ECLI:NL:RBUTR:2012:BY1176

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-655928-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake woninginbraak met betrekking tot opsporingsberichtgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 1 oktober 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander betrokken was bij een woninginbraak op 10 mei 2012 in Wijk bij Duurstede. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van een ring, een sieradendoos en drie bankpassen uit de woning van een aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader zich toegang tot de woning hebben verschaft door middel van braak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar heeft het bewezenverklaarde feit als strafbaar aangemerkt.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de inzet van opsporingsberichtgeving, waarbij de verdediging aanvoerde dat dit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte opleverde. De rechtbank oordeelde dat de inzet van camerabeelden voor opsporing niet zonder meer geoorloofd is en dat de hoofdofficier van justitie toestemming had moeten verlenen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een vormverzuim, wat leidde tot een strafvermindering. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 104 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uren.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook het uittreksel justitiële documentatie van de verdachte in overweging genomen, waaruit bleek dat hij eerder was veroordeeld. De rechtbank heeft de verdachte de mogelijkheid geboden om onder toezicht van de reclassering te blijven, met als doel recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655928-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2012. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan woninginbraak.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 17 september 2012;
- de aangifte van [aangever 1].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 mei 2012 te Wijk bij Duurstede, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] aldaar heeft weggenomen een ring en een sieradendoos en drie bankpassen, toebehorende aan [aangever 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak van een raam;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 104 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit behandeling inhoudt. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat niet in overeenstemming met de regels van de Aanwijzing opsporingsberichtgeving is gehandeld, zodat sprake is van een vormverzuim. Dat dient te leiden tot compensatie in de vorm van strafvermindering. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd, dat volgens deze aanwijzing het openbaar ministerie, bij de vraag of camerabeelen van de verdachte op televisie mogen worden uitgezonden, het opsporingsbelang moet afwegen tegen het privacybelang van de verdachte. Bij deze belangenafweging had het privacybelang van verdachte – mede gezien de aard en ernst van de feiten – moeten prevaleren. De hoofdofficier van justitie moet bovendien toestemming verlenen voor de inzet van dit opsporingsmiddel. Nu niet de hoofdofficier van justitie, maar de persofficier van justitie toestemming heeft verleend en de belangenafweging in dit geval verkeerd is uitgevallen, ook omdat niet alles was gedaan om door middel van minder ingrijpende methoden achter de identiteit van de verdachte te komen, dient strafvermindering te volgen.
De verdediging heeft voorts betoogd dat een straf die gelijk is aan het voorarrest, passend is. Verdachte is gebaat bij toezicht door de reclassering, aldus de verdediging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat allereerst in op het door de verdediging gevoerde verweer en overweegt daartoe het volgende.
De inzet van opsporingsberichtgeving zoals hier aan de orde, levert een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte op. Bij het inzetten van een dergelijk middel dient het openbaar ministerie een afweging te maken tussen het belang van de strafrechtelijke handhaving enerzijds en de persoonlijke levenssfeer van de verdachte anderzijds. Ten aanzien van het betoog van de raadsman dat in geval van verdenking van een woninginbraak toepassing van dit middel nooit is geoorloofd, verwerpt de rechtbank het verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is een woninginbraak namelijk niet een te gering feit om uitzending van camerabeelden van een verdachte te kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank is echter met de verdediging van oordeel dat, in overeenstemming met de Aanwijzing opsporingsberichtgeving, de hoofdofficier van justitie toestemming had moeten verlenen voor de inzet van dit opsporingsmiddel. Voorts is niet gehandeld in overeenstemming met de eis van subsidiariteit nu identificatie van de verdachten ook op andere minder ingrijpende wijze had kunnen gebeuren. Uit het dossier blijkt immers dat de politie twee dagen na de uitzending intern per mail screenshots van de camerabeelden heeft verspreid, hetgeen heeft geleid tot vijf processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten die verdachten op de beelden hebben herkend. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering waardoor de verdachte nadeel heeft ondervonden. Gelet op de ernst van het verzuim en het belang van het geschonden voorschrift is de rechtbank van oordeel dat dit dient te leiden tot een strafvermindering, in die zin dat een groter deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk zal worden opgelegd, te weten 80 in plaats van 50 dagen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de strafbare feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en ook met de persoon van verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 3 augustus 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld.
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat iemand in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Verdachte en de medeverdachte zijn berekenend te werk gegaan, door de computer te vernietigen waarop de beelden van de door de eigenaar van de woning bevestigde beveiligingscamera werden opgeslagen.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een zwaardere straf dan door de officier van justitie is geëist op zijn plaats. Echter, in verband met de toegepaste strafvermindering ten gevolge van het vormverzuim zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de door de officier van justitie gevorderde straf. Indien de rechtbank geen strafvermindering zou hebben toegepast, zou het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf 30 dagen hoger zijn uitgevallen.
Met deze deels voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt dit begeleiding door de reclassering mogelijk, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht, inclusief het opleggen van de hierna genoemde bijzondere voorwaarde. De rechtbank heeft wat dit betreft gelet op de inhoud van het rapport dat door Reclassering Nederland is opgemaakt. Voorts zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde werkstraf opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het onder 5.1 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 104 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit het volgen van een behandeling inhoudt;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en
mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 oktober 2012.