parketnummer: 16/655598-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 september 2012
[verdachte]
geboren op [1974] te [geboorteplaats]
Gedetineerd PI Utrecht, HvB Nieuwegein, locatie Nieuwegein
raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer 16/700420-12), [medeverdachte 2] (parketnummer 16/700421-12) en [medeverdachte 3] (parketnummer 16/700540-12) op de terechtzitting van 27 augustus 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. (primair) al dan niet samen met een ander op 1 maart 2012 heeft geprobeerd [aangever 1] af te persen dan wel (subsidiair) bij deze poging behulpzaam is geweest;
2. (primair) in de periode van 15 januari 2012 tot en met 17 maart 2012 ter voorbereiding van het misdrijf diefstal met geweld/ afpersing een telefoon en/of een vervoermiddel heeft verworven dan wel voorhanden heeft gehad. Subsidiair is ten laste gelegd dat hij in die periode heeft geprobeerd een ander of anderen te bewegen het misdrijf diefstal met geweld/ afpersing te begaan.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, het onder een, subsidiair, tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Naar de mening van de officier van justitie volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 2] een mes heeft gegeven, mee is gelopen in de richting van de slijterij van [aangever 1] en op de uitkijk heeft gestaan. De officier van justitie heeft verzocht verdachte van het tweede ten laste gelegde feit vrij te spreken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor beide ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. Voor wat betreft het eerste ten laste gelegde feit heeft de verdediging betoogd dat verdachte niet betrokken is geweest bij de ten laste gelegde (poging tot een) overval op een slijterij op 1 maart 2012. De verdediging heeft er hierbij op gewezen dat verdachte op 1 maart 2012 samen met medeverdachte [medeverdachte 2] in de auto zat en hij had begrepen dat [medeverdachte 2] met iemand wilde gaan vechten. Verdachte heeft tegen [medeverdachte 2] gezegd dat hij hier niets mee te maken wilde hebben, is uit de auto gestapt en is weggelopen. Verdachte heeft, aldus de verdediging, pas achteraf gehoord dat [medeverdachte 2] heeft geprobeerd een slijterij te overvallen. Verdachte heeft dan ook niet de opzet op medeplegen dan wel op medeplichtigheid aan die (poging tot een) overval op de slijterij gehad. Uit de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen volgt dat ook niet, aldus de verdediging. Voor wat het tweede ten laste gelegde feit betreft heeft de verdediging, evenals de officier van justitie, vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs ten aanzien van feit 1
Algemeen
Op 1 maart 2012 ziet getuige [getuige 1] nabij het winkelcentrum [adres] te Utrecht een rode Seat met drie inzittenden staan. Hij ziet dat de bijrijder en de persoon die achterin de auto zat uitstappen, dat de bijrijder een mes geeft aan de persoon die achterin de auto zat, dat laatstgenoemde het mes in de rechtermouw van zijn jas stopt en wegloopt in de richting van winkelcentrum [adres]. Hij ziet dat de bestuurder zijn auto elders parkeert, naar de bushalte loopt en op enig moment hard terug rent naar de auto.
Aangever [aangever 1], eigenaar van slijterij “[bedrijf 1]”, gevestigd aan de [adres] in het winkelcentrum [adres] te Utrecht, heeft verklaard dat op 1 maart 2012 -toen hij rond 18.00 uur zijn winkel wilde afsluiten- ineens een man met een bivakmuts op in zijn winkel stond. Hij hoorde de man zeggen “geef me je geld….geef me je geld..!!” Hij zag dat de man heel dichtbij hem stond en hem stevig bij zijn linkerbovenarm vastpakte. Tegelijkertijd voelde hij een lichte stomp onder zijn linkeroksel. Hij deinsde achteruit en viel, evenals de overvaller, tegen een display met wijn waardoor diverse wijnflessen kapot vielen. Hij is opgestaan en de winkel uitgerend. Ook de overvaller is weggerend. Toen hij de winkel uitrende zag hij voor de winkel op het trottoir een mes liggen. Hij merkte dat hij hevig bloedde. In het ziekenhuis is geconstateerd dat hij drie keer is gestoken, een keer in zijn linkerbovenarm, een keer in zijn linkeroksel en een keer onder zijn linkeroksel.
Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) heeft verklaard dat hij met een mes, dat hij in de mouw van zijn jas had gestopt , naar de slijterij is gegaan en tegen de eigenaar heeft geroepen: “ik wil je geld, ik wil je geld”. Vervolgens heeft hij de eigenaar vastgepakt bij zijn arm en hem twee a drie keer met het mes gestoken.
Kort na de overval heeft getuige [getuige 1] ter plaatse aan de politie een papier overhandigd waarop het kenteken [kenteken] en rode Seat Ibiza stond geschreven. Bij sporenonderzoek in de rode Seat, met kenteken [kenteken], is op de bijrijderstoel een klein stukje groen gekleurd glas aangetroffen. Door het NFI is een vergelijkend glasonderzoek uitgevoerd en zijn een tweetal hypotheses onderzocht. Geconcludeerd wordt dat het waarschijnlijker is dat het aangetroffen glasdeeltje op de stoel van de auto afkomstig is van een partij flessen wijn uit de overvallen slijterij dan dat het glas afkomstig is van een willekeurig ander glazen object.
