parketnummer: 16/700360-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 oktober 2012
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Zuid-Oost, locatie Huis van Bewaring Ter Peel
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging, zoals door de rechtbank toegestaan ter terechtzitting van 12 oktober 2012 bij vordering nadere omschrijving ex artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(feit 1) samen met een ander of anderen twee minderjarige meisjes, [benadeelde 1] (hierna te noemen: [benadeelde 1]) en [benadeelde 2] (hierna te noemen: [benadeelde 2]), die waren onttrokken of zich hadden onttrokken aan het wettig gezag, heeft verborgen dan wel aan de nasporing van politie en justitie heeft onttrokken;
(feit 2) samen met een ander of anderen heeft bevorderd dan wel ertoe heeft gebracht dat voornoemde minderjarige meisjes seksuele handelingen hebben verricht bij derden;
(feit 3) zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel;
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
De raadsman heeft namens verdachte betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging, nu zij niet mevrouw [X] heeft vervolgd, maar wel verdachte (hierna te noemen [verdachte]), terwijl zij precies hetzelfde hebben gedaan in deze zaak.
De rechtbank overweegt dat het aan de officier van justitie is om te beslissen of er al dan niet een vervolging wordt ingesteld. Aan de rechtbank komt een marginale toetsing toe. Gelet op de stukken van het dossier is de rechtbank van oordeel dat de positie van [verdachte] in relatie tot medeverdachte [medeverdachte] (hierna te noemen [medeverdachte]) een andere is dan die van [X]. Om die reden kon de officier van justitie in redelijkheid beslissen verdachte wel te vervolgen en mevrouw [X] niet. Het verweer van de raadsman faalt derhalve. Naar het oordeel van de rechtbank is het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk in haar vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de officier van justitie opgemerkt dat de periode van 14 februari 2012 tot en met 20 februari 2012 bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van feit 3 onder A stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Eerst op 19 februari 2012 belde [medeverdachte] en was [verdachte] ervan bewust dat de meisjes [benadeelde 1] en [benadeelde 2] vanuit haar woning als prostituee werkten. [verdachte] heeft nooit geweten van de leeftijden van de meisjes en heeft slechts een site aangemaakt.
De verdediging is van mening dat de telefoontap van 20 februari 2012 niet tot het bewijs kan worden toegelaten. Verdachte betwist immers de door de officier van justitie gegeven uitleg aan de in het getapte telefoongesprek gebruikte bewoordingen. Degene die daar meer duidelijkheid over zou kunnen verschaffen is de medeverdachte, maar die heeft zich op zijn verschoningsrecht beroepen bij de rechter-commissaris. Derhalve heeft de verdediging niet voldoende gebruik kunnen maken van haar ondervragingsrecht. Aangezien het bewijs uitsluitend of in overwegende mate op die tap zou zijn gebaseerd en de verdediging de enige getuige die hierover zou kunnen verklaren, niet heeft kunnen ondervragen, verzet artikel 6 EVRM zich tegen gebruikmaking van de tap voor het bewijs. Mede gelet op de uitsluiting van dat tapgesprek tot het bewijs is er onvoldoende wettig bewijs voor het bestanddeel opzet (op de minderjarigheid) in de ten laste gelegde feiten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht voor de beoordeling van de ten laste gelegde feiten eerst van belang te komen tot een weergave van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier zijn gebleken. Die feiten baseert de rechtbank op de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2], die ook deels worden bevestigd door de verklaringen van verdachte zelf en door zijn medeverdachte.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De rechtbank overweegt omtrent de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] het volgende. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn na het aantreffen in de woning op 19 februari 2012 van elkaar gescheiden en hebben voor hun verhoren geen contact meer met elkaar gehad. Onafhankelijk van elkaar hebben zij gedetailleerde verklaringen afgelegd, die op details consistent zijn en met elkaar overeenkomen. Het enkele feit dat zij de precieze dagen van de week tijdens hun verblijf in Rotterdam en de gebeurtenissen op die dagen niet direct hebben kunnen duiden, of uit schaamte of bescherming van [medeverdachte] niet gelijk open kaart hebben gespeeld, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Bovendien belasten zij niet enkel [medeverdachte], maar verklaren zij ook met betrekking tot hun eigen rol in het geheel. De rechtbank acht de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2], zoals deze uiteindelijk door hen beiden zijn afgelegd, dan ook betrouwbaar en zal deze voor het bewijs bezigen.
