ECLI:NL:RBUTR:2012:BY1136

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-655916-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van een niet op naam gestelde identiteitskaart en winkeldiefstal door verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, is de verdachte beschuldigd van het gebruik van een niet op zijn naam gestelde identiteitskaart en winkeldiefstal. De zitting vond plaats op 17 september 2012, waarbij de verdachte in persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Çimen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging. De verdachte heeft op 3 juni 2012 in een winkel in Utrecht een identiteitskaart gebruikt die niet op zijn naam stond, wat het vertrouwen in identiteitspapieren schaadt. Daarnaast heeft hij samen met een ander kleding gestolen ter waarde van € 1.440,90.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen beschouwd, terwijl de verdediging betwistte dat de verdachte de persoon op camerabeelden was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan de benadeelde partij, met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een hoger bedrag niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Dit vonnis is uitgesproken op 1 oktober 2012.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655916-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2012. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A. Çimen, advocaat te Haarlem.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsvrouwe van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een identiteitskaart die niet op zijn naam stond en voorts dat hij zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan winkeldiefstal.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging betoogd, dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het verdachte is die op de beelden van de beveiligingscamera’s is te zien. De herkenning van verdachte is onvoldoende onderscheidend, aldus de verdediging.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 17 september 2012;
- het proces-verbaal van bevindingen.
De rechtbank acht ook het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Door een beveiligingsmedewerker van de [bedrijf 1] te Utrecht is verklaard , dat hij op 3 juni 2012 zich in de [bedrijf 1] te Utrecht bevond en twee mannen op de afdeling ‘[naam]’ zag lopen; één van de mannen droeg twee grote tassen bij zich en deze persoon keek continu in zijn richting. Hierop besloot de beveiligingsmedewerker de paskamer te controleren. Deze controle heeft niets opgeleverd. De beveiligingsmedewerker heeft verklaard dat hij de mannen de [bedrijf 1] heeft zien verlaten. Hij heeft daarna de camerabeelden van de bewakingscamera’s uitgekeken en daarop gezien dat de mannen in totaal 14 kledingstukken in een paskamer van de afdeling ‘[naam]’ hebben gebracht. De beveiligingsmedewerker heeft verder verklaard, dat hij vervolgens één van de mannen uit de paskamer heeft zien komen met één trui, die in het schap werd teruggelegd. Door de beveiligingsmedewerker is opgemerkt dat, tussen het moment waarop de mannen de paskamer hebben verlaten en het moment waarop hij de paskamer heeft gecontroleerd, er niemand meer in de paskamer is geweest. Door de beveiligingsmedewerker is verklaard dat er 13 artikelen van de afdeling ‘[naam]’ werden gemist, ter waarde van € 1.440,90.
Door de beveiligingsmedewerker is voorts verklaard, dat hij op 7 juni 2012 omstreeks 13.55 uur één van de mannen weer in de [bedrijf 1] zag lopen en dat deze man op dat moment een geprepareerde tas bij zich droeg. Daarop heeft hij de man aangesproken waarna de man door de politie is aangehouden .
Door de politie is gerelateerd, dat zij op 7 juni 2012 naar de [bedrijf 1] te Utrecht werden gezonden, omdat de beveiliging een man die hij herkende als verdachte van winkeldiefstal had aangehouden; de man had een geprepareerde tas bij zich. Door de politie is aldaar de identiteit van verdachte vastgesteld middels een Roemeens identiteitsbewijs ten name van [naam]. Door de politie is voorts gerelateerd, dat zij op camerabeelden van 3 juni 2012 hebben gezien dat de verdachte dezelfde schoenen en jas droeg als bij zijn aanhouding op 7 juni 2012.
Door de verdachte is verklaard, dat hij de identiteitsgegevens van [naam] heeft gebruikt, maar dat zijn echte naam luidt [verdachte].
Door de verdachte is ter terechtzitting verklaard, dat hij op 3 juni 2012 in de [bedrijf 1] te Utrecht is geweest en dat hij een boodschappentas bij zich droeg.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 7 juni 2012 te Utrecht, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een Roemeense identiteitskaart op naam van [naam], welk gebruik hierin bestond dat (toen hem naar zijn identiteit werd gevraagd) hij, verdachte zich heeft gelegitimeerd met voornoemde identiteitskaart;
2.
op 3 juni 2012 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid kleding (ter waarde van [ongeveer] 1444,90 euro), toebehorende aan De [bedrijf 1] ([adres]).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument;
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit, dat verdachte op verdenking van twee strafbare feiten zich reeds 102 dagen in voorlopige hechtenis bevindt, terwijl de oriëntatiepunten met betrekking tot deze feiten niet tot een dergelijk hoge straf komen. In de opvatting van de verdediging kan de eis van de officier van justitie niet worden gevolgd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de strafbare feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en ook met de persoon van verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 3 augustus 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor winkeldiefstal.
Verdachte heeft gebruik gemaakt van een niet op zijn naam gestelde identiteitskaart. Hij heeft daarmee het vertrouwen geschaad dat in het internationaal personenverkeer in identiteitspapieren moet kunnen worden gesteld. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Hij heeft daarmee getoond weinig respect te hebben voor eigendommen van anderen. Het plegen van winkeldiefstal zorgt voor veel overlast voor de winkeliers. Het levert de middenstand jaarlijks bovendien een forse schadepost op.
De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend en noodzakelijk. De rechtbank zal echter een vrijheidsstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden en in overeenstemming met de straffen die door de rechtbank in soortgelijke gevallen zijn opgelegd. Gelet op deze straf heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte reeds ter terechtzitting opgeheven.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij de [bedrijf 1] vordert een schadevergoeding van € 1.444,90 voor feit 2.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag kan worden toegewezen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu enige onderbouwing ontbreekt. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld, dat behandeling van de vordering het strafproces onevenredig bezwaard en derhalve dient te worden afgewezen. Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit de vordering tot een bedrag van € 500,00 te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 500,00 (met de wettelijke rente en kosten) een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57, 231 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij de [bedrijf 1] van € 500,00 en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de [bedrijf 1], € 500,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en
mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 oktober 2012.