ECLI:NL:RBUTR:2012:BX9984

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/654575-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en gekwalificeerde diefstallen met oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 18 september 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere diefstallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten in 2012 diverse strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder de diefstal van een laptop en een bromfiets, en heeft geprobeerd een auto te stelen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de laptop niet door een ander dan de verdachte is weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten veroordeeld, maar heeft hem vrijgesproken van de diefstal van een auto, omdat de pleegplaats niet correct was vastgesteld.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de aanbevelingen van deskundigen. Ondanks het advies voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel, heeft de rechtbank besloten om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Dit besluit is genomen omdat de rechtbank van mening is dat de verdachte een langdurige behandeling nodig heeft in een gesloten setting, gezien de ernst van de feiten en het risico op recidive. De rechtbank heeft de Forensische kliniek Catamaran in Eindhoven als de meest geschikte plek voor behandeling aangewezen.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij beoordeeld, maar heeft deze gedeeltelijk afgewezen omdat het gevorderde bedrag niet voldoende aannemelijk was gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 117 dagen en heeft de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen bevolen, met de nadruk op de noodzaak van behandeling in een klinische setting.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/654575-12 en 06/940357-11 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 september 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te [naam], locatie Zutphen, Zutphen,
raadsvrouw mr. M. van der Salm, advocaat te Soest.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: een auto heeft gestolen;
feit 2: samen met een ander een laptop heeft gestolen;
feit 3: samen met een ander heeft geprobeerd om een auto te stelen;
feit 4: samen met een ander een scooter heeft gestolen;
feit 5: een rugtas met inhoud heeft gestolen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 2 en 3. De raadsvrouw wijst daartoe ten aanzien van die beide feiten op de ontkennende verklaringen van verdachte over die feiten. Daarnaast heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat het bestanddeel ‘wegnemen’ niet kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw er op gewezen dat verdachte niet van plan was om een auto weg te nemen, maar dat hij op zoek was naar geld. Naar de mening van de raadsvrouw is er voorts geen reden om aan de ontkennende verklaringen van verdachte te twijfelen omdat verdachte ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten een open houding heeft aangenomen en bekennende verklaringen heeft afgelegd. Ten aanzien van de ad inforrmandum gevoegde feiten heeft de raadsvrouw geen opmerkingen gemaakt.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vrijspraak van feit 1
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 23 mei 2012 te Rhenen, althans in het arrondissement Utrecht, een auto heeft gestolen. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit specifieke feit heeft begaan nu uit het dossier is gebleken dat verdachte een auto heeft weggenomen in Warnsveld. De rechtbank zal verdachte derhalve van het telastegelegde feit vrijspreken.
4.3.2. Ten aanzien van feit 2
Overweging ten aanzien van de wijziging van de tenlastelegging
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de tenlastelegging van dit feit gewijzigd. De officier van justitie heeft volgens haar eigen toelichting ter terechtzitting met deze wijziging van de tenlastelegging beoogd het medeplegen aan de tekst van de tenlastelegging toe te voegen. De raadsvrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van de tenlastelegging. In de tekst van de gewijzigde tenlastelegging is 8 maart 2012 als pleegdatum opgenomen. In de oorspronkelijke tekst van de tenlastelegging was 18 maart 2012 als pleegdatum opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is afdoende duidelijk geworden dat de officier van justitie met de wijziging van de tenlastelegging niet ook ten doel had de pleegdatum te wijzigen. Ten aanzien van feit 2 zal de rechtbank de datum 8 maart 2012 daarom lezen als 18 maart 2012.
Op 18 maart 2012 heeft [aangever 1] aangifte gedaan van diefstal van zijn laptop van het merk Samsung notebook, type RV520-A02. Aangever [aangever 1] woont op de woongroep [naam] te [adres]. Die ochtend had hij zijn laptop onder een deken in zijn slaapkamer achtergelaten. Toen hij ’s avonds thuiskwam was de laptop verdwenen.
