uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2012 in de zaak tussen
vof [vof], te [plaats], eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde 1],
het Hoofd afdeling belastingen van Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden, verweerder
(gemachtigde: P.E. Boersma).
Bij beschikking van 31 december 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een aanslag waterschapsbelasting zuiveringsheffing ten behoeve van het perceel [adres] te [plaats] voor het belastingjaar 2009 opgelegd, van in totaal € 1.006,85.
Bij besluit van 10 januari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [vennoot], vennoot van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Bij fax van 16 februari 2012 heeft verweerder een toelichting gegeven op zijn schatting van het waterverbruik.
Bij brief van 21 februari 2012 heeft eiseres hierop gereageerd.
Op 2 mei 2012 heeft de rechtbank tussenuitspraak gedaan. Verweerder is met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek aan het bestreden besluit te herstellen.
Op 14 juni 2012 heeft verweerder teneinde het gebrek te herstellen een nadere motivering ingediend.
Bij brief van 4 juli 2012 heeft eiseres haar zienswijze over dit herstel ingediend.
Op 14 augustus 2012 heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
1. De rechtbank blijft bij en bouwt voort op al wat zij in de tussenuitspraak van 2 mei 2012 heeft overwogen en beslist. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank - kort gezegd - bepaald dat verweerder niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot de conclusie van een verbruik van 100 m3 per persoon per jaar is gekomen. Dit brengt mee dat de rechtbank niet kan toetsen of verweerder in redelijkheid tot de vastgestelde vervuilingseenheden van 18,4 heeft kunnen komen. Aan het bestreden besluit kleeft daarom een gebrek. Voorts heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen door alsnog inzichtelijk te maken hoeveel personen per jaar bij de genoemde Chinese restaurants afzonderlijk werkzaam waren.
2. Teneinde het gebrek aan het bestreden besluiten te herstellen heeft verweerder op 14 juni 2012 een nadere motivering ingediend.
3. De vraag of verweerder met deze nadere motivering het geconstateerde gebrek heeft hersteld, beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Volgens verweerder waren bij [zaak 1] in Woerden, [zaak 2] in Wijk bij Duurstede, [zaak 3] in Houten en [zaak 4] te Nieuwegein respectievelijk 9, 10, 10 en 5 personen werkzaam. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder uittreksels van de Kamer van Koophandel bijgevoegd van [zaak 1], [zaak 2] en [zaak 4], waarop het aantal werkzame personen is vermeld. Daarnaast zijn de waterverbruiken per restaurant over een periode van drie jaren in kubieke meters bekend. Op basis van deze gegevens heeft verweerder het gemiddelde verbruik van [zaak 1], [zaak 2] en [zaak 3] bepaald op 1.150 m3. Voor [zaak 4] is dit 625,3 m3. Nu bij de eerste drie restaurants afzonderlijk gemiddeld tien personen werkten, leidt dit tot een verbruik van 115 m3 per persoon per jaar. Bij [zaak 4] werkten vijf personen en is dit dus 125 m3. De rechtbank overweegt dat verweerder met deze informatie voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot de conclusie van een verbruik van 100 m3 per persoon per jaar is gekomen. Voorts wordt eiseres met deze berekeningswijze niet benadeeld. Met verweerder concludeert de rechtbank dat nu acht personen werkzaam waren bij eiseres, het waterverbruik van 800 m3 per jaar over het belastingjaar 2009 niet te hoog is geschat.
4. Op grond van artikel 10 van de Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 wordt in dit geval het aantal vervuilingseenheden berekend door de afvalcoëfficiënt te vermenigvuldigen met het aantal m3 in het kalenderjaar ingenomen water. Zoals in de tussenuitspraak is overwogen, staat de afvalwatercoëfficiënt van 0,023 vast. Het waterverbruik van eiseres per jaar van 800 m3 is niet te hoog geschat. Een vermenigvuldiging van deze twee waarden leidt tot 18,4. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot de vastgestelde vervuilingseenheden van 18,4 heeft kunnen komen.
5. In haar zienswijze heeft eiseres de schattingsmethode opnieuw betwist. Deze enkele betwisting geeft de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan hetgeen hierover in de tussenuitspraak is overwogen.
6. Het bestreden besluit was aanvankelijk ondeugdelijk gemotiveerd en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb tot stand gekomen. Daarom is het beroep gegrond. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het geconstateerde gebrek hersteld en is hij in redelijkheid tot 18,4 vervuilingseenheden gekomen. Om deze redenen ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand te laten.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 302,- vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten, omdat het bestreden besluit aanvankelijk ondeugdelijk was gemotiveerd. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 1.092,50. De rechtbank kent 1 punt toe voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. Ook bestaat aanleiding om de op verzoek van de rechtbank gegeven schriftelijke reactie van eiseres van 4 juli 2012 in de berekening van de proceskosten te betrekken als zienswijze en daarvoor 0,5 punt toe te kennen naar analogie met de systematiek van de bijlage bij het Bpb. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 februari 2012 (LJN: BV7058). Bij het voorgaande is een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1 gehanteerd.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 302,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Altenaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de tussenuitspraak van 2 mei 2012 en deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.