4.3.1 Zakelijke weergave van de redengevende feiten en omstandigheden
1. [benadeelde 1] heeft verdachte (hierna te noemen: [medeverdachte]) leren kennen via Twitter. [benadeelde 2] leerde [medeverdachte] kennen via [benadeelde 1] rond 9 of 10 februari 2012 ;
2. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben [medeverdachte] in het weekend voor het weglopen op zaterdag
11 februari 2012 voor het eerst ontmoet in een studio in Almere ;
3. [medeverdachte] maakt gebruik van een studio in Almere in de woning aan de [adres]. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn de nacht van zaterdag 11 februari 2012 op zondag 12 februari 2012 in de woning bij de studio blijven slapen ;
4. [benadeelde 1] heeft via MSN, een week of twee voor de eerste ontmoeting in Almere, aan [medeverdachte] verteld dat ze 15 was . [medeverdachte] dacht dat [benadeelde 2] 15 jaar was. Later, in Rotterdam, zag hij bij het nieuws dat [benadeelde 2] 14 jaar was. In de woning in Rotterdam lag [benadeelde 2]’s identiteitsbewijs in het raamkozijn en dat heeft [medeverdachte] - de middag voor de eerste klant- in de la gelegd ;
5. [benadeelde 1] is geboren op [1996]. [benadeelde 2] is geboren op [1997] ;
6. Op zondag 12 februari 2012 hebben [benadeelde 1] en [benadeelde 2] met [medeverdachte] gesproken over het weglopen van huis. [medeverdachte] heeft gezegd dat hij wel iets van een woning in Amsterdam voor hen had. Hij zei dat hij geld nodig had. [benadeelde 2] en [benadeelde 1] moesten dan gaan werken. Hij zei dat ze ook spullen mee konden nemen, met de suggestie om ze te verkopen. Daarom stond ‘rippe’ in de agenda van [benadeelde 2]. ‘Rippe’ betekent stelen en [benadeelde 2] heeft dit samen met [benadeelde 1] in haar agenda geschreven. In de trein van Almere naar Amsterdam heeft [medeverdachte] tegen [benadeelde 2] gezegd: “Je zit toch bij [school], daar hebben ze toch veel laptops. Je kunt er toch een paar in je tas stoppen.” [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [medeverdachte] zijn op zondag (12 februari 2012) met de trein van Almere naar Amsterdam gereisd. [benadeelde 1] had met [benadeelde 2] afgesproken dat ze dingen zouden gaan stelen om te verkopen, zodat ze geld hadden. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] wisten al een week van tevoren dat ze weg zouden gaan ;
7. De politie heeft de agenda van [benadeelde 2] in haar spullen gevonden. In deze agenda stond op de dagen 14, 15 en 16 februari 2012 ‘rippe’ geschreven. Verder stond op 22 februari 2012 geschreven ‘inpakken’ en op donderdag 23 februari 2012 ‘spullen brengen MF’ en bij de vrijdag 24 februari 2012 ‘go’ ;
8. Op dinsdag 14 februari 2012 zijn [benadeelde 1] en [benadeelde 2] van huis weggelopen. [benadeelde 1] heeft gepingd met [medeverdachte] dat ze eraan kwamen. [medeverdachte] gaf aan dat er in Rotterdam een huis was waar ze in konden en ze spraken af op Rotterdam Centraal Station ;
9. Het huis betrof een studio aan de [adres] te [woonplaats], welke gehuurd werd door verdachte [verdachte] (hierna te noemen: [verdachte]). [verdachte] is door [medeverdachte] benaderd met de vraag of twee meisjes in haar woning in Rotterdam mochten verblijven. [verdachte] vond dit goed. De meisjes zouden tot het einde van de maand kunnen blijven, dan liep de huur af. Tot die tijd zouden de meisjes volgens [verdachte] geld kunnen verdienen, omdat [verdachte] en [medeverdachte] ook geld wilden hebben zodat zij hun eigen appartement/studio konden huren en deze dan ook konden inrichten ;
10. [medeverdachte] heeft de meisjes opgehaald op het station Rotterdam CS en naar de genoemde woning gebracht. [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [medeverdachte] hebben boodschappen gedaan, gekookt en [medeverdachte] is ’s avonds weggegaan ;
11. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben van dinsdag 14 februari 2012 tot aan het moment dat de politie ter plaatse kwam, te weten op zondag 19 februari 2012 om 23.30 uur op het adres [adres] te [woonplaats] verbleven;
12. Op woensdag 15 februari 2012 zijn [benadeelde 1] en [benadeelde 2] naar een belhuis in Rotterdam gegaan en daar zagen ze op internet dat ze vermist werden. [benadeelde 2] en [benadeelde 1] hebben dit diezelfde middag tegen [medeverdachte] gezegd. [medeverdachte] kreeg op donderdag 16 februari 2012 ook een berichtje, dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] vermist werden. [benadeelde 2] en [benadeelde 1] mochten daarna van [medeverdachte] niet meer naar buiten;
13. Op woensdag 15 februari 2012 of donderdag 16 februari 2012 hebben [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hun haren geverfd om niet herkend te worden . Voorts heeft [medeverdachte] tegen [benadeelde 1] gezegd - volgens haar verklaring op donderdag of vrijdag - dat zij een andere jas moest, omdat zij te herkenbaar was door haar rode jas, die op een foto op televisie was getoond. [medeverdachte] gaf haar een andere jas. Haar rode jas is naar [verdachte] gegaan ;