Op 13 april 2012 heeft [aangever 1] zijn laptop gezien in de woning van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] heeft vervolgens verklaard dat hij de laptop voor 200 euro heeft gekocht van [verdachte] in de maand maart 2012. Volgens [betrokkene 1] had [verdachte] hem eerder al verteld dat hij laptops te koop had.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van de verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [betrokkene 1] de laptop heeft gestolen toen [betrokkene 1] bij verdachte op de woongroep op bezoek kwam. Volgens verdachte is dit gebeurd op het moment dat hij zijn kamer wilde laten zien aan [betrokkene 1]. Verdachte heeft verklaard dat [betrokkene 1] eerst achter hem aanliep, maar dat [betrokkene 1] op enig moment achterop moet zijn geraakt. Volgens verdachte moet [betrokkene 1] op dat moment de kamer van [aangever 1] zijn binnengegaan om vervolgens de laptop weg te nemen.
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaringen van verdachte en overweegt daartoe het volgende. Niet alleen heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd over het moment waarop hij de laptop voor het eerst bij [betrokkene 1] heeft gezien, maar ook heeft verdachte erkend dat hij geld wilde ontvangen van [betrokkene 1] voor de laptop en heeft verdachte het wachtwoord van de laptop aan [betrokkene 1] verstrekt. Hierbij neemt de rechtbank bovendien in aanmerking dat de laptop van [aangever 1] op zodanige wijze was verborgen op diens kamer dat het niet aannemelijk is dat een toevallige bezoeker deze laptop in het relatief korte tijdsbestek zoals dat door verdachte is geschetst kan achterhalen en wegnemen. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat de laptop door een ander dan verdachte is weggenomen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte voor dit feit veroordelen.
4.3.3. Ten aanzien van feit 3
Op 28 maart 2012 heeft [aangever 2] aangifte gedaan namens [naam] van diefstal van een frontje van een autoradio uit een Suzuki Alto met kenteken [kenteken]. De diefstal is gepleegd tussen 25 maart 2012 en 27 maart 2012 in [adres].
Op 19 april 2012 heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij samen met [verdachte] in de maand maart 2012 ’s nachts is gaan kijken bij een auto die op de oprit van een boerderijwoning stond geparkeerd. Even daarvoor had [verdachte] aan [betrokkene 2] gevraagd of hij wat wilde gaan stelen. Volgens [betrokkene 2] deed [verdachte] de deur aan de bijrijderszijde van de auto open en heeft hij daarna van binnenuit het portier aan de bestuurderszijde opgemaakt. [betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] het dashboardkastje doorzocht en het frontje van de autoradio eraf heeft geklikt, waarna [verdachte] heeft geprobeerd om de auto te starten. [betrokkene 2] heeft over dit moment voorts verklaard dat [verdachte] aan het zoeken was of hij iets kon vinden om de auto mee te starten. [betrokkene 2] heeft daarna geprobeerd om de auto te starten door twee draden tegen elkaar te houden die aan de onderzijde van het stuur hingen. Er gebeurde echter niets waarna [betrokkene 2] en [verdachte] de auto hebben verlaten.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [betrokkene 2] heeft geprobeerd om de bedrading van de auto los te halen zodat zij ermee weg konden rijden. Toen dat niet lukte hebben zij een frontje van een autoradio meegenomen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte voor dit feit veroordelen.
4.3.4. Ten aanzien van de feiten 4 en 5
Verdachte heeft de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- de aangifte van diefstal door [aangever 3];
- de verklaring van getuige [getuige];
- de verklaring van medeverdachte [betrokkene 2];
De rechtbank acht feit 5 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- de aangifte van diefstal door [aangever 4].
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
op 18 maart 2012 te [adres], gemeente Berkelland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit de slaapkamer van een medepupil een laptop (merk Samsung notebook, Type RV520-A02) geheel toebehorende aan [aangever 1];
3.
