten;
- een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 16 augustus 2012.
In het reclasseringsrapport wordt geadviseerd om aan verdachte als volgende bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, verplichte deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining, een behandelverplichting en een alcoholverbod op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dermate fors geweld heeft toegepast dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om begeleiding door de reclassering en overige door de reclassering genoemde voorwaarden mogelijk te maken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 121 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de hierna te noemen bijzondere voorwaarden en een werkstraf voor de duur van 160 uren passend en geboden is. De rechtbank zal deze straffen dan ook aan verdachte opleggen.
De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de officier van justitie is gevorderd, met uitzondering van het contactverbod met de aangevers. De rechtbank acht deze bijzondere voorwaarde niet aan de orde op dit moment.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen zal de rechtbank, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, de gestelde voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel toe te wijzen, hoofdelijk en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het feit waarvoor de schade wordt gevorderd en heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 544,20 voor feit 1.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 121 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, ook als dat inhoudt dat verdachte geen alcohol mag gebruiken zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en het meewerken aan urinecontroles;
* dat verdachte zich binnen vijf dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis moet melden bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte mee moet werken aan een cognitieve vaardigheidstraining (CoVa);
* dat verdachte mee moet werken aan een behandeling bij Centrum Maliebaan of soortgelijke ambulante forensische zorg;
* dat verdachte gedurende zes maanden geen contact mag hebben/opnemen/onderhouden met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2];
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- verklaart de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht uitvoerbaar bij voorraad;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. E.A. Messer en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 september 2012.
Mr. Van Dam is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.