14. [medeverdachte] kwam iedere dag bij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in de woning in Rotterdam. Hij kookte, vroeg hoe het ging, ging boodschappen doen en kocht beltegoed voor hen ;
15. [benadeelde 1] heeft op donderdag (16 februari 2012) en vrijdag (17 februari 2012) seks gehad met mannen voor geld. Op zaterdag hebben [benadeelde 1] en [benadeelde 2] seks in een trio gehad voor geld . [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hadden zelf bedacht om seks te hebben met mannen voor geld, omdat ze geld wilden verdienen. Dit hebben ze vervolgens tegen [medeverdachte] gezegd en [medeverdachte] zei dat hij het wel kon regelen. Eerst werd er gesproken over dansen , maar toen zij hoorden van [medeverdachte] wat de prijs was om seks te hebben, wilden ze wel seks hebben;
16. [medeverdachte] had contact met een vrouw die als prostituee werkte, medeverdachte [verdachte]. Op donderdag 16 of vrijdag 17 februari 2012 vroeg [medeverdachte] aan [verdachte] of ze een advertentie wilde maken op internet voor de twee meisjes in de woning in Rotterdam op de site ‘sexjobs.nl’. [verdachte] heeft aangeboden [medeverdachte] te helpen. Zij heeft [X] benaderd en samen met haar een advertentie aangemaakt. De benodigde foto’s werden door [medeverdachte] via de Blackberry toegestuurd. Vervolgens heeft [verdachte] alles geregeld. Ze gaf afspraken door aan [medeverdachte] en [X] beantwoordde de e-mails. [verdachte] heeft [medeverdachte] verteld hoe het gaat met het geld dat er verdiend wordt. De helft is voor hem en de helft is voor de meisjes . [medeverdachte] kreeg op zijn ping binnen wat de prijzen waren. [medeverdachte] heeft een foto van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gemaakt. [verdachte] regelde alles en zij meldde [medeverdachte] hoe laat, hoeveel en wie er kwam. [medeverdachte] gaf dit dan weer aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door;
17. Op zaterdag 18 februari 2012 hadden [benadeelde 1] en [benadeelde 2] tegen betaling seks met een derde in de vorm van een trio. Tijdens het trio was [medeverdachte] bij [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. Hij liet zich niet aan de klant zien, maar was in de buurt. [benadeelde 2] en [benadeelde 1] namen vooraf het geld aan van de klant en [benadeelde 1] gaf het geld in een etui aan [medeverdachte]. Daarop ging [medeverdachte] naar buiten. Als [benadeelde 1] een klant had, dan nam [benadeelde 2] het geld aan en gaf het buiten aan [medeverdachte]. [benadeelde 2] bleef dan met [medeverdachte] op straat of in het belhuis en ze kwamen daarna weer terug. Als er iets was, dan moest ze meteen bellen. Het idee om het zo te doen was van [medeverdachte] ;
18. [verdachte] kreeg op enig moment in die week het vermoeden dat het wel eens de twee meisjes konden zijn die vermist waren, die in haar appartement zaten. Pas op zondag, zo verklaart [verdachte], wist ze dat het om de twee vermiste meisjes ging en dat ze 14 en 15 jaar oud waren ;
19. Uit een afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [verdachte], gevoerd op 20 februari 2012 om 01.18:16 uur , blijkt dat [verdachte] voorstelt dat de meisjes de hele maand in haar woning blijven. Zij legt [medeverdachte] een plan voor en zegt dat zij daar niet van afwijkt en [medeverdachte] ook niet. [verdachte] zegt dat de meisjes in ieder geval tot het einde van de maand blijven, ze blijven binnen, geen voet buiten de deur, geen voet. [verdachte] zegt tegen [medeverdachte]: ‘In ieder geval je gaat hun laten werken.. werken… werken tot het einde van de maand..al het geld’. Al haal je maar 1500 euro of 2000 euro, zegt [verdachte]. [verdachte] geeft aan dat voor de volgende dag al een trio is geregeld. [medeverdachte] stemt met dit plan in.
Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 12 oktober 2012
De verdachte [verdachte], ter terechtzitting van 12 oktober 2012 ondervraagd, heeft verklaard dat het adres [adres] in Rotterdam haar (gehuurde) woning was. Zij was op 14 februari 2012 samen met [medeverdachte] in Amsterdam en [medeverdachte] vroeg haar of er twee mensen die problemen hadden in haar woning mochten verblijven. Het waren meiden, maar [verdachte] wist niet hoe oud en wie het waren. Het waren kennissen van [medeverdachte]. [verdachte] heeft, aldus haar verklaring ter zitting, ook geen navraag gedaan.
Op enig moment is zij gebeld door [medeverdachte]. De meisjes in de woning wilden aan het werk in de prostitutie en daarvoor moest een advertentie geplaatst worden op een sekssite. [medeverdachte] heeft haar foto’s van de meisjes gestuurd via zijn Blackberry en [verdachte] en haar collega [X] hebben deze op de site gezet. [verdachte] heeft de foto’s gezien en zag dat de foto’s in haar woning waren genomen. [verdachte] had er geen bezwaar tegen dat de meisjes vanuit haar woning zouden werken. Er hebben zich, aldus [verdachte] ter zitting, klanten gemeld. Bij de advertentie stond het telefoonnummer van [verdachte] en het emailadres van haar collega [X]. [verdachte] gaf informatie en afspraken door aan [medeverdachte].
