ECLI:NL:RBUTR:2012:BY1613

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/700937-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortdurende ontvoering van minderjarige dochter door vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 30 oktober 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 45-jarige man uit Nieuwegein, die opnieuw werd veroordeeld voor de voortdurende ontvoering van zijn inmiddels 9-jarige dochter. De man had in 2007 zijn dochter zonder toestemming van de moeder, die het gezag over het kind heeft, uit Nederland meegenomen naar Soedan. Sindsdien verblijft het meisje daar. De rechtbank legde de man een gevangenisstraf op van 7 jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 oktober 2012, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk onttrekken van zijn minderjarige dochter aan het wettelijk gezag van de moeder, die in 2010 het ouderlijk gezag over het kind had gekregen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de periode van 19 juni 2009 tot en met 3 augustus 2012 zijn dochter opzettelijk had onttrokken aan het gezag van de moeder, en dat hij dit deed door haar in Soedan te houden zonder de instemming van de moeder. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een vergelijkbaar feit en dat hij geen medewerking had verleend aan de terugkeer van zijn dochter naar Nederland. De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij de rechterlijke uitspraken negeerde en dat de gevolgen voor de moeder en dochter steeds zwaarder werden. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van 7 jaar, lager dan de 9 jaar die de officier van justitie had gevorderd, maar nog steeds van lange duur, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/700937-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1967] te [geboorteplaats] (Soedan)
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsman mr. A.J. Hardonk, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
In de periode van 19 juni 2009 tot en met 3 augustus 2012 te Veenendaal en Nieuwegein en Soedan opzettelijk zijn minderjarige dochter [minderjarige] heeft onttrokken gehouden aan het wettelijk gezag van [moeder].
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is, de officier van justitie ontvankelijk is in de vordering en er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte van mevrouw [moeder], de beslissing van de rechtbank te Utrecht van 1 september 2010 waarin het ouderlijk gezag is toegekend aan de moeder van de minderjarige [minderjarige], de beslissingen van de rechtbank en het gerechtshof te Soedan, waarin is bepaald dat de moeder van [minderjarige] de voogdij krijgt over [minderjarige] en waarin is bepaald dat [minderjarige] aan haar moeder, mevrouw [moeder] moet worden toevertrouwd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte op 20 juli 2010 door het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar, welke straf de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 22 november 2011 heeft verlaagd naar een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren en negen maanden.
Ook toen ging het om onttrekking van de minderjarige [minderjarige] aan het ouderlijk gezag door de moeder over de periode van 24 juni 2007 tot en met 18 juni 2009.
In die zaak zijn door de verdediging verweren gevoerd die in eerste aanleg en nadien in hoger beroep zijn verworpen.
De verdediging zal zich, in dat licht bezien en gelet op de huidige stand van de jurisprudentie ter zake van artikel 279 Wetboek van Strafrecht, thans beperken tot een strafmaatverweer.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 17 mei 2012 heeft mevrouw [moeder], moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [2003], aangifte gedaan tegen verdachte. In de aangifte en haar aanvullende verklaring verklaart mevrouw [moeder] dat verdachte tijdens een vakantie in Egypte hun dochter [minderjarige] in juni 2007 tegen haar wil in naar zijn familie in Soedan heeft gebracht. Van dit feit heeft zij op 10 oktober 2007 aangifte gedaan en verdachte is hiervoor veroordeeld.
Middels bemiddeling is geprobeerd om [minderjarige] terug naar Nederland te halen. Daarnaast werden Interpol, een hoogwaardigheidsbekleder uit Soedan, een mediator en het Centrum Internationale Kinderontvoering ingeschakeld om [minderjarige] naar Nederland terug te halen.
Dit is niet gelukt. Verdachte heeft nooit medewerking verleend aan de terugkeer van [minderjarige].
Aangeefster [moeder] heeft ook in Soedan een procedure aanhangig gemaakt, hetgeen resulteerde in een beslissing van het gerechtshof te Khartoum (Soedan) van 7 maart 2012 waarin is geoordeeld dat [minderjarige] aan de moeder moet worden toevertrouwd.
Tot op heden is [minderjarige] nog steeds niet terug en wordt zij nog steeds onttrokken aan het gezag van aangeefster [moeder] .
Bij beschikking van de rechtbank Utrecht, sector handels- en familierecht van 1 september 2010 is de echtscheiding tussen [moeder] en verdachte uitgesproken, waarbij het ouderlijk gezag over hun minderjarige dochter [minderjarige] aan [moeder] is toegekend .
Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem van 19 juli 2010 is verdachte veroordeeld ter zake van onttrekking aan het gezag van de minderjarige [minderjarige] over de periode 24 juni 2007 tot en met 18 juni 2009 tot een gevangenisstraf van negen jaren .