Betrokkenheid van verdachte
Getuige [getuige 1] heeft verdachte op 29 maart 2012 tijdens een fotoconfrontatie aangewezen als één van de inzittenden van de Seat en heeft hem herkend als de bijrijder en als degene die het mes gaf aan de andere man. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij op 1 maart 2012 voorin de rode Seat zat, naast de bestuurder, en dat medeverdachte [medeverdachte 2] achterin de auto zat.
Getuige [getuige 2], de partner van [medeverdachte 2], heeft verklaard dat [medeverdachte 2] tegen haar heeft gezegd dat verdachte [verdachte] ten tijde van de overval buiten heeft staan kijken.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij twee dagen na de overval is gebeld door verdachte. Verdachte zei toen tegen haar dat hij erbij betrokken was, maar was afgeschrokken door haar omdat hij haar bij de pin zag staan. Verdachte had haar verteld dat de jongen met een mes richting de slijterij was gelopen.
Uit ingesteld onderzoek naar de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van verdachte en [medeverdachte 2] volgt dat er veelvuldig telefonisch contact is geweest tussen beide telefoonnummers rond het tijdstip van de overval, op 1 maart 2012 rond 18.00 uur. Zo is om 17.37:21 uur en om 17:37:32 uur uur met het telefoonnummer van verdachte gebeld naar het telefoonnummer van [medeverdachte 2], is om 17.42:41 uur met het telefoonnummer van [medeverdachte 2] gebeld naar het telefoonnummer van verdachte, is om 17.42:59 uur gebeld met het telefoonnummer van [medeverdachte 2] naar het nummer van verdachte, is om 18.04.08 uur met het nummer van verdachte naar het nummer van [medeverdachte 2] gebeld en is om 18.04.23 uur wederom met het nummer van verdachte naar het nummer van [medeverdachte 2] gebeld. Beide telefoons bevonden zich in de directe omgeving van de slijterij van [aangever 1].
Bewijsoverweging
De rechtbank acht, gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen aangever [aangever 1] heeft geprobeerd af te persen door hem met geweld te dwingen geld af te geven. Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte te worden aangemerkt als ‘medepleger’. Hiertoe is als volgt overwogen.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte samen met [medeverdachte 2] en een ander op 1 maart 2012 met een rode Seat in de richting van winkelcentrum [adres] is gereden. Verdachte zat voorin op de bijrijderstoel en [medeverdachte 2] zat achterin. De auto is gestopt in de buurt van het winkelcentrum en vervolgens heeft verdachte -zoals verklaard door getuige [getuige 1] een mes aan [medeverdachte 2] gegeven. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de waarneming van [getuige 1]. Getuige [getuige 1] stond op korte afstand van de auto en heeft specifiek verklaard dat (naar achteraf bleek) [medeverdachte 2] het aangereikte mes in zijn mouw stopte. Deze verklaring komt overeen met de verklaring van [medeverdachte 2] op dat punt.
Voorts acht de rechtbank van belang dat de Rode Seat is blijven staan in de directe omgeving van de slijterij, dat de bestuurder op enig moment in paniek raakte en [medeverdachte 2] in de Seat weer is terug gereden.
Daarbij is van belang dat er veelvuldig telefonisch contact is geweest tussen [medeverdachte 2] en verdachte rond het tijdstip van de overval.
Op grond van deze feiten omstandigheden komt de rechtbank tot de vaststelling dat de inzittenden van de Seat wisten wat er ging gebeuren en ieder een rol had tijdens de feitelijke uitvoering van de overval op [aangever 1]. Dat verdachte wist dat [medeverdachte 2] op weg was naar de slijterij was, wordt ook ondersteund door de verklaring van [getuige 3].
De verklaring van verdachte dat hij dacht dat [medeverdachte 2] met iemand wilde gaan vechten en niet wist dat [medeverdachte 2] een overval wilde plegen op de slijterij acht de rechtbank, in het licht van de bewijsmiddelen, niet geloofwaardig.
Om tot een bewezenverklaring van de deelneming te kunnen komen is vereist dat kan worden vastgesteld dat er sprake is van de dubbele opzet. Daaraan is in dit geval voldaan nu verdachte door met [medeverdachte 2] naar de lokatie te rijden en hem voorts van een mes te voorzien bewust heeft deelgenomen aan de uiteindelijke poging tot afpersing.
De officier van justitie heeft gesteld dat dit alles medeplichtigheid oplevert, maar gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] en een ander.
Vrijwillige terugtred
Voor zover verdachte een beroep heeft willen doen op vrijwillige terugtred, wordt dit beroep verworpen. Voor zover al aannemelijk zou zijn geworden dat verdachte zich heeft terug getrokken, stelt de rechtbank op grond van de hiervoor weergegeven verklaring van [getuige 3] vast dat met name de omstandigheid zij zich in de directe omgeving van de Slijterij bevond en verdachte vreesde voor een herkenning, daartoe heeft geleid. Dit betekent dat in overwegende mate van buiten komende factoren ertoe hebben geleid dat het misdrijf niet is voltooid. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij niet wilde dat zijn medeverdachte een mes meenam. Verdachte heeft dit mes immers zelf aangereikt.