Ze wist dat het om die twee meiden ging die in de woning waren gekomen, maar niet dat het om [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ging. Over de vermissing van twee meisjes had zij in die periode wel eens gehoord op het nieuws, maar ze had geen link gelegd dat het deze meisjes waren. Volgens [verdachte] ter zitting klopt haar verklaring bij de politie dat zij op enig moment in die week het vermoeden kreeg dat het wel eens die twee meisjes konden zijn die vermist waren, die in haar appartement zaten. Pas op zondag wist ze dat het om de twee meisjes ging en dat ze 14 en 15 jaar oud waren.
Schending artikel 6 EVRM en steunbewijs ex artikel 342 lid 2 Sv
De raadsman heeft een beroep gedaan op artikel 6 EVRM, nu zij onvoldoende gebruik heeft kunnen maken van haar ondervragingsrecht ten aanzien van de getuige en medeverdachte [medeverdachte] in de zaak tegen verdachte. [medeverdachte] heeft zich immers op zijn verschoningsrecht beroepen bij de rechter-commissaris.
De rechtbank overweegt dat de raadsman heeft verwezen naar jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaken Vidgen en Doorson, waarin – kort gezegd – de verklaringen van een getuige het enige en beslissende bewijs vormden waarop de veroordeling was gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in geen van de ten laste gelegde feiten sprake en is reeds hierom geen sprake van schending van artikel 6 EVRM. Het gaat hier immers slechts om duiding van een bewijsmiddel dat bepaald niet het enige bewijsmiddel in deze zaak is. De ondervraging van een deelnemer aan een met de verdachte gevoerd tapgesprek zou weliswaar in beginsel kunnen leiden tot een zekere duiding van dat tapgesprek, maar het ontbreken van die mogelijkheid omdat de andere deelnemer niet als getuige wenst te verklaren doet aan de bewijswaarde van dat tapgesprek niet af. Zeker niet als, zoals in dit geval, de bewoordingen van dat tapgesprek niet versluierd maar niet mis te verstaan zijn.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman.
De leeftijd van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte] vanaf het begin op de hoogte is geweest van de minderjarigheid van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. De rechtbank baseert zich daarbij op de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2], zoals hiervoor genoemd onder 4.3.1, punt 4.
Verdachte [verdachte] heeft, anders dan medeverdachte [medeverdachte], [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet ontmoet. Verdachte [verdachte] is echter in de ten laste gelegde periode op enig moment op de hoogte geraakt van de leeftijd van de meisjes. Ze heeft voorts, na haar uitsproken vermoeden van minderjarigheid, geen verder onderzoek verricht, terwijl dit, gelet op de aard van dat vermoeden in combinatie met haar wetenschap dat zij de meisjes hielp om in de prostitutie te gaan werken wel op haar weg had gelegen. Overigens is de wetenschap van minderjarigheid voor mensenhandel niet relevant. Minderjarigheid is daar een geobjectiveerd bestanddeel.
Medeplegen
De rechtbank is ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat [medeverdachte] en [verdachte] in de ten laste gelegde periode kennelijk bewust en nauw hebben samengewerkt en dat medeplegen kan worden bewezen. Die samenwerking blijkt uit het volgende. Verdachten hebben de woning in Rotterdam, die gehuurd werd door [verdachte], ter beschikking gesteld aan de meisjes met als doel dat zij, verdachten, geld zouden ontvangen als de meisjes gingen werken. De rechtbank leidt af uit het feit dat de meisjes aanvankelijk naar Amsterdam zouden gaan maar, toen ze belden dat ze onderweg waren, van [medeverdachte] te horen kregen dat ze naar Rotterdam moesten omdat daar een woning voor hen was, dat het door verdachten genoemde overleg over die woning kennelijk reeds had plaatsgevonden. Verdachten hebben overleg gevoerd over de wijze waarop de meisjes in de prostitutie konden gaan werken en hebben actief gehandeld in het realiseren van de prostitutiewerkzaamheden door de meisjes. Zij hebben gedeeld in de inkomsten van de meisjes. Zij wisten beiden in de ten laste gelegde periode dat de meisjes minderjarig waren en vermist werden. Gelet op de inhoud van het onder 4.3.1 onder punt 19 aangehaalde tapgesprek d.d. 20 februari 2012 (toen de meisjes reeds door de politie waren gevonden in de woning in Rotterdam, waar beide verdachten nog niet van op de hoogte waren) was het plan van verdachten om de meisjes nog de rest van de maand februari 2012 in de woning te houden en ze te laten werken in de prostitutie om voor hen, verdachten, geld te verdienen.
