ECLI:NL:RBUTR:2012:BY0908

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/700938-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Wet wapens en munitie met recidive

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 27 september 2012, is de verdachte veroordeeld voor het in bezit hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III, in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte, die eerder ook al was veroordeeld voor vergelijkbare overtredingen, had een pistool van het merk Pietro Beretta, model 9000S, en zes scherpe patronen van het kaliber 9mm Para in zijn woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het vuurwapen en de munitie gedurende een periode van ongeveer anderhalve tot twee maanden in zijn bezit had. De verdachte heeft bekend dat het vuurwapen en de munitie van hem waren, maar voerde aan dat hij deze had aangeschaft ter verdediging.

De rechtbank oordeelde dat het bezit van vuurwapens en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen vormt en dat er streng moet worden opgetreden tegen ongecontroleerd bezit. Gezien de ernst van het feit en de recidive van de verdachte, achtte de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van vier maanden passend. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de richtlijnen voor dergelijke feiten, die een gevangenisstraf van vier maanden indiceren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de bewijsvoering en de omstandigheden van de zaak zorgvuldig hebben gewogen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden. De beslissing is genomen in het kader van de geldende wettelijke voorschriften, waaronder artikel 26 van de Wet wapens en munitie en artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/700938-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 september 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1977] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsman mr. E.N. Bouwman, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een pistool en/of munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op het proces-verbaal van de doorzoeking van de woning van verdachte en op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit gelet op de door verdachte afgelegde bekennende verklaring.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 11 juni 2012 werd door de politie binnengetreden in de woning aan de [adres] te [woonplaats] voor een doorzoeking op grond van de Wet wapens en munitie. Tijdens de doorzoeking werd in de slaapkamer een vuurwapen, zijnde een pistool van het merk Beretta, aangetroffen. Dit wapen was voorzien van een houder met zes patronen.
In de woning werd verdachte [verdachte] aangehouden.
Onderzoek naar het in beslag genomen vuurwapen wees uit dat het vuurwapen een pistool betrof van het merk Pietro Beretta, model 9000S, kaliber 9mm Para en dat dit pistool kon worden aangemerkt als een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie. Onderzoek naar de in beslag genomen munitie wees uit dat dit zes scherpe patronen betrof van het kaliber 9mm Para en dat deze patronen konden worden aangemerkt als munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie.
Verdachte heeft bekend dat het vuurwapen en de zes scherpe patronen van hem waren. Verdachte heeft daarbij verklaard dat hij dacht dat hij het vuurwapen en de munitie ongeveer anderhalve maand in zijn bezit had, maar dat het ook zo kon zijn dat hij deze al twee maanden in zijn bezit had, zoals hij bij de politie had verklaard.
De rechtbank acht op grond van voornoemd bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 11 april 2012 tot en met 11 juni 2012 een vuurwapen en munitie, beiden van categorie III, voorhanden heeft gehad.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 11 april 2012 tot en met 11 juni 2012 te Barneveld een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Pietro Beretta, model 9000S) en munitie van categorie III, te weten zes scherpe patronen (kaliber 9mm Para) voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat volgens de richtlijnen een gevangenisstraf van drie maanden passend is voor een feit, zoals in deze zaak bewezen is verklaard. Er is geen reden om af te wijken van de richtlijnen, aldus de verdediging. De verdediging heeft verzocht om een gevangenisstraf van drie maanden op te leggen met aftrek van het voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een pistool met zes scherpe patronen in zijn bezit gehad. Het pistool was geladen met de munitie en lag al twee maanden in zijn woning. Vuurwapens en munitie vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie dient dan ook streng te worden opgetreden. Dat verdachte het vuurwapen en de munitie naar zijn zeggen ter verdediging had aangeschaft doet hier niet aan af.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 31 juli 2012 volgt dat verdachte eerder meermalen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Verdachte is ook eerder veroordeeld voor overtreding van de Wet wapens en munitie, te weten op
12 maart 2009 voor onder andere handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapen en munitie tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.
Gelet op de ernst van het feit en het feit dat sprake is van recidive is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een passende sanctie is. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de voor dergelijke feiten geldende richtlijnen, waaruit blijkt dat een gevangenisstraf van vier maanden geïndiceerd is voor het feit zoals in deze zaak bewezenverklaard. De rechtbank heeft in het verhandelde ter zitting geen aanleiding gezien om hiervan af te wijken.
De rechtbank zal verdachte dan ook een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en
mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 september 2012.
Mr. Oostendorp is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.