op één tijdstip in de periode van 25 maart 2012 tot en met 27 maart 2012 te [adres], gemeente Berkelland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een personenauto (merk Suzuki type Alto met kenteken [kenteken]) geheel toebehorende aan [naam] en zich daarbij de toegang tot de personenauto te verschaffen en die weg te nemen personenauto onder hun bereik te brengen door middel van inklimming met een mededader met voormeld oogmerk, de deur aan de bijrijderskant van de personenauto hebben geopend en vervolgens van binnenuit de deur aan de bestuurderskant hebben geopend en vervolgens in de personenauto zijn gaan zitten en vervolgens de bedrading onder het stuur tegen elkaar aan hebben gedaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op één tijdstip omstreeks 06 april 2012 te [adres], gemeente Berkelland tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening achter een woning heeft weggenomen een bromfiets (merk Peugeot type Vivacity met kenteken [kenteken]) en op de bromfiets bevestigde rode transportkoffer (met inhoud bestaande uit bougiesleutels en gereedschappen en een fles olie en verzekeringspapieren) geheel toebehorende aan [aangever 3] waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op het stuurslot van die bromfiets;
5.
op 10 april 2012 te [adres], gemeente Berkelland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening al rijdend op een fiets bij die [aangever 4], terwijl deze reed op een fiets, uit
de fietstas heeft weggenomen een rugtas (met inhoud onder andere bestaande uit
een portemonnee met diverse pasjes, ID-kaart, rijbewijs, telefoon en winkelkaartjes) geheel toebehorende aan [aangever 4].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 2: diefstal.
Feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
Feit 4: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Feit 5: diefstal.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 200 dagen. De officier van justitie heeft daarbij de gevangenneming van verdachte gevorderd voor de feiten 2 tot en met 5 op de tenlastelegging. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk op te leggen voor de duur van twee jaren. Als bijzondere voorwaarde bij deze voorwaardelijke maatregel dient verdachte mee te werken aan behandeling in ‘De Catamaran’, Jeugdforensische kliniek van de GGZ in Eindhoven.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat een groot deel van de feiten die thans op de tenlastelegging staan door verdachte zelf bij de politie ter sprake zijn gebracht omdat hij ‘schoon schip’ wilde maken. Naar de mening van de raadsvrouw zijn de Raad voor de Kinderbescherming en de voogd van verdachte er op dit moment van overtuigd geraakt dat de wil van verdachte om te veranderen sterk is. Door de psychiater en de psycholoog wordt het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. Volgens de raadsvrouw heeft verdachte zelf ook kenbaar gemaakt dat hij hulp en begeleiding wenst te ontvangen. De raadsvrouw zoekt aansluiting bij de inhoud van de over verdachte uitgebrachte rapporten door de gedragskundigen en verzoekt de rechtbank om over te gaan tot het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Verdachte zou de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel ervaren alsof hem nog een kans wordt geboden nu behandelingen in het verleden nooit zijn geslaagd of afgerond. Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de raadsvrouw aangevoerd dat kan worden volstaan met het opleggen van de voorwaardelijke PIJ-maatregel. De eis van de officier van justitie, voor zover die betrekking heeft op een onvoorwaardelijk jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, wordt volgens de raadsvrouw slechts gevorderd om de periode tot de plaatsing in Catamaran te overbruggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in een tijdsbestek van enkele weken diverse strafbare feiten gepleegd. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 25 juli 2012 volgt dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. De laatste veroordeling was van 6 maart 2012, waarbij onder andere een deels voorwaardelijke jeugddetentie werd opgelegd met ondermeer begeleiding door de jeugdreclassering en behandeling. Verdachte liep ten tijde van het plegen van deze feiten nog in de proeftijd van deze voorwaardelijke veroordeling.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op:
- het rapport van P.M. Boeting, kinder- en jeugdpsychiater van 16 augustus 2012 en
- het rapport van A. Soetendaal, GZ-psycholoog van 23 augustus 2012.
Ter terechtzitting heeft psycholoog A. Soetendaal haar rapport mondeling nader toegelicht.