4.3.2 Overweging ten aanzien van het recht
De rechtbank acht gelet op voorgaande feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] het (heimelijk) verbergen is, zoals in artikel 280 van het Wetboek van Strafrecht bedoeld is. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is komen vast te staan dat [medeverdachte] vooraf – in Almere - wist dat de meisjes van huis wilden weglopen en, toen zij belden op 14 februari 2012, heeft verdachte [medeverdachte] hen onderdak verschaft en gehuisvest in de woning van verdachte, met haar medeweten en instemming. Tijdens de week die volgde is [medeverdachte] reeds op woensdag door de meisjes op de hoogte gesteld dat ze vermist werden en gezocht werden door politie en justitie. [verdachte] is daar volgens haar verklaring ter zitting pas op zondag van op de hoogte, maar had wel eerder haar vermoedens. Daarbij verwijst de rechtbank ook naar haar verklaring bij de politie over het plan dat de meisjes geld moesten gaan verdienen (zoals hiervoor onder 4.3.1, onder 9 is genoemd.
Beide verdachten hebben ondanks de landelijke berichtgeving opzettelijk de meisjes in de woning gelaten zonder de ouders of de autoriteiten op de hoogte te stellen.
De rechtbank acht, gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, voorts wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] het tenlastegelegde opzettelijk teweeg gebracht als bevorderd. Verdachte heeft samen met [medeverdachte] actief gehandeld en initiatief genomen. Zonder de inbreng van verdachte en [medeverdachte] zou het waarschijnlijk bij een idee zijn gebleven. Het idee was eerst om te gaan dansen, maar bij de bespreking tussen [medeverdachte], [benadeelde 1] en [benadeelde 2] is ‘seks voor geld’ aan de orde gekomen. Verdachte kon daar, samen met [medeverdachte], invulling aan geven en heeft aldus teweeg gebracht dat de meisjes in de prostitutie zijn gaan werken. Daarnaast hebben verdachte en de medeverdachte het in de prostitutie werken bevorderd, in de zin dat zij behulpzaam zijn geweest in de ontwikkeling van het reeds ontstane idee door een seksadvertentie aan te maken, foto’s te plaatsen, klanten te regelen, ter plaatse te zijn, de betalingen in ontvangst te nemen en daarin te delen.
De rechtbank acht gelet op voorgaande feiten en omstandigheden voorts wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 3, onderdeel A, is ten laste gelegd.
Verdachte heeft samen met medeverdachte [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gehuisvest en opgenomen in de woning in Rotterdam en hen aangezet tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden.
Dit met het oogmerk van uitbuiting. Oogmerk veronderstelt tenminste een noodzakelijkheidsbewustzijn ten aanzien van het gevolg. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] waren beiden minderjarig en weggelopen van huis en waren voor onderdak afhankelijk van verdachten. Hen was gezegd dat [medeverdachte] geld nodig had en dat zij geld moesten verdienen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ontvingen de helft van het door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] verdiende geld. De rechtbank leidt uit het eerder genoemde tapgesprek af dat het zeker ook de bedoeling was dat de meisjes nog een periode voor de verdachten zouden blijven werken, met de bedoeling om meer geld voor hen te verdienen. De wijze waarop over de minderjarigen werd gesproken en de wijze waarop ze werden ingezet om met betaalde seks geld te verdienen voor verdachten alsook het percentage dat verdachten van de verdiensten opeisten duidt op het oogmerk van uitbuiting bij beide verdachten.
Tevens hebben verdachte en de medeverdachte [medeverdachte][benadeelde 1] en [benadeelde 2] ertoe gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling en daartoe enige handeling ondernomen. Dit zijn dezelfde feitelijke handelingen als de rechtbank bewezen acht bij feit 3 onderdeel A. De rechtbank acht dus ook de onder B tenlastegelegde variant van mensenhandel wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 14 februari 2012 tot en met 21 februari 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk de minderjarigen
- [benadeelde 1], geboren op [1996], en
- [benadeelde 2], geboren op [1997],
die zich hebben onttrokken aan het wettig over hun gesteld gezag, heeft verborgen en aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken,
immers hebben zij, verdachte en haar mededader, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat voornoemde minderjarigen van huis waren weggelopen, deze minderjarigen onderdak en huisvesting geboden in een woning (gelegen aan de [adres] te [woonplaats];
2.