Feit 2
In het kader van het politieonderzoek naar het hiervoor genoemde feit 1 zijn de telefoons van verdachte en zijn medeverdachten afgeluisterd en zijn getuigen gehoord. De tenlastelegging is gebaseerd op tussen verdachten gevoerde telefoongesprekken en op de getuigenverklaring van [getuige 2].
De rechtbank is van oordeel dat, voor zover gelet op voornoemde telefoongesprekken en voornoemde getuigenverklaring al gesproken zou kunnen worden van voorbereidingshan-delingen, aan de hand hiervan niet kan worden vastgesteld dat deze voorbereidingshandelin-gen betrekking hebben gehad op de in de tenlastelegging genoemde misdrijven. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte heeft geprobeerd anderen te bewegen een misdrijf te begaan.
Dit betekent dat de rechtbank verdachte van het onder twee tenlastegelegde zal vrijspreken.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. (primair) op 1 maart 2012 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 1], tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld: zijnde één van zijn mededaders naar de slijterij van die [aangever 1] is gegaan (genaamd "[bedrijf 1]" en gelegen aan de [adres]) en aldaar in die slijterij die [aangever 1] (op dreigende) toon de woorden toegevoegd "Ik wil je geld, ik wil je geld" en die [aangever 1] bij diens arm vastgepakt en die [aangever 1] met een mes drie malen in diens (boven)arm en oksel gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
1(primair) poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, heeft de verdediging het opleggen van een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd bepleit.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met anderen geprobeerd een slijterij in winkelcentrum [adres] te Utrecht te overvallen. Daartoe is hij samen met die anderen naar dat winkelcentrum gereden en heeft hij buiten de auto een mes aan medeverdachte [medeverdachte 2] overhandigd. Vervolgens is hij in de buurt gebleven en is hij telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 2] blijven houden. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de slijterij vlak voor sluitingstijd overvallen en heeft daarbij de eigenaar, de heer [aangever 1], aan aantal keren met een mes in zijn arm gestoken. Dit handelen heeft bij [aangever 1] heftige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht. Hoe groot de impact van een dergelijke gebeurtenis kan zijn voor een slachtoffer blijkt wel uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van [aangever 1]. Hij ondervindt tot op de dag van vandaag de gevolgen van deze overval. Bovendien veroorzaakt dergelijk handelen een geschokte rechtsorde in het algemeen. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij door zijn handelen heeft bijgedragen aan de groeiende gevoelens van onveiligheid die bij velen in de samenleving bestaan.
De rechtbank zal er in strafverminderende zin rekening houden met de rol van verdachte en met name met de omstandigheid dat niet verdachte maar medeverdachte [medeverdachte 2] de heer [aangever 1] in zijn arm en oksel heeft gestoken.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 juli 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is
7. De benadeelde
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een materiële schadevergoeding van in totaal €12.122,38, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2012 tot de dag der algehele voldoening. De materiële schade bestaat uit :
- medische kosten: € 460,--
- materiële schade als gevolg van de overval: € 470,--
- inkomstenverlies maanden maart 2012 tot en met augustus 2012: € 7.900,--
- klantverlies vanaf half juli 2012: € 1.858,50
- eigen bijdrage toevoeging € 127,--
- loonderving vrouw € 1.306,88
Daarnaast heeft de benadeelde partij voor dit feit een immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 2.750,--, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2012 tot de dag der algehele voldoening, gevorderd.
De officier van justitie is van mening dat de gevorderde schadevergoeding kan worden toegewezen, met uitzondering van het gevorderde inkomstenverlies over de maanden maart 2012 tot en met augustus 2012 en de gevorderde kosten in verband met loonderving van zijn echtgenote.
De verdediging heeft afwijzing van de vordering bepleit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 5.538,50 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan een bedrag van € 2.788,50 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 2.750,-- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De beoordeling van de vraag of overige gevorderde kosten -deze kosten betreffen het gevorderde inkomstenverlies over de maanden maart 2012 tot en met augustus 2012 en de gevorderde gederfde loonkosten van de echtgenote- als een gevolg van het ten laste gelegde feit 1 kunnen worden aangemerkt, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is, hetgeen inhoudt dat verdachte van zijn verplichting tot betaling van de schade zal zijn bevrijd voor zover hij of zijn mededaders aan zijn betalingsverplichting heeft/hebben voldaan.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
1 (primair) poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
-bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van
€ 5538,50 ,-- ter zake van materiële en immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 127,-;
- verklaart de vordering voor het overigeniet-ontvankelijk en bepaalt dat deze vordering in zoverre kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] te betalen € 5.538,50-- vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 62 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. M.S. Koppert en P.P.C.M Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 september 2012.