Uit deze rapporten volgt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis in de zin dat er bij verdachte sprake is van ADHD met kenmerken van een autisme spectrum stoornis, hechtingsproblematiek, een gedragsstoornis en Gilles de la Tourette. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten. Tengevolge van zijn stoornis/ gebrekkige ontwikkeling is verdachte niet goed in staat gebleken om de gevolgen van zijn handelen te overzien. De kans op recidive wordt ingeschat als groot en de prognose voor de verdere ontwikkeling van verdachte wordt omschreven als niet gunstig. In het verleden van verdachte hebben een problematische gezinsachtergrond en een opvoedingssituatie met zeer veel wisselingen en doorplaatsingen ook een negatieve uitwerking gehad op de ontwikkeling van verdachte. Verdachte beschikt over zeer weinig probleemoplossingsvaardigheden, mede daar hij bij grensoverschrijdingen altijd werd overgeplaatst, waardoor hij binnen de interactie niet heeft geleerd problemen op te lossen. Als zeer zorgelijk wordt gezien dat verdachte zo vaak is ‘verkast’ en hierdoor dermate ontheemd is, zonder betekenisvolle relaties, zonder verbinding met belangrijke anderen, dat er een soort onbewust belonend patroon is ontstaan, waarmee hij veiligheid voor zichzelf lijkt te creëren. Het steeds herhalen van wat bekend is (iemand teleurstellen, het contact verbreken) biedt hem op een zekere manier houvast, aangezien hij dan weer weet waar hij aan toe is, namelijk: aan zichzelf overgeleverd.
Verdachte kan als verminderd toerekeningsvatbaar worden aangemerkt. Uit de rapporten volgt ook dat verdachte veel baat heeft bij een duidelijk een voorspelbaar leefklimaat dat is gericht op het aanbrengen van structuur, concrete afspraken, toezicht en controle van buitenaf. Daarnaast zou een stevig behandeltraject nodig zijn dat zich met name zou moeten richten op de ontwikkelings- en gedragsproblemen en de beperkingen die hieruit voortvloeien voor het dagelijks functioneren van verdachte. Naar de mening van de rapporteurs is behandeling in de Forensische Psychiatrische Jeugdkliniek De Catamaran de beste optie. Vanuit deze setting kan toegewerkt worden naar een geëigende woonvoorziening met op de achtergrond GGZ begeleiding. Voor het borgen van de voor hem noodzakelijke behandeling in klinische setting lijkt echter een stevig en langer durend strafrechtelijke kader nodig, aangezien [verdachte] duidelijk heeft laten zien dat hij op vrijwillige basis niet kan meewerken aan behandeling. Ten aanzien van het kader waarin de behandeling van verdachte zou moeten plaatsvinden wordt oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met als bijzondere voorwaarde verplicht contact met de jeugdreclassering geadviseerd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zich achter een dergelijke voorwaardelijke PIJ-maatregel geschaard.
Hoewel de deskundigen een voorwaardelijke PIJ-maatregel adviseren, de officier van justitie deze heeft gevorderd en verdachte zich daar in kan vinden, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de voorgestelde en door iedereen noodzakelijk geachte behandeling van verdachte in de Catamaran slechts plaatsvinden in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Aan de wettelijke criteria voor de oplegging van een PIJ-maatregel genoemd in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. De vier bewezenverklaarde feiten zijn feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat zonder de voorgestelde behandeling het gevaar voor herhaling zeer groot is en dus dat de algemene veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel vereist. Voorts is behandeling het meest in het belang van een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van de verdachte.
De belangrijkste vraag is of deze noodzakelijke behandeling bij de Catamaran in het kader van een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd dient te worden.
De rechtbank stelt voorop dat een voorwaardelijke straf of maatregel er op is gericht dat veroordeelde -vanwege de wens de voorwaardelijke straf of maatregel niet te ondergaan- zich vrijwillig aan de gestelde voorwaarden zal houden.
Zoals hierboven al vermeld is, zijn de deskundigen van mening dat behandeling noodzakelijk is en dat deze het beste in de Catamaran kan plaatsvinden. Voorts blijkt uit deze rapportages dat deze behandeling langdurig in een gesloten setting en dwingend kader zal moeten plaatsvinden. Volgens de deskundigen is te verwachten dat verdachte de motivatie om deze behandeling vrijwillig vol te houden niet zal kunnen opbrengen, hoewel hij dat op dit moment wel van plan is. Verdachte heeft bovendien in het verleden ervaren dat bij problemen en moeilijkheden hij werd verplaatst, welk patroon doorbroken dient te worden.
Dit alles brengt met zich dat deze voor verdachte noodzakelijke langdurige gesloten behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke pijmaatregel zal moeten plaatsvinden. De pijmaatregel in voorwaardelijke vorm strookt naar het oordeel van de rechtbank niet met de behandeling die verdachte zal moeten krijgen, namelijk een langdurige in een gesloten setting waaruit hij niet zal worden verwijderd of overgeplaatst.
Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiater in hun rapporten vermelden is de rechtbank dus van oordeel dat deze maatregel noodzakelijk is in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Ten aanzien van de plaats waar de PIJ-maatregel ten uitvoer zou moeten worden gelegd, merkt de rechtbank het volgende op. Op basis van de informatie uit de rapporten van de gedragskundigen en de toelichting die daarop ter terechtzitting is gegeven door deskundige A. Soetendaal is de rechtbank van oordeel dat de Forensische kliniek Catamaran te Eindhoven de meest geschikte plaats is voor verdachte om een behandeling te ondergaan. Binnen deze kliniek zijn voldoende expertise en behandelmogelijkheden aanwezig met betrekking tot autismespectrum en de andere bij verdachte aanwezige problematiek. Vanuit ‘De Catamaran’ kan in de toekomst uiteindelijk ook worden toegewerkt naar een voor verdachte geschikte woonvoorziening met GGZ-begeleiding op de achtergrond. Gezien de aard van verdachtes problematiek neemt de rechtbank het advies van de psychiater en de psycholoog tot tenuitvoerlegging van de maatregel in de Catamaran over.
Ten aanzien van de duur van de maatregel overweegt de rechtbank dat deze twee jaar onvoorwaardelijk en één jaar voorwaardelijk is en niet verlengbaar is. Verdachte zal namelijk niet veroordeeld worden wegens feiten die gericht zijn gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
6.4. Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten: diefstal van een portemonnee op 19 maart 2012, diefstal in vereniging van een frontje van een autoradio in de periode van 25 maart 2012 tot en met 27 maart 2012 en diefstal in vereniging van een fiets in de periode van 5 april 2012 tot en met 6 april 2012.
De rechtbank neemt de rapportages van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over. Gelet op de ernst van de feiten, de recidive en de persoon van de verdachte is een jeugddetentie gelijk aan de tot op heden doorgebrachte tijd in voorlopige hechtenis een passende straf.
7. De benadeelde partijen
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van de vordering van benadeelde partij [aangever 4] tot een bedrag van 15 euro.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de officier van justitie gevorderd om die vordering toe te wijzen tot een bedrag van 153,95 euro met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2. Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [aangever 4] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de schade die betrekking heeft op het verlies van de rugtas voor vergoeding in aanmerking komt nu uit het dossier kan worden afgeleid dat aangeefster [aangever 4] alle weggenomen goederen heeft teruggekregen, met uitzondering van die rugtas. De gevorderde vergoeding voor de rugtas bedraagt 15 euro.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. De vordering is onduidelijk en om die reden niet eenvoudig te beoordelen zodat deze dient te worden afgewezen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [aangever 4] vordert een schadevergoeding van € 136,95 voor feit 5. De rechtbank is van oordeel dat een deel van die schade, te weten de kosten voor de rugtas ter hoogte van 15 euro, een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde bedrag is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen. Van de overige schadeposten is niet aannemelijk geworden dat deze schade zich heeft voorgedaan nu uit de stukken in het dossier blijkt dat aangeefster deze weggenomen goederen heeft teruggekregen. De vordering dient om die reden voor het overige te worden afgewezen. Met betrekking tot de het deel van vordering dat is toegekend zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 331,95 voor het derde ad informandum gevoegde feit. De rechtbank acht het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. De vordering tot tenuitvoerlegging
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd van de voorwaardelijke straf van 85 dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank in Zutphen op 6 maart 2012 met een jaar zal worden verlengd.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten nu toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging niet opportuun wordt geacht omdat aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77v, 77gg, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2: diefstal.
feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
feit 4:diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 5: diefstal.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 117 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- zij beveelt de plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen;
- geeft het advies verdachte te plaatsen in Forensische kliniek Catamaran te Eindhoven;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 4] van
€ 15,00 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige gedeelte wordt afgewezen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 4], € 15,00 te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] wordt afgewezen;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.C. Oostendorp en mr. E.A.A. van Kalveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 september 2012.
Mr. V. van Dam is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.