in de periode van 14 februari 2012 tot en met ongeveer 21 februari 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen het plegen van ontucht door minderjarigen, te weten [benadeelde 1] (geboren op [1996]) en [benadeelde 2] (geboren op [1997]) met derden, wiens minderjarigheid zij redelijkerwijs moest vermoeden, opzettelijk teweeg heeft gebracht en opzettelijk heeft bevorderd,
immers heeft/hebben zij en/of haar mededader toen en daar (telkens)
- (meermalen) tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] gezegd, althans
(meermalen) gesuggereerd, dat met het werken in de prostitutie veel geld te
verdienen was/is, en/of bevestigd in het idee dat zij als prostituee
zou(den) kunnen gaan werken
- die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geholpen met de praktische uitwerking van
voormeld idee door onderstaande handelingen te verrichten:
* het aanmaken van een internetaccount over [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ten behoeve van het werven van prostitutieklanten voor die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], en
* het maken van sexueel getinte foto's van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], ten behoeve van het werven van prostitutieklanten voor die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], en
* het aanbieden via internet van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] aan derden als prostituee, en
* het verschaffen van onderdak en huisvesting aan die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te Rotterdam, van waaruit de prostitutiewerkzaamheden door die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zouden moeten plaatsvinden, en
* het geven van uitleg over de prostitutiewerkzaamheden aan die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], en
* het geven van uitleg over de wijze van betaling door de klanten aan die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], en
* het regelen van de prostitutieklanten voor die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en het daarbij bepalen, of, en zo ja, hoeveel en welke prostitutieklanten die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gingen krijgen en het derhalve invloed hebben op de hoogte en de frequentie van de inkomsten van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], en
* het in ontvangst nemen van het geld dat die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] verdienden met de prostitutie, en
* die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] beperken contact te onderhouden met derden
buiten haar, verdachte's en haar mededaders woning, en
* de bij haar, verdachte, en/of haar mededader inwonende/verblijvende [benadeelde 1] en [benadeelde 2] een groot deel van een etmaal laten verblijven in die woning ten behoeve van mogelijke prostitutiewerkzaamheden, en
* terwijl die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hun prostitutiewerkzaamheden uitvoerden, telkens bestaande uit een of meer seksuele handelingen met een of meer derden tegen betaling, in de buurt daarvan vertoeven en op de uitkijk staan;
3.
A
in de periode van 14 februari 2012 tot en met ongeveer 21 februari 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen [benadeelde 1] (geboren op [1996]) en [benadeelde 2] (geboren op [1997]) heeft gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2],
immers heeft verdachte en/of haar mededader
- (meermalen) tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] gezegd, althans
(meermalen) gesuggereerd dat met het werken in de prostitutie veel geld te
verdienen was/is, en/of die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] (meermalen)
bevestigd in het idee dat zij als prostituee zou(den) kunnen gaan werken,
* een internetaccount over [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ten behoeve van het werven van prostitutieklanten voor die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] aangemaakt, en
* sexueel getinte foto's van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], ten behoeve van het werven van prostitutieklanten voor die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gemaakt, en
* die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] via internet aan derden als prostituee aangeboden, en
* die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in Rotterdam onderdak en huisvesting verschaft, van
waaruit de prostitutiewerkzaamheden door die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zouden
moeten plaatsvinden, en
* die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] uitleg gegeven over de te verrichten postitutiewerkzaamheden, en
* die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] uitleg gegeven over de wijze van betaling
door de klanten aan die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], en
* voor die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] prostitutieklanten geregeld, en daarbij bepaald, of, en zo ja, hoeveel en welke prostitutieklanten naar die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gingen en derhalve invloed gehad op de hoogte en de frequentie van de inkomsten van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], en
* het geld dat die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] verdienden met de prostitutie in ontvangst genomen, en
* die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] beperkt contact te onderhouden met derden buiten haar, verdachte's en haar mededaders woning, en
* de bij haar, verdachte, en/of haar mededader inwonende/verblijvende [benadeelde 1] en [benadeelde 2] een groot deel van een etmaal laten verblijven in die woning ten behoeve van mogelijke prostitutiewerkzaamheden, en
* terwijl die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hun prostitutiewerkzaamheden uitvoerden, telkens bestaande uit een of meer seksuele handelingen met derden tegen betaling, in de buurt daarvan vertoeft en op de uitkijk gestaan,
zulks terwijl die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] de leeftijd van zestien jaren en achttien jaren nog niet hadden bereikt;
B
in de periode van 14 februari 2012 tot en met 19 februari 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen [benadeelde 1] (geboren op [1996]) en
[benadeelde 2] (geboren op [1997]) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] enige handeling heeft ondernomen,
- het (meermalen) zeggen tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], althans
(meermalen) suggereren dat met het werken in de prostitutie veel geld te
verdienen was/is, en/of die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] (meermalen)
bevestigen in het idee dat zij als prostituee zou(den) kunnen gaan werken,
- het helpen van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] met de praktische uitwerking
van voormeld idee door onderstaande handelingen te verrichten:
* het aanmaken van een internetaccount over [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ten behoeve van het werven van prostitutieklanten voor die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], en