De beslissing van het gerechtshof van 19 juli 2010 is door de Hoge Raad op 22 november 2011 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf is in verband met een overschrijding van de redelijke termijn verminderd tot acht jaren en negen maanden .
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij handelt zoals hij heeft gedaan en dat ook zal blijven doen omdat het als zijn taak als goede vader beschouwt om aldus een goede toekomst voor zijn dochter te bewerkstelligen .
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in juni 2007 met instemming van de moeder van zijn dochter, mevrouw [moeder], met wie hij toen nog gehuwd was, [minderjarige] naar Soedan heeft gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer van verdachte geen bespreking behoeft, nu dit reeds in de eerdere procedure in eerste aanleg en in hoger beroep aan de orde is gesteld en is gepasseerd.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 279 Wetboek van Strafrecht een zogeheten voortdurend delict betreft, hetgeen betekent dat het strafbare feit wordt gepleegd tot het moment dat aan de strafbare toestand een einde komt. Dit houdt in dat de strafbare toestand eindigt op het moment dat [minderjarige] aan haar moeder wordt overgedragen, hetgeen tot op heden nog niet is gebeurd.
Verdachte heeft voldoende mogelijkheden en gelegenheid gehad om een einde te maken aan de verboden toestand, welke hij bewust niet heeft gebruikt, zodat elke dag dat [minderjarige] niet aan de zorg van haar moeder is toevertrouwd, verdachte zich schuldig maakt aan de onttrekking aan het gezag van zijn dochter [minderjarige].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
In de periode van 19 juni 2009 tot en met 3 augustus 2012 te Nederland en Soedan, opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige], geboren op [2003], die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, heeft onttrokken gehouden aan het wettig over de minderjarige gestelde gezag, immers heeft verdachte daar toen [minderjarige], waarvan de moeder genaamd is [moeder], en inmiddels het eenhoofdige gezag heeft over [minderjarige] en hij, verdachte, de vader is, opzettelijk zonder instemming van die [moeder], voornoemde [minderjarige] op een plaats in Soedan (bij zijn familie) gelaten, en heeft nagelaten er voor te zorgen dat voornoemde [minderjarige] terugkeerde naar die [moeder], zodat de uitoefening van het gezag door die [moeder] onmogelijk was geworden, dat voornoemde [minderjarige] daardoor werd onttrokken aan het wettig gezag, hetwelk de moeder over [minderjarige] uitoefende;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de door het gerechtshof in hoger beroep reeds opgelegde vrijheidsstraf, waardoor geen ruimte meer voor zwaardere gevallen mogelijk is. Ook in het licht van de jurisprudentie in soortgelijke gevallen, lijkt de door het gerechtshof en nadien door de Hoge Raad opgelegde straf van uitzonderlijke zwaarte en daarmee niet passend.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is op 19 juli 2010 door het gerechtshof veroordeeld ter zake van onttrekking aan het gezag van een minderjarige over de periode 24 juni 2007 tot en met 18 juni 2009 tot een gevangenisstraf voor de maximale duur van 9 jaar, welke straf nadien door de Hoge Raad is teruggebracht tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar en 9 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich thans nog steeds schuldig maakt aan de onttrekking aan het gezag van zijn minderjarige dochter [minderjarige].
[minderjarige] verblijft momenteel nog steeds bij familie van verdachte in Soedan, terwijl er diverse Nederlandse en Soedanese rechterlijke uitspraken liggen, waarbij is bepaald dat [minderjarige] aan haar moeder moet worden toevertrouwd. Verdachte negeert al deze rechterlijke uitspraken en doet niets om te bewerkstelligen dat [minderjarige] bij haar moeder, mevrouw [moeder], in Nederland terugkeert.
Nu het delict nog steeds voortduurt, worden de gevolgen voor de direct betrokkenen, mevrouw [moeder] en [minderjarige], steeds zwaarder. Mevrouw [moeder] verkeert al jaren in onzekerheid of zij haar dochter ooit weer bij zich zal hebben in Nederland en is de afgelopen jaren vele malen teleurgesteld. De rechtbank acht het niet ondenkbeeldig dat de band tussen moeder en [minderjarige] als gevolg van het voortduren van het delict, door het verloop van tijd steeds minder hecht zal worden en dat dit mogelijk zelfs tot vervreemding van haar moeder zal leiden.
De rechtbank rekent verdachte dit zeer ernstig aan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan verdachte wederom een vrijheidsstraf van lange duur dient te worden opgelegd.
De duur van de op te leggen vrijheidsstraf zal van lange duur zijn, maar lager dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen de eerder aan verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren en negen maanden.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 63 en 279 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van ZEVEN (7) JAREN;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, voorzitter, mr. C.S.K. Fung Fen Chung en mr. I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 oktober 2012.