ECLI:NL:RBUTR:2012:BY0311

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-655666-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens vier woninginbraken

Op 7 augustus 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van vier woninginbraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de exacte data van de inbraken, maar heeft desondanks de verdachte schuldig bevonden aan drie van de vier tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft tijdens de zittingen verklaard dat hij betrokken was bij de inbraken als er sporen van hem waren aangetroffen. De rechtbank heeft de aangiften en de verklaringen van de verdachte in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het vierde feit, omdat er onvoldoende bewijs was dat er bij die inbraak een fotocamera was weggenomen.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met 5 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een reclasseringstraject en een CoVa-training. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte ten behoeve van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 2.236,91 vorderde. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655666-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 augustus 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de PI Flevoland – HvB Almere Binnen.
Raadsman mr. H.W. van Eeuwijk, advocaat te ‘s-Gravenhage.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 17 juli 2012 en 7 augustus 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen vijf woninginbraken heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander alle tenlastegelegde woninginbraken heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vrijspraak
Ten aanzien van feit 4:
De rechtbank constateert dat er in de door [aangever] namens [benadeelde 2] gedane aangifte geen melding van is gemaakt dat er bij de inbraak in de woning aan de [adres] te [woonplaats], een fotocamera is weggenomen zoals in de tenlastelegging is vermeld. Ook overigens in het dossier ontbreekt een verklaring met betrekking tot de opmerking in het zogenaamde loopproces-verbaal dat “[naam] (de rechtbank begrijpt dat bedoeld is [aangever]) verklaarde dat men uit de woning alleen een fotocamera merk FUJIFILM had weggenomen”. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat bij de tenlastegelegde woninginbraak een fotocamera dan wel enig ander goed is weggenomen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat onduidelijkheid bestaat over de datum of de periode waarin de tenlastegelegde inbraak zou hebben plaatsgevonden. De aangifte vermeldt enerzijds dat de inbraak is gepleegd tussen 4 juli 2011 te 08.00 uur en 4 juli 2011 te 12.00 uur, anderzijds heeft aangeefster verklaard dat haar vriend, de heer [benadeelde 2], de woning op 4 juli 2011 omstreeks 08.00 uur heeft verlaten en dat zij op 11 juli 2011 omstreeks 13.00 uur van [benadeelde 2] hoorde dat er was ingebroken. Dat [benadeelde 2] daarbij tegen aangeefster heeft gezegd dat de inbraak op 4 juli 2011 te 12.00 uur is geconstateerd, blijkt niet uit de aangifte.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 4 tenlastegelegde feit.
4.3.2 Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
Ten aanzien van feit 1:
- de aangifte van [aangever 5] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 juli 2012 .
Ten aanzien van feit 2:
- de aangifte van [aangever 2] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 juli 2012 .
Ten aanzien van feit 3:
- de aangifte van [aangever 3] ;
- het proces-verbaal van sporenonderzoek ;
- de rapporten van dactyloscopisch sporenonderzoek .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat als er sporen van hem zijn aangetroffen, hij dan bij de inbraak betrokken is geweest .
Ten aanzien van feit 5:
- de aangifte van [aangever 4] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 juli 2012 .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 10 maart 2012 t/m 12 maart 2012 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen diverse goederen (een laptop met toebehoren en een autosleutel en een fietstas en sieraden en een verzamelaarsmunt) toebehorende aan [aangever 5], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
hebben verschaft door middel van braak;
2.
in de periode van 13 mei 2011 t/m 14 mei 2011 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een computer (notebook) toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
3.
op 08 augustus 2011 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen diverse goederen (een laptop en sieraden) toebehorende aan [aangever 3], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
5.
op 8 april 2012 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een zonnebril merk Ray Ban en laptop merk Dell en een koffiemachine merk Nespresso, type M100 en mobiele telefoons merken Nokia en Samsung en een geldbedrag (30 euro) en oorsieraden en een flesjes aftershave en een rugzak toebehorende aan [aangever 4], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak op en inklimming door een bovenlicht van voornoemde woning.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
Telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van feit 5:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht en rekening houdend met het ad informandum gevoegde feit, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van het voorarrest waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, reclasseringscontact en deelname aan de CoVa-training.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het voorarrest, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan vier woninginbraken. Woninginbraken zijn nare feiten, die naast schade, overlast en angst bij de slachtoffers, onrust in de samenleving teweeg brengen. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het volgende door verdachte ter terechtzitting bekende en als ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feit:
- schuldheling, gepleegd in de periode van 5 maart 2012 tot en met 13 maart 2012 te Utrecht.
In het nadeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten, laatstelijk op 5 december 2011 door de politierechter te Utrecht tot een gevangenisstraf van 1 maand. Ten aanzien van de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van
19 juni 2012 waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden reclasseringscontact. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij begeleiding en behandeling nodig heeft.
Ondanks dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder 4 tenlastegelegde feit acht zij, gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte, de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, waarbij de rechtbank opmerkt dat een CoVa+-training wellicht meer aansluit bij de problematiek van verdachte.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 5] vordert een materiële schadevergoeding van € 2.236,91 voor het onder 1 bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij voornoemd heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht. Daaruit is de rechtbank genoegzaam gebleken dat de door de verzekeraar na indiening van het voegingsformulier aan de benadeelde partij uitgekeerde bedragen, groot € 759,15, ter zake van een laptop en een autosleutel niet als schadepost op de vordering was vermeld.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 12 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 4 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven onder 5.1 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd (één van) de bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
* zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die de reclassering hem geeft, waarvoor verdachte zich moet melden bij Reclassering Nederland en zich gedurende bepaalde perioden moet blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland dat gedurende deze periode nodig acht;
* deelneemt aan de CoVa of CoVa+ training;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 5] van € 2.236,91 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
12 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 5], € 2.236,91 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
12 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door
32 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, voorzitter, mr. J. Ebbens en
mr. I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 augustus 2012.