* het maken van sexueel getinte foto's van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], ten behoeve van het werven van prostitutieklanten voor die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], en
* het aanbieden via internet van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] aan derden als prostituee, en
* het verschaffen van onderdak en huisvesting aan die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te Rotterdam, van waaruit de prostitutiewerkzaamheden door die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zouden moeten plaatsvinden, en
* het geven van uitleg over de prostitutiewerkzaamheden aan die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], en
* het geven van uitleg over de wijze van betaling door de klanten aan die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], en
* het regelen van de prostitutieklanten voor die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en het daarbij bepalen, of, en zo ja, hoeveel en welke prostitutieklanten naar die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gingen en het derhalve invloed hebben op de hoogte en de frequentie van de inkomsten van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2], en
* het in ontvangst nemen van het geld dat die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] verdienden met de prostitutie, en
* die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] beperken contact te onderhouden met derden buiten haar, verdachte's en haar mededaders woning, en
* de bij haar, verdachte, en/of haar mededader inwonende/verblijvende [benadeelde 1] en [benadeelde 2] een groot deel van een etmaal laten verblijven in die woning ten behoeve van mogelijke prostitutiewerkzaamheden, en
* terwijl die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hun prostitutiewerkzaamheden uitvoerden, telkens bestaande uit een of meer seksuele handelingen met derden tegen betaling, in de buurt daarvan vertoeven en op de uitkijk staan;
waarvan zij, verdachte en haar mededader wist dat die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich daardoor beschikbaar zouden stellen tot het verrichten van die (seksuele) handelingen,
zulks terwijl die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] de leeftijd van zestien en achttien jaren nog niet hadden bereikt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van: opzettelijk een minderjarige, die zich onttrokken heeft aan het wettig over haar gesteld gezag, verbergen en aan de nasporingen van de ambtenaren van politie en justitie onttrekken, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
Het plegen van ontucht door een minderjarige wiens minderjarigheid hij kent of redelijkerwijs moet vermoeden, met een derde opzettelijk teweegbrengen en bevorderen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3 onderdeel A en B:
Mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en gepleegd tegen een persoon die ten tijde van het feit de leeftijd van 16 jaren nog niet heeft bereikt, meermalen gepleegd;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest en met bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering in haar rapportage d.d. 29 augustus 2012 is geadviseerd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging bepleit bij de strafoplegging rekening te houden met een aantal omstandigheden, te weten de aandacht voor de zaak tegen verdachte in de media en het gegeven dat de reclassering heeft geadviseerd tot een intensief behandeltraject in het kader van een deels voorwaardelijke straf. Daar komt bij dat de officier van justitie en de rechtbank hebben ingestemd met een schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van 1 oktober 2012 en dat enkel een oude straf ervoor heeft gezorgd dat verdachte zich nog in detentie bevindt. De strafeis van de officier van justitie impliceert een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan dat verdachte reeds in deze zaak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich in een korte aaneengesloten periode schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten waarbij zij volledig voorbij is gegaan aan de bescherming van de belangen en de lichamelijke integriteit van minderjarigen.
In die periode in februari 2012 is de vermissing van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] dagenlang landelijk in het nieuws geweest. Voor de ouders en nabije omgeving van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn de angst en de onzekerheid of zij hen nog levend terug zouden zien allesoverheersend geweest. Los van de motieven voor het ‘weglopen’ van deze meisjes van huis, is verdachte degene geweest die woonruimte beschikbaar heeft gesteld en aldus het daadwerkelijk weglopen en vervolgens ‘verdwijnen’ van de meisjes mogelijk heeft gemaakt en al hetgeen daarna is gebeurd met de meisjes.
Ter terechtzitting heeft verdachte deze verantwoordelijkheid niet genomen. Dat verdachte slechts lijdelijk zou hebben meegewerkt met de medeverdachte [medeverdachte] en uitsluitend bepaalde handelingen heeft uitgevoerd ziet de rechtbank niet terug in de feiten en omstandigheden. De positie van verdachte en het initiatief dat verdachte in de ten laste gelegde periode heeft getoond passen daar niet bij. Verdachte heeft er samen met haar medeverdachte voor gezorgd dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] werkzaam zijn geweest in de prostitutie. Zij heeft hen ook actief geholpen, bovendien moesten zij een groot deel van de opbrengst aan verdachte en de medeverdachte afstaan.
Juist omdat het hier om prostitutiewerkzaamheden gaat, heeft verdachte door aldus te handelen een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Of zij vrijwillig in de prostitutie wilden gaan werken, doet daaraan niet af. Verdachte heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen die deze minderjarige slachtoffers zouden ondervinden als gevolg van haar handelen, nu en in de toekomst. Zij heeft zich louter laten leiden door haar eigen financieel gewin. De rechtbank rekent haar dit ernstig aan.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding in de strafmaat rekening te houden met de publiciteit in deze zaak.
Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van verdachte d.d. 20 juli 2012, blijkt dat ze weliswaar ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld, laatstelijk op
20 oktober 2009, maar niet ter zake van soortgelijke feiten.
Verdachte is in het kader van deze strafzaak onderzocht door een psycholoog en een psychiater. Beide deskundigen concluderen dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Daarvan was ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten, zodat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te achten. Een adequate behandeling is noodzakelijk om recidive in de toekomst te voorkomen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
De reclassering heeft d.d. 29 augustus 2012 een behandelplan opgesteld. Op basis daarvan is verdachte op 26 september 2012 door de rechtbank geschorst met ingang van
1 oktober 2012, teneinde – onder meer - deel te nemen aan het begeleidingsprogramma van Exodus Rotterdam en aldaar te verblijven.
De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats is om de behandeling bij De Waag en de opname bij Exodus (instelling voor begeleid wonen en maatschappelijke opvang) en de overige door de reclassering gestelde voorwaarden mogelijk te maken. Echter, alles afwegende, is de rechtbank tevens van oordeel dat een gevangenisstraf voor langere duur dan thans in voorlopige hechtenis is doorgebracht noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel houdt zij in de duur van het op te leggen onvoorwaardelijk strafdeel rekening met de daarna het behandeltraject dat langere tijd zal gaan vergen.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie is geëist, maar is in lijn met hetgeen de rechtbank in vergelijkbare gevallen oplegt.
7 De benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 23.601,07, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit € 4.000,00 ter zake van immateriële schade, € 18.443,07 ter zake van materiële schade en € 1.158,00 ter zake van kosten voor rechtsbijstand.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Voor zover relevant zal de rechtbank daar op ingaan.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade met betrekking tot de posten ‘reiskosten en parkeergeld’, ‘laptop’, ‘telefoon’ en ‘telefoonkosten’ een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten, in totaal een bedrag van € 1.109,42.
Met betrekking tot de post ‘verwijdering tattoo’ is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is vast komen te staan dat deze schade aan de verdachte en zijn medeverdachte is toe te rekenen. Ten aanzien van de post ‘doubleren Havo’ is de rechtbank van oordeel, mede gelet op het ter zake gevoerde verweer, dat een causaal verband tussen de jegens de benadeelde partij gepleegde delicten en het feit dat zij heeft gedoubleerd onvoldoende vast is komen staan.
Om die reden zal de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ter zake van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag te hoog is. De rechtbank zal de vordering op dit punt tot een gematigd bedrag van
€ 1.500,00 toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Derhalve acht de rechtbank een bedrag van € 1.109,42 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, in totaal € 2.609,42, voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dit bedrag hoofdelijk toewijzen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, ingaande per
19 februari 2012.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De kosten van rechtsbijstand zijn op de voet van artikel 592a Sv. voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal deze kosten toewijzen tot een bedrag van € 768,00. De rechtbank heeft voor de hoogte van dit bedrag aansluiting gezocht bij het liquidatietarief in burgerlijke zaken (twee punten maal € 384,00).
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft gevorderd de verdachte en de medeverdachte hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 300,00 wegens het verlies van een rode jas, een bedrag van € 120,00 wegens afgenomen inkomsten uit prostitutie en een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij haar eis vermeerderd met een bedrag van € 15.000,00 als voorschot op een vergoeding voor het feit dat [benadeelde 1] niet is bevorderd naar het volgende schooljaar.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Voor zover relevant zal de rechtbank daar op ingaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de materiële schade wegens het verlies van de jas en de afgenomen inkomsten een rechtstreeks gevolg van de bewezen feiten en is verdachte hier met zijn medeverdachte hoofdelijk voor aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de geleden immateriële schade, zij het dat de rechtbank van oordeel is dat het daarvoor gevorderde bedrag te hoog is. De rechtbank zal de vordering op dit punt tot een gematigde bedrag van
€ 1500,00 toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is, mede gelet op het ter zake gevoerde verweer, een causaal verband tussen de jegens de benadeelde partij gepleegde delicten en het feit dat zij op school is blijven zitten onvoldoende vast komen staan. Om die reden zal de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Derhalve zal de rechtbank een bedrag van € 420,00 ter zake van materiële schade en
€ 1.500,00 ter zake van immateriële schade, in totaal € 1.920,00, voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dit bedrag toewijzen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, ingaande per
19 februari 2012.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47, 57, 248, 250, 273f en 280 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van: opzettelijk een minderjarige, die zich onttrokken heeft aan het wettig over haar gesteld gezag, verbergen en aan de nasporingen van de ambtenaren van politie en justitie onttrekken, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
Het plegen van ontucht door een minderjarige wiens minderjarigheid hij kent of redelijkerwijs moet vermoeden, met een derde opzettelijk teweegbrengen en bevorderen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3 onderdeel A en B:
Mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en gepleegd tegen een persoon die ten tijde van het feit de leeftijd van 16 jaren nog niet heeft bereikt, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
Stelt als algemene voorwaarde(n) dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en,
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Stelt als bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde
4. zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering Leger des Heils haar geeft, voorzover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Hierna moet zij zich gedurende door de reclassering Leger des Heils bepaalde perioden blijven melden zo frequent als reclassering Leger des Heils dit nodig acht;
5. zich laat behandelen voor haar gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis bij De Waag Amsterdam of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
6. in Stichting Exodus (Rotterdam) of een soortgelijke instelling zal verblijven en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van
€ 2.609,42, waarvan € 1.109,42 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
19 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 768,00;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2], € 2.609,42 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 36 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van
€ 1.920,00, waarvan € 420,00 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
19 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1], € 1.920,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 29 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- beveelt de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte voornoemd, met ingang van heden.
- bepaalt dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in een huis van bewaring in dit arrondissement of elders in Nederland.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en
mr. M.A.E. Somsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 oktober 2012.